Uitspraak 201905522/1/R2


Volledige tekst

201905522/1/R2.
Datum uitspraak: 23 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante] en anderen, allen wonend te Venlo,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Venlo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Kaldenkerkerweg woonwagenlocatie" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en anderen hebben andere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2020, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te Mill, en de raad, vertegenwoordigd door S. van Den Hoogen en J.M.G. Vincken, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch regime voor de woonwagenlocatie aan de Kaldenkerkerweg te Venlo. Het plan voorziet in een herinrichting van de woonwagenlocatie. Er worden 18 standplaatsen mogelijk gemaakt. Het gaat daarbij om het inpassen van 15 bestaande (legale) standplaatsen en 3 feitelijk aanwezige standplaatsen die gedoogd werden. Bij de herinrichting zullen 14 woonwagens op dezelfde locaties blijven en 4 woonwagens worden verplaatst naar een andere locatie in het plangebied. Het plan voorziet tevens in een verharde afscheiding rond de percelen en een rondweg binnen het plangebied. Aan delen van het plangebied in het noorden en zuiden van de woonwagenlocatie is de bestemming "Bos" toegekend. De gemeente Venlo is eigenaar van alle gronden in het plangebied. De bewoners zijn zelf eigenaar van hun woonwagen, met uitzondering van 3 woonwagens die zijn gelegen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. Deze zijn eigendom van de gemeente en worden verhuurd aan de bewoners.

2.    [appellante] en anderen zijn allen woonachtig op de woonwagenlocatie aan de Kaldenkerkerweg. Het beroep is ingediend door [appellante] en [zestien andere bewoners]. Een deel van de appellanten kan zich niet verenigen met de aan en rond hun percelen toegekende bestemming, omdat die onvoldoende mogelijkheden biedt voor hun woonwensen. Een aantal bewoners komt op tegen een mogelijke verplaatsing van standplaatsen. Ook komen enkele appellanten op tegen de komst van de rondweg omdat die in hun ogen niet noodzakelijk is. Enkele bewoners keren zich tegen de beperkingen die ontstaan door de komst van een rondweg en het toekennen van de bestemming "Bos" in het noorden van het plangebied.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

4.    De relevante planregels uit het plan zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

5.    Een deel van het plangebied komt overeen met het gebied waar voorheen het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdlijnen (32e herziening)" gold, met de bestemming "woonwagenterrein". De woonwagens die zijn gelegen op gronden waarop dit bestemmingsplan gold worden de "oorspronkelijke" woonwagens genoemd. Voor delen van het plangebied rond de woonwagens en de gronden in het noorden en zuiden met de bestemming "Bos" was voorheen het "Uitbreidingsplan in hoofdzaken" van toepassing. Dat laatste plan is in het verleden van rechtswege komen te vervallen. Voor deze delen van het plangebied gold ten tijde van het vaststellen van het plan dan ook geen planologische regime.

Formele gebreken

6.    [appellante] en anderen betogen dat er onvoldoende overleg met hen is gevoerd en ten onrechte geen formele inspraakprocedure is gevolgd voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpplan, om hun wensen te inventariseren. Dit klemt te meer nu voor delen van deze locatie geen planologisch regime voorhanden was. Tevens betogen zij dat er geen draagvlak is voor het plan.

6.1.    Het voeren van overleg en het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde planprocedure. Het gestelde gebrekkig bieden van inspraak en achterwege laten van overleg in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de planprocedure en het wijzigingsplan. Overigens heeft de raad met verwijzing naar verslagen van gesprekken aangevoerd dat in het voortraject wel gesprekken zijn gevoerd met individuele bewoners en dat het niet in de rede lag om daarnaast een formele inspraakprocedure met een voorontwerp bestemmingsplan te doorlopen. De betogen falen.

6.2.    De Afdeling overweegt dat de enkele omstandigheid dat onder de gebruikers van de standplaatsen geen draagvlak zou bestaan voor het bestreden wijzigingsplan, wat daar ook van zij, geen grondslag kan vormen voor het oordeel dat de bestreden besluiten niet strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1702). Het gestelde ontbreken van draagvlak kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden plan. Het betoog faalt.

