Uitspraak 202003858/2/R1


Volledige tekst

202003858/2/R1.
Datum uitspraak: 15 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], wonend te Creil, gemeente Noordoostpolder,

en

de raad van de gemeente Noordoostpolder,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied, Klutenpad 6 te Creil" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.

[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 december 2020, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. E.J. van Heiningen, rechtsbijstandverlener te Leusden, en de raad, vertegenwoordigd door S.D. Meulenbelt en R.H. van Dalsen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Agro Packing Station Creil B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    De raad heeft bij besluit van 25 mei 2020 het bestemmingsplan "Landelijk gebied, Klutenpad 6 te Creil" vastgesteld. Dit plan voorziet in het wijzigen van de geldende agrarische bestemming om ter plaatse een agrarisch verwerkingsbedrijf gericht op de verwerking van agrarische gewassen toe te staan. Door het positief bestemmen van het agrarische verwerkingsbedrijf wil de raad ruimte geven voor de verdere ontwikkeling van het bedrijf. Het bedrijf verricht geen agrarische activiteiten meer en legt zich nog uitsluitend toe op de be- en verwerking van agrarische producten, zoals aardappelen en uien. Met het voorliggende bestemmingsplan zal de planologische situatie overeen komen met de feitelijke situatie en wordt de bouw van een nieuwe loods van ongeveer 860 m2 mogelijk gemaakt. Tegen het besluit van 25 mei 2020 heeft [verzoekster] beroep ingesteld. Zij woont op het naastgelegen perceel [locatie] ten oosten van het plangebied en vreest dat de uitvoering van het plan zal leiden tot onevenredige aantasting van haar woon- en leefklimaat. In het bijzonder in de vorm van geluidhinder.

Het verzoek om een voorlopige voorziening

3.    Na afloop van de beroepstermijn is het bestemmingsplan in werking getreden. [vergunninghoudster] heeft op 21 juli 2020 een omgevingsvergunning gevraagd voor de bouw van de loods. Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. [verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om het bestemmingsplan te schorsen.

4.    [verzoekster] verzoekt de voorzieningenrechter het besluit van de raad van 25 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het door haar ingestelde beroep. Zij wijst erop dat door inwerkingtreding van het bestemmingsplan vergunningverlening voor de bouw van de loods mogelijk is geworden waardoor er een onomkeerbare situatie kan ontstaan als het bestemmingsplan niet wordt geschorst voordat het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder op haar bezwaar tegen de omgevingsvergunning heeft beslist. Hierdoor wordt zij onevenredig in haar belangen geschaad, terwijl de bouw van de loods niet was toegestaan op grond van de voorheen geldende beheersverordening "Landelijk gebied". Ook maakt het bestemmingsplan mogelijk dat de huidige overlastgevende activiteiten worden gelegaliseerd, omdat de milieucategorie wordt opgeschaald van 2 naar 3.1.

5.    Gelet op de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, die onder meer is neergelegd in de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP0510, heeft [verzoekster] in beginsel een spoedeisend belang bij de schorsing van het bestemmingsplan. Als het bestemmingsplan in werking blijft en als het college daarna een besluit zou nemen op het bezwaar tegen de verlening van de omgevingsvergunning, dan vormt het bestemmingsplan daarbij het toetsingskader en kan een latere vernietiging van het bestemmingsplan door de Afdeling daaraan niet afdoen.

Er bestaat in beginsel geen spoedeisend belang als het gemeentebestuur in deze procedure zou verklaren dat niet wordt beslist op het bezwaar tegen de verlening van de omgevingsvergunning voordat de Afdeling in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan over het bestemmingsplan en als [vergunninghoudster] bovendien zou verklaren dat zij niet zal beginnen met de bouw van de loods voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan.

Spoedeisend belang

6.    Ter zitting is gebleken dat [vergunninghoudster] een aanvang heeft gemaakt met de bouwwerkzaamheden en momenteel bezig is met de fundering van de loods. De raad heeft toegelicht dat er op 16 december 2020 een hoorzitting gepland staat in de bezwaarprocedure tegen de omgevingsvergunning. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Bedrijven en milieuzonering

7.    [verzoekster] heeft in beroep onder meer aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden, als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Dit omdat de afstand tussen de zijgevel van haar woning en de perceelsgrens van het perceel van [vergunninghoudster] 12,5 meter bedraagt, terwijl de volgens de VNG-brochure aan te houden richtafstand volgens haar in dit geval 50 meter is. Bovendien heeft de raad ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijkheid om vergunningvrij 4 meter aan te bouwen, waardoor de afstand tot de perceelgrens nog kleiner is. De raad heeft niet onderbouwd waarom ondanks afwijking van de richtafstanden sprake is van een goede ruimtelijke ordening, aldus [verzoekster].

7.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedrijfsmatige activiteiten een verzwaring inhouden ten opzichte van hetgeen was toegestaan op grond van de voorheen geldende beheersverordening "Landelijk gebied". Door opschaling van milieucategorie 2 naar 3.1 geldt volgens de VNG-brochure een richtafstand van 50 meter, maar mag deze in dit geval met één afstandsstap worden verkleind naar 30 meter omdat sprake is van een gemengd gebied. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de afstand tussen het bouwvlak waarop de loods is voorzien en de zijgevel van de woning van [verzoekster] 34 meter bedraagt. Hierdoor is volgens de raad aan de richtafstand van 30 meter voldaan, omdat rekening is gehouden met de mogelijkheid om vergunningvrij 4 meter aan te bouwen.

7.2.    De voorzieningenrechter overweegt dat de in de VNG-brochure aanbevolen afstand geldt tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. De raad heeft zich dus ten onrechte op het standpunt gesteld dat de richtafstand dient te worden gemeten vanaf het bouwvlak tot aan de gevel van de woning van [verzoekster], omdat ook buiten de bedrijfsbebouwing op het perceel hinderveroorzakende activiteiten kunnen plaatsvinden op de oostelijke uitrit van het perceel van [vergunninghoudster]. De in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn indicatief en gemotiveerd afwijken van deze afstanden is mogelijk. Daargelaten of in dit geval de richtafstand van 50 meter dan wel 30 meter geldt, dient te worden vastgesteld dat in dit geval in aanzienlijke mate is afgeweken van de in de VNG-brochure aanbevolen afstand nu de afstand tussen de woning van [verzoekster] en de perceelsgrens van het bedrijf 12,5 meter bedraagt, welke afstand nog korter is als rekening wordt gehouden met de maximale planologische mogelijkheden of wat via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Dit betekent dat de raad bij het toepassen van de richtafstanden van de VNG-brochure van een verkeerd uitgangspunt is uitgegaan. De raad heeft, gezien deze korte afstand, met de door hem gegeven motivering naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

8.    Gelet op het voorgaande bestaat twijfel of het plan in de bodemprocedure stand zal houden. Gelet hierop, de omstandigheid dat op 16 december 2020 het bezwaarschrift van [verzoekster] tegen de omgevingsvergunning voor de loods wordt behandeld en er binnen korte tijd een besluit op haar bezwaar is te verwachten en in aanmerking genomen dat de zitting in de bodemprocedure over het bestemmingsplan gepland staat op 1 februari 2021, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. In de beslissing staat welke voorziening wordt getroffen.

9.    De raad dient ten aanzien van [verzoekster] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Noordoostpolder van 25 mei 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied, Klutenpad 6 te Creil";

II.    veroordeelt de raad van de gemeente Noordoostpolder tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat de raad van de gemeente Noordoostpolder aan [verzoekster] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Van Altena
voorzieningenrechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2020

414-855.