Uitspraak 201907726/1/A3


Volledige tekst

201907726/1/A3.
Datum uitspraak: 23 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Utrecht,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 oktober 2019 in zaak nr. 18/4156 in het geding tussen:

de burgemeester

en

de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2018 heeft de AP de voorgenomen gegevensverwerking Registratieplicht raamprostituees van de gemeente Utrecht onrechtmatig geacht en het verzoek om ontheffing voor het mogen verwerken van bijzondere persoonsgegevens afgewezen. De kennisgeving van dit besluit is op 8 mei 2018 gepubliceerd (Stcrt. 2018, nr. 25239).

Bij uitspraak van 4 oktober 2019 heeft de rechtbank het door de burgemeester daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.

De AP heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De vereniging PROUD (Dutch Union for Sexworkers) heeft een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2020, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E. Scholten, bijgestaan door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, en de AP, vertegenwoordigd door mr. Y.P. Witteman en mr. E. Nijhof, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de vereniging PROUD, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Wet- en regelgeving

1.    Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    Op 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing geworden en de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) ingetrokken. Op dit geding is de Wbp van toepassing.

Inleiding

3.    Per 1 oktober 2000 is het toenmalige, zogenoemde "bordeelverbod" opgeheven en is artikel 151a van de Gemeentewet ingevoerd. Op grond van artikel 151a van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad van Utrecht een vergunningstelsel voor seksinrichtingen en escortbedrijven in de Algemene plaatselijke verordening (hierna: Apv) opgenomen. Met ingang van 1 november 2010 is de Apv gewijzigd.

In artikel 3:16 van de Apv is een registratieplicht voor raamprostituees vastgelegd (hierna: Registratieplicht Raamprostituees). De registratie is een voorwaarde om werkzaam te mogen zijn als raamprostituee. Registraties kunnen worden geweigerd op een aantal gronden, onder meer als er aanwijzingen zijn dat de prostituee slachtoffer is van mensenhandel dan wel andere vormen van uitbuiting. Deze weigeringsgrond is bij besluit van 19 december 2013 per 1 januari 2014 aan de Apv toegevoegd.

4.    Op 17 oktober 2016 heeft de burgemeester bij de AP een (gewijzigde) melding gedaan voor verwerking van gegevens van personen aan wie registratie is verleend of geweigerd of van wie de registratie is ingetrokken als bedoeld in artikel 3:16 van de Apv 2013. In de melding is ook verzocht om een voorafgaand onderzoek. Verder heeft de burgemeester gevraagd om een ontheffing als bedoeld in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbp voor het mogen verwerken van bijzondere persoonsgegevens.

De burgemeester is voornemens om een gemeentelijke registratie bij te houden van raamprostituees. Zonder registratie door het bevoegd gezag is het verboden als sekswerker werkzaam te zijn in een raamprostitutiebedrijf. Daarbij wil de burgemeester de persoonsgegevens van sekswerkers verwerken in een gemeentelijk systeem. Het gaat om NAW-gegevens, het telefoonnummer, e-mailadres, bankrekeningnummer, geboortedatum, nationaliteit, geboorteplaats en -land, verblijfsstatus, IP-adres, signalen van mensenhandel, spreektaal, KvK-nummer, eerdere registratie en politiegegevens. Onderdeel van het registratieproces is een verplicht gesprek met de sekswerker door een medewerker van de gemeente Utrecht. Er kunnen heimelijke waarnemingen worden gedaan zowel bij de aanvraag van de registratie als bij het toezicht op de registratie. De burgemeester acht het verwerken van de gegevens noodzakelijk voor het effectief kunnen uitvoeren van toezicht en handhaving in de prostitutiebranche en het voorkomen van mensenhandel en uitbuiting. Het systeem is volgens de burgemeester goed beveiligd.