Détournement de pouvoir

7.    [appellante] en anderen betogen dat de raad heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, dat is neergelegd in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Volgens [appellante] en anderen heeft de raad de bevoegdheid tot vaststelling van een bestemmingsplan uitsluitend uitgeoefend om illegale situaties in het plangebied te beëindigen en eigendomsoverdracht van het terrein aan de woningbouwcorporatie Woonwenz te bewerkstelligen. Daardoor heeft de raad de bevoegdheid een bestemmingsplan vast te stellen voor andere doeleinden gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat hij niet in strijd met het verbod van détournement de pouvoir heeft gehandeld en dat het hier gaat om een actualisatie van een verouderd bestemmingsplan. Voor delen van het plangebied gold in het geheel geen bestemmingsplan.

7.2.    Strijd met het verbod van détournement de pouvoir kan zich in een geval als thans aan de orde slechts voordoen indien de raad zijn bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan voor andere doeleinden heeft aangewend dan een goede ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro.

7.3.    Blijkens de plantoelichting is het bestemmingsplan opgesteld ten behoeve van een actuele juridisch-planologische regeling voor de woonwagenlocatie aan de Kaldenkerkerweg. Voor delen van het plangebied gold ten tijde van het vaststellen van het plan geen planologische regime. Dergelijke actualiserende plannen zijn, zo is gebleken, ook voor andere woonwagenlocaties in de gemeente Venlo vastgesteld. Het nu voorliggende plan biedt de grondslag voor de herinrichting van de woonwagenlocatie, waarbij ruimte wordt geboden voor standplaatsen ten behoeve van alle huidige bewoners. Daarmee zullen ook enkele illegale, gedoogde, standplaatsen, deels na verplaatsing, ruimtelijk worden ingepast. De raad heeft een ruimtelijke afweging gemaakt waarbij onder meer brandveiligheid, bereikbaarheid in het geval van calamiteiten en ook natuurbelangen in aanmerking zijn genomen. De omstandigheid dat de woonwagenlocatie na de herinrichting mogelijk geschikt is om te worden overgedragen aan woningbouwcorporatie Woonwenz, kan niet tot de conclusie leiden dat het bestreden plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:3 van de Awb.

7.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zijn bevoegdheid tot het vaststellen van het plan heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad bij vaststelling van het plan heeft gehandeld in strijd met artikel 3:3 van de Awb. Het betoog faalt.

Uitsterfregeling

8.    [appellante] en anderen betogen dat in het plan sprake is van een uitsterfbeleid en dit is in strijd met een brief van de minister van BZK, waarin staat dat uitsterfbeleid in strijd is met de Grondwet.

8.1.    De raad stelt dat geen sprake is van uitsterfbeleid dan wel een uitsterfregeling in het plan.

8.2.    De Afdeling stelt vast dat er geen uitsterfregeling in het plan is opgenomen. Alle op het terrein aanwezige woonwagens kunnen op grond van het plan of op de huidige standplaats blijven staan of op het terrein verplaatst worden naar een andere standplaats. Hetgeen [appellante] en anderen in dat verband hebben aangevoerd treft reeds daarom geen doel.

Bestemmingsregeling voor de standplaatsen in het plangebied

9.    [appellante] en anderen betogen dat de bestemmingsregeling onvoldoende mogelijkheden biedt voor de verwezenlijking van hun woonwensen, zoals mantelzorg voor bijvoorbeeld ouders en ook voor de opvang van kleinkinderen. Voorts betogen zij dat het overgangsrecht ten onrechte niet van toepassing is op hun woonwagens.

9.1.    De raad heeft aangegeven dat de gebruikte maatvoeringen voor de bestaande kavels en de bebouwingsmogelijkheden daarvan zijn gebaseerd op vergelijkbare woonwagenlocaties in Venlo.

