Uitspraak 202002359/1/R1


Volledige tekst

202002359/1/R1.
Datum uitspraak: 23 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en anderen, wonend dan wel gevestigd te Amsterdam,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2020 heeft het college ten behoeve van het bestemmingsplan "Elzenhagen Zuid" hogere waarden als bedoeld in artikel 10a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) vastgesteld (hierna: het besluit hogere waarden).

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2020, waar [appellant A] en anderen, in de personen van [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.R. Hettinga en drs. A.N. Ruyter, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het bestemmingsplan "Elzenhagen Zuid" voorziet onder meer in de ontwikkeling van een stedelijke woonwijk met ongeveer 1800 woningen, horeca, kleinschalige bedrijvigheid, scholen, sportvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen.

2.    Het college heeft hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor de kadastrale percelen, bekend gemeente Amsterdam, sectie AL, nummers 6462 (gedeeltelijk), 6465 (gedeeltelijk), 3627, 5718, 807 en 6535 (gedeeltelijk) in het plangebied. Het besluit hogere waarden is vastgesteld in verband met de geluidbelasting vanwege de Elzenhagensingel (na maatregelen), IJdoornlaan, Nieuwe Leeuwarderweg en Metrolijn 52.

3.    Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.

4.    Het college heeft in het verweerschrift betoogd dat het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant B], [appellant N], [appellant O], [appellant P], [appellant Q], [appellant R] en [appellant S], niet-ontvankelijk is, omdat deze personen geen dan wel geen ontvankelijke zienswijze hebben ingediend.

4.1.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpbesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de het college.

Het ontwerpbesluit is blijkens de kennisgeving met ingang van 13 december 2018 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde, gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid van de Algemene termijnenwet, derhalve op 23 januari 2019.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

4.2.    [appellant A] heeft mede als voorzitter van ELZO, het overleg van bewonersorganisaties rondom Elzenhagen Zuid, tijdig een zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. In de ondertekening van de daarbij behorende toelichting worden ELZO en een groep van natuurlijke personen, waaronder [appellant A] en [appellant C] vermeld. Naar het oordeel van de Afdeling is voldoende duidelijk dat [appellant A] en [appellant C] ook in persoon deze zienswijze hebben ingediend.

[appellant D], [appellant E], [appellant F] en [appellant O] hebben tijdig een zienswijze ingediend.

De zienswijze van [appellant P] is op 25 januari 2019 per post bij de gemeente Amsterdam ingekomen. De zienswijze vermeldt dat deze per post is verzonden, omdat afgifte aan de balie niet mogelijk was. Nu het college hierover ter zitting geen duidelijkheid heeft kunnen geven, ziet de Afdeling geen aanleiding om ervan uit te gaan, dat er geen rechtvaardiging is voor de te late indiening van deze zienswijze.

De zienswijze van [appellant Q] is blijkens het stempel op 31 januari 2019 ingekomen bij het college. [appellant Q] heeft niet binnen de gestelde termijn een zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. [appellant Q] heeft geen omstandigheden gesteld waarin een rechtvaardiging is gelegen voor het niet tijdig naar voren brengen van een zienswijze.

[appellant G], [appellant H], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant B], [appellant N], [appellant R] en [appellant S] hebben geen zienswijze ingediend. Zij hebben geen omstandigheden gesteld waarin een rechtvaardiging is gelegen voor het niet naar voren brengen van een zienswijze.

Gezien het vorenstaande is het beroep niet ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door [appellant G], [appellant H], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant B], [appellant N], [appellant Q], [appellant R] en [appellant S].

4.3.    Het college heeft in het verweerschrift voorts betoogd, dat het beroep, voor zover ingesteld door [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant O] en [appellant P], niet-ontvankelijk is, omdat zij niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Volgens het college ondervinden zij door de afstand van hun woningen tot de percelen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld, geen gevolgen van het vaststellen van hogere waarden. Nu deze personen op een afstand van ongeveer 250 m wonen van de dichtstbijzijnde woningen waarvoor hogere waarden nodig zijn, is niet aannemelijk dat de hogere waarden voor die woningen ook effect zullen hebben op de geluidssituatie bij de woningen van [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant O] en [appellant P]. Zij worden daarom niet rechtstreeks in hun belangen geraakt door de vaststelling van de hogere waarden. Gelet hierop is het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant O] en [appellant P].

4.4.    De Afdeling ziet geen grond om het beroep wat betreft de overige appellanten niet-ontvankelijk te verklaren.

5.    [appellant A] en anderen, voor zover ontvankelijk, zijn van mening, dat ten onrechte hogere waarden zijn vastgesteld voor de woningen in het plangebied "Elzenhagen Zuid". Zij stellen dat zij opkomen voor de belangen van toekomstige bewoners.

5.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

5.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

5.3.    Het besluit hogere waarden is vastgesteld voor geluid vanwege weg- en spoorweglawaai. Hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen. Afdeling 4.2 van het Besluit geluidhinder bevat een soortgelijke regeling ter zake van de geluidbelasting vanwege een spoorweg.

5.4.    De relevante regelingen strekken, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de overzichtsuitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.93 en 10.94), tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. [appellant A] en anderen zijn geen eigenaar van één van de percelen waar de woningen zijn voorzien en ook is niet gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de voorziene woningen. Gelet hierop strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant A] en anderen, zodat hetgeen [appellant A] en anderen aanvoeren tegen het besluit hogere waarden niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

6.    Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant B], [appellant N], [appellant O], [appellant P], [appellant Q], [appellant R] en [appellant S]. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant J], [appellant K], [appellant L], [appellant M], [appellant B], [appellant N], [appellant O], [appellant P], [appellant Q], [appellant R] en [appellant S];

II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020

191.