5.    Bij brief van 22 november 2016 heeft de AP een besluit tot nader onderzoek genomen.

6.    Op 4 juli 2017 heeft de AP, gelet op de samenhang tussen het verzoek om een voorafgaand onderzoek en het verzoek om ontheffing, besloten dat de te nemen besluiten gecoördineerd worden voorbereid en bekendgemaakt als bedoeld in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.    Bij ontwerpbesluit van 6 juli 2017 heeft de AP aan de burgemeester meegedeeld voornemens te zijn de voorgenomen gegevenswerking Registratieplicht raamprostituees van de gemeente Utrecht onrechtmatig te achten en het verzoek om ontheffing voor het mogen verwerken van bijzondere persoonsgegevens af te wijzen. De kennisgeving van dit besluit is op 12 juli 2017 gepubliceerd (Stcrt. 2017, nr. 39211).

Vervolgens hebben de vereniging PROUD en de burgemeester  zienswijzen ingediend.

Besluitvorming

8.    Bij besluit van 26 april 2018 heeft de AP de voorgenomen gegevensverwerking onrechtmatig geacht en het verzoek om ontheffing afgewezen. De AP heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 151a van de Gemeentewet geen toereikende grondslag biedt als bedoeld in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbp, op grond waarvan het verbod van gegevensverwerking kan worden doorbroken. Ook artikel 3:16 van de Apv 2010 biedt geen wettelijke grondslag voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, omdat een Algemene plaatselijke verordening geen bijzondere wet in formele zin is. De gegevensverwerking wordt daarom onrechtmatig geacht. Verder kan volgens de AP de gevraagde ontheffing niet worden verleend, omdat sprake is van structurele verwerking en niet is gebleken dat binnen redelijke termijn wetgeving op komst is die de bedoelde gegevensverwerking zal gaan regelen.

Hoger beroep

-    Verklaring rechtmatigheid gegevensverwerking sekswerkers

9.    De burgemeester betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 151a van de Gemeentewet de voorgenomen gegevensverwerking van sekswerkers mogelijk maakt. Volgens de burgemeester biedt artikel 151a van de Gemeentewet een toereikende grondslag voor doorbreking van het verbod van gegevensverwerking als bedoeld in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbp. In dat kader voert de burgemeester aan dat het relevant is dat de persoonsgegevens van sekswerkers worden verwerkt ten behoeve van een vergunningenstelsel. De wetgever heeft met het schrappen van het toenmalige bordeelverbod en de invoering van artikel 151a van de Gemeentewet ervoor gekozen om prostitutie door middel van een gemeentelijk vergunningenstelsel te reguleren (Kamerstukken II 1996/97, 25437, nr. 3, blz. 1). Voor het reguleren van prostitutie door een vergunningstelsel is verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk. De uitleg van artikel 151a van de Gemeentewet dat deze bepaling geen grondslag kan vormen voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens is in strijd met het doel van de wetgever en de strekking van deze bepaling, aldus de burgemeester. Ook acht de burgemeester van belang dat de Wbp nog niet in werking was getreden ten tijde van de voorbereiding van artikel 151a van de Gemeentewet.

9.1.    Niet in geschil is dat de voorgenomen registratie van sekswerkers in een gemeentelijk systeem een verwerking is van bijzondere persoonsgegevens, namelijk een verwerking van persoonsgegevens over het seksuele leven. Zo’n verwerking van bijzondere persoonsgegevens is op grond van artikel 16 van de Wbp verboden, tenzij er sprake is van een van de wettelijke uitzonderingsgronden. Volgens de burgemeester is voldaan aan de uitzonderingsgrond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbp, omdat een wet in formele zin uitdrukkelijk voorziet in de verwerking van de bijzondere persoonsgegevens, namelijk artikel 151a van de Gemeentewet.

9.2.    Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbp is het verbod om persoonsgegevens over iemands seksuele leven te verwerken niet van toepassing voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en dit bij wet wordt bepaald dan wel een ontheffing is verleend. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt dat de zinsnede «bij wet bepaald» met zich brengt dat de verwerking van een gevoelig gegeven alleen mogelijk is indien bij formele wet daarin is voorzien. Een zodanige verwerking moet in de Wbp of in een formele wet uitdrukkelijk zijn geregeld (Kamerstukken II 1997-1998, 25 892, nr. 3, p. 125).