9.2.    Aan de gronden waar de woonwagenstandplaatsen zijn gesitueerd is de bestemming "Wonen-Woonwagenstandplaats" toegekend. Binnen de bestemming "Wonen-Woonwagenstandplaats" is onder meer wonen in de vorm van woonwagens, chalets en woonunits toegestaan. De raad stelt zich op het standpunt dat de bouwregeling voldoende ruimte biedt voor de naar voren gebrachte woonwensen. Zowel binnen hoofd- als bijgebouwen zijn voldoende mogelijkheden om te voorzien in sanitaire voorzieningen. Binnen deze bestemming is ook de opvang van kleinkinderen mogelijk. Daarnaast is in artikel 6, lid 6.4.3., van de planregels bepaald dat onder de daar vermelde voorwaarden de woonwagen, aangebouwde bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebruikt voor mantelzorg. De bestaande standplaatsen blijven ongewijzigd en de afmetingen met een breedte van ongeveer 11 m blijven in stand, aldus de raad. Op grond van de planregels is een woonwagen als hoofdgebouw toegestaan binnen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-hoofdgebouw" en de oppervlakte dient niet meer te bedragen dan 95 m2. In het plan is geregeld dat bestaande woonwagens die groter zijn mogen blijven staan. Voor deze woonwagens is in artikel 6, lid 6.2.2, onder f, van de planregels een overgangsregeling opgenomen die dit mogelijk maakt. Eerst bij vervanging van de woonwagen zijn de nieuwe bouwregels van toepassing. Ook zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat het plan voldoende mogelijkheden biedt voor de verwezenlijking van de naar voren gebrachte woonwensen, zoals sanitaire voorzieningen, mantelzorg en opvang van kleinkinderen. De betogen falen.

Bestemming "Bos" van de gronden in het noorden van het plangebied

10.    [appellante] en anderen betogen dat [zeven appellanten], die woonachtig zijn in het noorden van het plangebied, zich niet kunnen verenigen met de bestemming "Bos" die is toegekend aan de gronden ten noorden van hun standplaatsen. Zij betogen dat het huidige gebruik van de gronden ten noorden van hun standplaatsen met bijgebouwen ten behoeve van wonen, tuin, erf en kleinschalige bedrijfsactiviteiten ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Hiervoor verwijzen zij naar met de gemeente gesloten huurovereenkomsten die het bestaande gebruik mogelijk maken.

10.1.    De gronden in het noorden van het plangebied waaraan de bestemming "Bos" is toegekend, zijn gronden die buiten de grens van het voorgaande bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdlijnen (32e herziening)" zijn gelegen en waar ten tijde van het vaststellen van het plan geen bestemmingsplan gold. De raad heeft deze gronden bestemd tot "Bos" omdat deze onderdeel zijn van de "goudgroene natuurzone" zoals opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, op de kaart zonering Limburg. Voor zover deze gronden door [appellante] en anderen voor andere doeleinden dan natuurdoeleinden worden gebruikt, stelt de raad dat dit gebruik gelet op de aanwezigheid van de betreffende ecologische zone niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en daarom niet als zodanig is bestemd. De Afdeling stelt vast dat het ten tijde van de peildatum bestaande gebruik gelet op het ontbreken van een planologisch kader, legaal gebruik was. Met het plan is dit gebruik onder het overgangsrecht voor gebruik, zoals neergelegd in artikel 14, lid 14.2 van de planregels, gebracht. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is dit in beginsel mogelijk, mits het einde van het gebruik op termijn aannemelijk is. Daarover stelt de raad dat de gemeente na het onherroepelijk worden van het plan tot herinrichting van het plangebied overgaat en voornemens is het gebruik te beëindigen. De gronden zijn in eigendom van de gemeente. Voor zover [appellante] en anderen wijzen op met de gemeente gesloten huurovereenkomsten, stelt de Afdeling vast dat alleen met [appellante] een huurovereenkomsten is gesloten. Nog daargelaten of deze huurovereenkomst het bestaande gebruik mogelijk maakt, is de huurovereenkomst opzegbaar. De raad heeft aangegeven dat tot opzegging van de huurovereenkomst zal worden overgegaan. De Afdeling komt dan ook tot de slotsom dat het einde van het gebruik na het beëindigen van de huurovereenkomst met [appellante] en het gebruik zonder publiekrechtelijk recht en titel aannemelijk is en dat de raad het op de peildatum bestaande gebruik onder het overgangsrecht heeft kunnen brengen. De betogen falen.

Rondweg

11.    [appellante] en anderen verzetten zich tegen de rondweg. Zij betwisten het nut en de noodzaak van deze rondweg. In de vigerende situatie is er reeds sprake van een half-verharde weg die de percelen ontsluit. Zij stellen dat de huidige verkeersontsluiting ook geschikt is om in geval van calamiteiten (brand)voertuigen toegang te geven. Zij betogen dat de in het plan voorziene rondweg leidt tot een voor hun ongunstige verkeersaantrekkende werking. Hiervoor zijn geen extra beschermende maatregelen in het plan voorzien. [twee appellanten] stellen dat een deel van hun tuin door de rondweg ten onrechte de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" krijgt en onder het overgangsrecht wordt gebracht. Bovendien dient hierdoor standplaats nr. 184T te worden verplaatst naar het zuiden.

11.1.    De raad stelt dat de rondweg is voorzien om de ontsluiting voor hulpdiensten, vuilnisophaaldiensten en bewoners te verbeteren. Daarvoor is een tweezijdige ontsluiting voorzien. Daarnaast zorgt de weg ervoor dat tussen de standplaatsen op de adressen 184L en 184N voldoende ruimte vrij gehouden wordt, waarmee de brandveiligheid wordt gewaarborgd. Een aantrekkende werking van niet-bestemmingsverkeer wordt door de situering en aanleg van deze weg niet verwacht, aldus de raad.

11.2.    De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat de rondweg noodzakelijk is. Met de huidige half-verharde weg zijn niet alle percelen met standplaatsen goed bereikbaar in geval van een calamiteit, omdat niet gedraaid en gekeerd kan worden. Door de rondweg met een tweezijdige ontsluiting is keren en draaien wel mogelijk. Ook zijn daarmee alle in het plan voorziene 18 standplaatsen goed bereikbaar. Gelet op de situering van de rondweg, die een interne ontsluiting vormt, is het niet aannemelijk dat de weg een aantrekkende werking zal hebben voor niet-bestemmingsverkeer.

11.3.    De bewoner van nr. 184T (verplaatsing naar het zuiden) heeft geen beroep ingesteld en niet is gesteld noch gebleken dat die verplaatsing voor [appellante] en anderen nadelig is. Voor zover [twee appellanten] stellen dat aan een deel van hun tuin door de rondweg ten onrechte de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" is toegekend, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat het ten tijde van de peildatum bestaande gebruik als tuin op grond van het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdlijnen (32e herziening)" mogelijk was. Met het plan is dit gebruik onder het overgangsrecht voor gebruik zoals neergelegd in artikel 14, lid 14.2 van de planregels gebracht. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling is dit in beginsel mogelijk, mits het einde van het gebruik op termijn aannemelijk is. Daarover stelt de raad dat de gemeente na het onherroepelijk worden van het plan tot herinrichting van het plangebied overgaat en voornemens is het gebruik te beëindigen. De gronden zijn in eigendom van de gemeente. [twee appellanten] hebben met de gemeente een huurovereenkomst gesloten die het voortzetten van het bestaande gebruik als tuin mogelijk maakt. De huurovereenkomst is opzegbaar en de raad heeft aangegeven dat tot opzegging van de huurovereenkomst zal worden overgegaan. De Afdeling komt dan ook tot de slotsom dat het einde van het gebruik na het beëindigen van de huurovereenkomst met [twee appellanten] aannemelijk is en dat de raad het op de peildatum bestaande gebruik onder het overgangsrecht heeft kunnen brengen. De betogen falen.

Verplaatsing van standplaats 184C naar de noordoostelijke zijde naast 184

12.    [appellante] en anderen betogen dat [appellant] zich niet kan verenigen met het verplaatsen van zijn standplaats naar een locatie naast 184 aan de noordoostelijke zijde van de woonwagenlocatie. Zij betogen dat deze verplaatsing ook niet mogelijk is omdat de bewoner van de woonwagen op nr. 184 deze locatie sinds jaar en dag huurt van de gemeente en gebruikt als tuin. Bovendien is ter plaatse een monumentale eik aanwezig waarvan het behoud zal moeten worden bestendigd.

12.1.    De raad heeft gesteld dat er vanwege de brandveiligheid tussen een cluster van 4 woonwagens een ruimte van minimaal 5 meter dient te zijn. Daarom moet standplaats 184C vervallen, omdat deze afmeting daar niet gehaald wordt. Om die reden bestaat het voornemen om de wagen van standplaats 184C te verplaatsen naar een nieuwe standplaats. De raad merkt op dat [appellant] in het verleden ook zelf heeft verzocht om naar deze locatie te kunnen verhuizen. De huurovereenkomst met de bewoner van nr. 184, voor het gebruik van een deel van haar tuin, is opzegbaar en er is geen sprake van een monumentale boom ter plaatse. Voor het vellen van de boom kan vergunning verleend worden, aldus de raad.