9.3.    Ingevolge artikel 151a van de Gemeentewet kan de gemeenteraad een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.

In geschil is of deze bepaling een toereikende grondslag biedt, op grond waarvan het verbod van gegevensverwerking kan worden doorbroken.

9.4.    In de uitspraak van 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2856 heeft de Afdeling overwogen dat voor de uitzondering op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbp nodig is dat een formele wet uitdrukkelijk voorziet in de verwerking van het bijzondere persoonsgegeven. De artikelen 149 en 151a van de Gemeentewet geven de gemeenteraad weliswaar een verordenende bevoegdheid, maar deze bepalingen geven geen uitdrukkelijke bevoegdheid om een uitzondering te maken op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken, aldus de Afdeling.

9.5.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de AP zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er voor de gegevensverwerking van sekswerkers geen grondslag bestaat in een wet in formele zin, zodat voor doorbreking van het verbod geen aanleiding bestaat. Artikel 151a van de Gemeentewet biedt geen uitdrukkelijke bevoegdheid om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Uit de formulering van deze bepaling volgt niet onmiskenbaar dat van het verbod van iemand gegevens te verwerken over het seksuele leven kan worden afgeweken, dus ook niet voor een vergunningstelsel - waarvan het registratieproces onderdeel uitmaakt - met als doel het tegengaan van ernstige misstanden als uitbuiting en mensenhandel. De rechtbank heeft derhalve terecht niet relevant geacht dat hier de invoering van een vergunningstelsel aan de orde is. Dat de Wbp later dan artikel 151a van de Gemeentewet in werking is getreden en er daarom geen rekening is gehouden met artikel 23 van de Wbp baat de burgemeester evenmin, nu voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wbp eenzelfde waarborg gold. Bovendien is ook bij latere wijzigingen van de Gemeentewet geen bepaling opgenomen waarin uitdrukkelijk de bevoegdheid tot verwerking van bijzondere persoonsgegevens is geregeld.

Wat de burgemeester heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten om in dit geval anders te oordelen dan de Afdeling deed in de uitspraak van 28 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2856.

Het betoog slaagt niet.

-    Ontheffing

10.    De burgemeester betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de AP bij de weigering van de ontheffing niet kon volstaan met de verwijzing naar een gedragslijn. De aard en de ernst van de verwerkingsdoelen - het tegengaan van ernstige misstanden als uitbuiting en mensenhandel - verplichten volgens de burgemeester tot een verzwaarde motivering. Verder dient volgens de burgemeester in hoger beroep te worden betrokken het wetsvoorstel "Wet regulering sekswerk" dat op 15 oktober 2019 in consultatie is gegaan. Dit wetsvoorstel voorziet in een uniforme vergunningplicht voor seksbedrijven en in de verplichting dat iedere sekswerker over een prostitutievergunning dient te beschikken, die in een landelijk register wordt opgenomen. De wijze waarop de gemeente Utrecht de vergunningverlening en de bijkomende registratie van bijzondere persoonsgegevens voor ogen had, komt grotendeels overeen met het in consultatie gebrachte wetsvoorstel. Als die wet in werking is getreden bestaat de wettelijke grondslag voor de verwerking van de (bijzondere) persoonsgegevens van sekswerkers, aldus de burgemeester.

10.1.    Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbp kan een ontheffing van het verbod om persoonsgegevens over iemands seksuele leven te verwerken alleen worden verleend als de verwerking noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Daarnaast hanteert de AP de vaste gedragslijn dat een structurele verwerking slechts in aanmerking komt voor een ontheffing indien binnen een redelijke termijn wetgeving op komst is die de betreffende verwerking zal gaan regelen.