12.2.    Locatie nr. 184C ligt in het midden van een rij van 9 woonwagens met aan weerszijden de aanduiding "4" alwaar 2 clusters van 4 woonwagens zijn mogelijk gemaakt. Locatie 184C valt buiten de clusters en is niet positief bestemd. Op grond van artikel 6, 6.2.2, onder g en h, van de planregels dient tussen een cluster van 4 woonwagens en een ander cluster of hoofdgebouw een ruimte van minimaal 5 meter te worden aangehouden. Deze afmeting wordt ter hoogte van nr. 184C niet gehaald.

12.3.    De Afdeling stelt vast dat het ten tijde van de peildatum bestaande gebruik door [appellant] van nr. 184C als standplaats op grond van het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdlijnen (32e herziening)" mogelijk was. Deze standplaats is op de bestaande locatie niet positief bestemd, vanwege de brandveiligheid. Er is voorzien in verplaatsing naar een andere locatie. Met het plan is het bestaande gebruik onder het overgangsrecht voor gebruik zoals neergelegd in artikel 14, lid 14.2, van de planregels gebracht. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling is dit in beginsel mogelijk, mits het einde van het gebruik op termijn aannemelijk is. Daarover stelt de raad dat de gemeente na het onherroepelijk worden van het plan tot herinrichting van het plangebied overgaat en voornemens is het gebruik te beëindigen. De gronden zijn in eigendom van de gemeente. De woonwagen wordt door de gemeente aan [bewoner] verhuurd. De huurovereenkomst voor de woonwagen zal worden voortgezet op een andere locatie. De Afdeling komt dan ook tot de slotsom dat het einde van het gebruik na het beëindigen van de huurovereenkomst aannemelijk is en dat de raad het op de peildatum bestaande gebruik onder het overgangsrecht heeft kunnen brengen. De betogen falen.

12.4.    Over de mogelijkheid van verplaatsing, de vestiging op de nieuwe locatie en voor zover deze locatie door [appellante] wordt gebruikt als tuin, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat het ten tijde van de peildatum bestaande gebruik als tuin gelet op het voorgaande regime het (planologische) legale gebruik betrof. Met het plan is dit gebruik onder het overgangsrecht voor gebruik zoals neergelegd in artikel 14, lid 14.2 van de planregels gebracht. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling is dit in beginsel mogelijk, mits het einde van het gebruik op termijn aannemelijk is. Daarover stelt de raad dat de gemeente na het onherroepelijk worden van het plan tot herinrichting overgaat en voornemens is het gebruik te beëindigen. De betreffende gronden zijn in eigendom van de gemeente. [appellante] heeft met de gemeente een huurovereenkomst gesloten die het voortzetten van het bestaande gebruik als tuin mogelijk maakt. De huurovereenkomst is opzegbaar en de raad heeft aangegeven tot opzegging van deze huurovereenkomst over te gaan. In de stukken en ter zitting heeft de raad verder deugdelijk onderbouwd dat de betreffende eik geen monumentale boom is en dat voor het vellen daarvan een kapvergunning kan worden verleend. De Afdeling komt dan ook tot de slotsom dat het einde van het gebruik als tuin na het beëindigen van de huurovereenkomst aannemelijk is en dat de raad het op de peildatum bestaande gebruik onder het overgangsrecht heeft kunnen brengen. Daarmee is verplaatsing van de woonwagen van nr. 184C niet onmogelijk. De betogen falen.

Bewoners kavel 184J gebruik locatie 184U ten zuiden van hun gronden

13.    [appellante] en anderen stellen dat de zoon van [twee appellanten] de kavel 184U ten zuiden van hun gronden thans bewoont. De locatie is met een standplaats voor bewoning ingericht en voorzien van nutsvoorzieningen. Zij kunnen zich er niet mee verenigen dat dit bestaande gebruik niet als zodanig is bestemd. Gelet op het herinrichtingsplan waar op deze locatie 2 "nieuwe" locaties voor herplaatsing van 2 standplaatsen van elders zijn voorzien en niet hun bestaande locatie nr. 184U, kan hun zoon het gebruik niet voortzetten.

13.1.    De raad stelt dat het adres met huisnummer 184U niet bestaat. Op de door appellanten bedoelde gronden is niet een dergelijke standplaats aanwezig.