De AP ziet de ontheffingsbevoegdheid als een tijdelijke voorziening als duidelijk is dat binnen redelijke termijn wetgeving op komst is die de beoogde verwerking mogelijk maakt. Achtergrond hiervan is dat bij structurele verwerking gelet op het ingrijpende karakter de wetgever aan zet is. De AP verleent alleen een ontheffing als aan alle voornoemde voorwaarden is voldaan. Omdat op voorhand duidelijk was dat er geen wettelijke voorziening op komst was, heeft de AP geen ontheffing verleend. De overige voorwaarden zijn niet beoordeeld.

10.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de AP, nu er sprake is van structurele verwerking en er op 26 april 2018 geen wettelijke regeling in zicht was die de beoogde verwerking mogelijk maakt, overeenkomstig de vaste gedragslijn geen toepassing heeft hoeven geven aan de ontheffingsmogelijkheid in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wbp. De Afdeling volgt de burgemeester niet in zijn betoog dat de rechtbank heeft miskend dat op de AP in dit geval, gelet op de aard en de ernst van de verwerkingsdoelen, een verzwaarde motiveringplicht rustte. De rechtbank heeft voorts terecht bij de beoordeling betrokken dat de ontheffingsbevoegdheid van de nationale toezichthouders niet terugkomt in de AVG, die sinds 25 mei 2018 de Wbp vervangt. Ook in het wetsvoorstel Uitvoeringswet AVG komt de ontheffingsbevoegdheid niet terug. Dit  onderstreept dat terughoudend moet worden omgegaan met de ontheffingsbevoegdheid. Bovendien is ook thans - los van de vraag of het wetsvoorstel "Wet regulering sekswerk" een wettelijke grondslag tot verwerking van bijzondere persoonsgegevens ten behoeve van een vergunning dan wel registratieplicht voorziet - geen sprake van "een redelijke termijn waarbinnen wetgeving op komst is". Het is immers onduidelijk of dit conceptwetsvoorstel op de voorgestelde wijze zal worden aangenomen en zo ja, wanneer dat het geval zal zijn.

Dit betoog slaagt evenmin.

Conclusie

11.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020

597.

BIJLAGE

De Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van

24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (zoals deze ten tijde van belang luidde; hierna: de Privacyrichtlijn)

Artikel 1 Onderwerp van de richtlijn

1. De Lid-Staten waarborgen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen, inzonderheid van het recht op persoonlijke levenssfeer.

[…]

Artikel 2 Definities

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "persoonsgegevens", iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, hierna "betrokkene" te noemen; als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit;

[…]

Artikel 8 Verwerkingen die bijzondere categorieën gegevens betreffen

1. De Lid-Staten verbieden de verwerking van persoonlijke gegevens waaruit de raciale of etnische afkomst, de politieke opvattingen, de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, of het lidmaatschap van een vakvereniging blijkt, alsook de verwerking van gegevens die de gezondheid of het seksuele leven betreffen.

2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer:

a) de betrokkene uitdrukkelijk heeft toegestemd in een dergelijke verwerking, tenzij in de wetgeving van de Lid-Staat is bepaald dat het in lid 1 bedoelde verbod niet door toestemming van de betrokkene ongedaan kan worden gemaakt; of

b) de verwerking noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de verplichtingen en de rechten van de voor de verwerking verantwoordelijke inzake arbeidsrecht, voor zover zulks is toegestaan bij de nationale wetgeving en deze adequate garanties biedt; of

c) de verwerking noodzakelijk is ter verdediging van de vitale belangen van de betrokkene of van een andere persoon indien deze lichamelijk of juridisch niet in staat is van zijn instemming te getuigen; of

d) de verwerking wordt verricht door een stichting, een vereniging, of enige andere instantie zonder winstoogmerk die op politiek, levensbeschouwelijk, godsdienstig of vakbondsgebied werkzaam is, in het kader van hun gerechtvaardigde activiteiten en met de nodige garanties, mits de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de leden van de stichting, de vereniging of de instantie of op de personen die in verband met haar streefdoelen regelmatige contacten met haar onderhouden, en de gegevens niet zonder de toestemming van de betrokkenen aan derden worden doorgegeven; of

e) de verwerking betrekking heeft op gegevens die duidelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt of noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte.

[…]

4. Mits passende waarborgen worden geboden, mogen de Lid-Staten om redenen van zwaarwegend algemeen belang bij nationale wet of bij een besluit van de toezichthoudende autoriteit nog andere afwijkingen naast die bedoeld in lid 2 vaststellen.

[…]

Wet bescherming persoonsgegevens (zoals deze ten tijde van belang luidde)

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;

b. verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens;

[…]

f. betrokkene: degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft;

[…]

i. toestemming van de betrokkene: elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt;

[…]

Artikel 6

Persoonsgegevens worden in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerkt.

Artikel 8

Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:

a. de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend;

b. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst;

c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is;

d. de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene;

e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of

f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.

Artikel 16

De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging is verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf. Hetzelfde geldt voor strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag.

Artikel 23

1. Onverminderd de artikelen 17 tot en met 22 is het verbod om persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16, te verwerken niet van toepassing voor zover:

a. dit geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene;

b. de gegevens door de betrokkene duidelijk openbaar zijn gemaakt;

c. dit noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte;

d. dit noodzakelijk is ter verdediging van de vitale belangen van de betrokkene of van een derde en het vragen van diens uitdrukkelijke toestemming onmogelijk blijkt;

e. dit noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting of

f. dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, passende waarborgen worden geboden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer en dit bij wet wordt bepaald dan wel het College ontheffing heeft verleend. Het College kan bij de verlening van ontheffing beperkingen en voorschriften opleggen;

g. de gegevens worden verwerkt door het College of een ombudsman als bedoeld in artikel 9:17 van de Algemene wet bestuursrecht en dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, voor de uitvoering van de hun wettelijk opgedragen taken en bij die uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad.

[…]

Gemeentewet

Artikel 149

De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

Artikel 151a

1. De raad kan een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.

[…]

Verordening van Utrecht 2013, nr. 68 (Gemeenteblad 24 december 2013, nr. 4667), tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010

Artikel 3:16 Registratieplicht raamprostituees

1. Het is verboden zonder registratie door het bevoegd bestuursorgaan als prostituee werkzaam te zijn in een raamprostitutiebedrijf.

2. De aanvraag tot registratie dient:

ba. door de prostituee persoonlijk te worden gedaan ten overstaan van een daartoe door het bevoegd gezag gemandateerd ambtenaar en

bb. te geschieden door middel van een door het bevoegd gezag vastgesteld formulier en dient van de benodigde bijlagen te zijn voorzien.

3. De registratie wordt geweigerd indien:

cc. de prostituee nog niet de leeftijd van éénentwintig jaar heeft bereikt;

cd. de prostituee niet voldoet aan de relevante bepalingen, gesteld bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 of de Wet Arbeid Vreemdelingen;

ce. er aanwijzingen zijn dat de prostituee slachtoffer is van mensenhandel dan wel andere vormen van uitbuiting of

cf. de prostituee niet beschikt over een inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

4. In afwijking van hetgeen in artikel 1:2 is opgenomen, registreert het bevoegd gezag de prostituee binnen twee weken nadat de aanvraag is ontvangen, welke termijn kan worden verlengd met maximaal twee weken.

5. De registratie heeft een duur van vierentwintig maanden.

6. De burgemeester verwijdert de prostituee uit de registratie:

fg. indien de prostituee hier zelf om verzoekt;

fh. na afloop van de duur van de registratie, als bedoeld in het vijfde lid;

fi. indien de prostituee ter verkrijging van de registratie onjuiste dan wel onvolledige gegevens heeft verstrekt;

fj. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het registreren van de prostituee moet worden aangenomen dat verwijdering uit de registratie wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de registratie is vereist of

fk. indien een weigeringsgrond vermeld in het derde lid zich voordoet.

7. De prostituee ontvangt een bewijs van registratie.

Bij de beoordeling van de registratieplicht zal het stuk "Werkproces Heimelijke waarnemingen t.b.v. behandeling aanvraag tot registratie, toezicht en handhaving irt. artikel 3:16 APV" worden gehanteerd.