13.2.    Aan de gronden is de bestemming "Wonen-woonwagenstandplaats" toegekend. Er is een aanduiding "4" opgenomen hetgeen betekent dat in dit vlak 4 standplaatsen mogen komen. Uit het plan, in samenhang bezien met het herinrichtingsplan, blijkt dat de raad deze gronden heeft bestemd voor herplaatsing van 2 standplaatsen die thans elders staan en 2 bestaande standplaatsen met nrs. 184P en R. Op deze locatie is niet voorzien in een standplaats voor de gebruikers van gronden die door [appellante] en anderen wordt aangeduid als nr. 184U.

13.3.    De gronden waar appellanten op doelen en die zij aanduiden als "184U" liggen buiten de grens van het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdlijnen (32e herziening)". Hier gold geen bestemmingsplan. Uit het plan, in samenhang bezien met het herinrichtingsplan, blijkt dat de raad deze locatie gelet op de daar aanwezige ruimte geschikt acht voor herplaatsing van 2 andere standplaatsen. De raad heeft daarbij geen rekening gehouden met het gestelde gebruik van de locatie als zelfstandige standplaats. De Afdeling stelt vast dat als het gebruik plaats vond zoals door [appellante] en anderen gesteld, dat gebruik onder het overgangsrecht is gebracht. Het ten tijde van de peildatum bestaande gebruik was immers gelet op het ontbreken van een planologisch kader toegestaan. Met het plan is het bestaande gebruik onder het overgangsrecht voor gebruik zoals neergelegd in artikel 14, lid 14.2 van de planregels gebracht. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling is dit in beginsel mogelijk, mits het einde van het gebruik aannemelijk is. Daarover stelt de raad dat de gemeente na het onherroepelijk worden van het plan tot herinrichting overgaat en voornemens is het gebruik te beëindigen. De betreffende gronden zijn in eigendom van de gemeente. De Afdeling komt dan ook tot de slotsom dat het einde van het gebruik zonder publiekrechtelijk recht en titel aannemelijk is en dat de raad het op de peildatum bestaande gebruik onder het overgangsrecht heeft kunnen brengen. De betogen falen.

Financiële uitvoerbaarheid

14.    [appellante] en anderen betogen dat er geen exploitatieplan is vastgesteld dan wel een ander stuk waarin een schadeloosstelling voor [appellante] en anderen inzichtelijk is gemaakt. Nu de schadeloosstelling niet inzichtelijk is gemaakt, is onzeker en niet duidelijk of het plan financieel uitvoerbaar is.

14.1.    De raad stelt dat geen sprake is van verworven rechten van [appellante] en anderen voor de gronden waar het gebruik zal worden beëindigd. Er bestaat dan ook geen aanleiding om rekening te houden met forse schadeloosstellingen en het plan is in zoverre uitvoerbaar.

14.2.    In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen niet uitvoerbaar is.

14.3.    De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat er sprake zal zijn van zodanige schadeloosstellingen dat die aan de uitvoerbaarheid in de weg zullen staan. Gelet daarop heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan niet uitvoerbaar is. Dit betoog slaagt niet.

Conclusie

15.    Het beroep is ongegrond.

16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, mr. E. Helder en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te onderteken.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020

224.

Bijlage

Regels bestemmingsplan "Kaldenkerkerweg woonwagenlocatie"

Artikel 6 Wonen - Woonwagenstandplaats

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    het wonen, in de vorm van woonwagens, chalets en woonunits;

b.    aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

c.    tuinen, erven en onbebouwde erven;

d.    water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

e.    voorzieningen van algemeen nut;

f.    parkeervoorzieningen;

g.    groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

h.    hoofd- en bijgebouwen, aan- en uitbouwen;

i.    bouwwerken geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Gebouwen algemeen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

a.    gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

b.    in afwijking van sub a zijn gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;

c.    het bouwvlak mag voor maximaal 60% per standplaats worden bebouwd;

d.    in afwijking van sub c geldt dat indien het bebouwingspercentage in een bestaande situatie op het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan meer bedraagt, dit percentage als maximum geldt, met dien verstande dat bij vervanging het bebouwingspercentage zoals bepaald in sub c van toepassing is.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw';

b.    het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;

c.    de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte' is aangegeven;

d.    in afwijking van sub c geldt dat indien de goot- en/of bouwhoogte van een bestaand hoofdgebouw op het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan meer bedraagt dan de in sub c bepaalde maten, deze maten als maximum gelden, met dien verstande dat bij vervanging de maatvoering zoals bepaald in sub c van toepassing is;

e.    de oppervlakte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 95 m2,

f.    in afwijking van sub e geldt dat indien de oppervlakte van een bestaand hoofdgebouw op het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan meer bedraagt dan 95 m2, deze maat als maximum geldt, met dien verstande dat bij vervanging de maatvoering zoals bepaald in sub e van toepassing is;

g.    de afstand van een hoofdgebouw tot andere hoofdgebouwen mag niet minder dan 5 m bedragen;

h.    in afwijking van sub g mag de afstand tussen hoofdgebouwen kleiner zijn, mits sprake is van een bestaand cluster van maximaal 4 hoofdgebouwen, zoals aanwezig ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden 4', met dien verstande dat de afstand van het cluster tot andere hoofdgebouwen niet minder dan 5 m mag bedragen;

i.    bij vervanging of nieuwvestiging binnen een cluster is het bepaalde in sub g van toepassing, tenzij dit ruimtelijk niet inpasbaar is en de brandveiligheid is gewaarborgd.

6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

a.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de achtergevel van het hoofdbouw en het verlengde daarvan worden opgericht;

b.    per standplaats mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een oppervlakte van maximaal 60 m2 worden opgericht;

c.    de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,3 m;

6.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 m, doch maximaal 2 m, alsmede overkappingen dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw - of in het verlengde daarvan - te worden gebouwd;

b.    in hoeksituaties dienen erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 m, doch maximaal 2 m, alsmede overkappingen, gelegen aan de naar de weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens, op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw - of het verlengde daarvan - te worden gebouwd;

c.    de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van:

1.    vlaggenmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;

2.    speeltoestellen, waarvan de hoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;

3.    erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen;

d.    het in lid 6.2.1 sub c aangegeven bebouwingspercentage mag ten gevolge van het oprichten van andere bouwwerken hoger dan 1 m, gemeten vanaf het aansluitende terrein, niet worden overschreden.

(….)

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.4.1 Algemeen

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in elk geval verstaan het gebruik:

a.    voor bedrijfsmatige activiteiten, behoudens kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, zoals bedoeld in lid 6.4.2;

b.    voor detailhandel;

c.    als seksinrichting;

d.    als staan- of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;

e.    voor verblijfsrecreatie;

f.    als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege en lig- en speelweide;

g.    voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;

h.    voor het racen of crossen met motorvoertuigen;

i.    voor horeca;

j.    voor permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;

k.    voor opslagdoeleinden, behoudens opslagdoeleinden die verband houden met de noodzakelijke werkzaamheden ter instandhouding van de bestemming.

l.    voor militaire oefeningen, met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen.

6.4.2 Aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan in combinatie met het wonen, mits:

a.    het bedrijven betreft die zijn opgenomen in Bijlage 1 Bedrijvenlijst beroepen aan huis;

b.    de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

c.    de beroeps- en/of bedrijfsoppervlakte niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de aan-, uit- en/of bijgebouwen, met een maximum van 38 m²;

d.    de beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten door de bewoner(s) van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;

e.    door de beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;

f.    de beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten geen parkeeroverlast voor de directe (woon)omgeving veroorzaken of dat hierdoor geen extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn;

g.    geen detailhandel wordt uitgeoefend, met uitzondering van detailhandel die ondergeschikt is aan en verband houdt met de ter plekke uitgeoefende kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

h.    geen (overig) gevaar schade, hinder of overlast voor de (woon)omgeving ontstaat;

i.    geen horeca-activiteiten worden uitgeoefend;

j.    geen prostitutiebedrijf, seksinrichting of aanverwante activiteiten op erotisch en/of pornografisch gebied wordt/worden uitgeoefend.

6.4.3 Mantelzorg

De woning, aangebouwde bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het verlenen van mantelzorg, mits:

a.    de bewoners van het bijbehorende bouwwerk voor hun mantelzorg afhankelijk zijn van de bewoners van het hoofdgebouw;

b.    er geen extra huisnummer wordt afgegeven;

c.    op het bouwperceel geen tweede zelfstandige woning ontstaat.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

1.    Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

2.    Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

3.    Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

1.    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2.    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3.    Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4.    Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.