Uitspraak 202005090/2/R4


Volledige tekst

202005090/2/R4.
Datum uitspraak: 9 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.    [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], beiden wonend te IJsselstein (hierna tezamen: [verzoeker sub 1]),

2.    [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], beiden wonend te IJsselstein (hierna tezamen: [verzoeker sub 2]),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente IJsselstein,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2]" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[partij A] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.

[verzoeker sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 3 december 2020, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door ing. Y. Smeets en mr. J.J. Vogel, zijn verschenen. Verder zijn [partij A] en [partij B] als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan voorziet in een woonbestemming op het voormalige agrarische bedrijfsperceel aan de [locatie 1], waardoor de voormalige bedrijfswoning zelfstandig kan worden bewoond. In ruil voor de sloop van minimaal 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie 1] voorziet het plan in een zogenoemde ruimte-voor-ruimte-woning (hierna: de compensatiewoning) op het perceel aan de [locatie 2]. Het plan is vastgesteld naar aanleiding van een verzoek van het bedrijf van [partij A].

[verzoeker sub 1] wonen aan de [locatie 3], direct naast het perceel van de voorziene compensatiewoning. [verzoeker sub 2] wonen aan de [locatie 4], op ongeveer 180 m afstand van dat perceel. Zij kunnen zich niet met de locatie van de compensatiewoning verenigen.

3.    De raad en [partij A] stellen zich op het standpunt dat [verzoeker sub 2] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Aangezien beoordeling van de belanghebbendheid nader onderzoek vergt, waarvoor deze procedure zich niet leent, en [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] vergelijkbare beroepsgronden hebben aangevoerd, laat de voorzieningenrechter de belanghebbendheid van [verzoeker sub 2] in het midden. Hieronder worden de belangrijkste beroepsgronden, die ook ter zitting aan de orde zijn gekomen, besproken.

Ruimtelijke kwaliteit

4.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat het plan niet leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Door de locatie van de compensatiewoning worden de zichtlijnen van het open weidegebied doorbroken en vanwege de afstand tussen de compensatiewoning en de woning van [verzoeker sub 1] aan de [locatie 3] is geen sprake van geclusterde bebouwing. Dit is volgens hen in strijd met het provinciale en gemeentelijke beleid.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat ruimtelijke kwaliteitswinst enerzijds wordt behaald door de sloop van de bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie 1], waardoor de verstening in het buitengebied sterk wordt verminderd. Anderzijds worden de waarden van het agrarisch cultuurlandschap met halfopen lintbebouwing behouden doordat de compensatiewoning wordt geclusterd met de bebouwing aan de [locatie 3]. Daardoor blijft er voldoende open ruimte in het bebouwingslint. Verder wordt met een erfinrichtingsplan geborgd dat de compensatiewoning zorgvuldig wordt ingepast, aldus de raad.

4.2.    De afstand tussen het bouwvlak op het perceel van de compensatiewoning en de woning van [verzoeker sub 1] aan de [locatie 3] bedraagt ongeveer 40 m. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze afstand niet zodanig groot dat niet meer kan worden gesproken van geclusterde bebouwing. Verder is in artikel 4.4.2 van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die kort gezegd inhoudt dat het erfinrichtingsplan moet worden uitgevoerd. Volgens dat erfinrichtingsplan zijn de beplantingen zo gesitueerd dat er vanaf de Achtersloot zichtlijnen zijn naar het open gebied ten westen daarvan.

Voor zover [verzoeker sub 2] beogen te betogen dat de sloop van de bedrijfsbebouwing aan de [locatie 1] niet relevant is voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van de verderop voorziene compensatiewoning, overweegt de voorzieningenrechter dat het realiseren van de compensatiewoning via een voorwaardelijke verplichting in artikel 4.2.5 van de planregels is gekoppeld aan de sloop van de bedrijfsbebouwing. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden waarom de sloop niet mag worden betrokken bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van het plandeel met de compensatiewoning.

Het betoog over de ruimtelijke kwaliteit geeft daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Uitzicht

5.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat de compensatiewoning en de toegestane bijgebouwen leiden tot aantasting van hun vrije uitzicht en dat de raad het plan daarom niet had mogen vaststellen.

5.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Wel moet de raad het belang bij behoud van het uitzicht vanuit omliggende woningen betrekken bij zijn belangenafweging.

Vast staat dat het plan invloed heeft op het uitzicht vanuit in elk geval de woning van [verzoeker sub 1]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die niet leidt tot een onaanvaardbare situatie. Daarvoor is van belang dat het directe zicht op de compensatiewoning vanuit de woning van [verzoeker sub 1] wordt beperkt vanwege de afstand en de bomenrij die volgens het erfinrichtingsplan tussen beide percelen moet worden gerealiseerd.

Het betoog over het uitzicht geeft daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Alternatieven

6.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties voor de compensatiewoning. Volgens hen kan de compensatiewoning ofwel naast de voormalige agrarische bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] worden gerealiseerd, ofwel op diverse, door hen aangegeven, andere locaties in de omgeving. Deze alternatieve locaties zijn volgens hen uit een oogpunt van stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing geschikter dan [locatie 2].

7.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

De raad heeft toegelicht dat realisatie van de compensatiewoning op het perceel [locatie 1] onwenselijk is omdat daar weinig ruimte is voor een woning vanwege de geurcontour van de naastgelegen veehouderij. Weliswaar is er enige plek aan de voorzijde van dat perceel, maar dan zou de compensatiewoning op korte afstand van en haaks op de voormalige agrarische bedrijfswoning komen te staan. Volgens de raad voldoet dit niet aan de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassingseisen. Deze motivering acht de voorzieningenrechter redelijk. Dat elders in het buitengebied op korte afstand, haaks naast elkaar liggende, woningen aanwezig zijn, betekent niet dat de raad een woning op nummer 180 die niet voldoet aan de eisen, toch mogelijk had moeten maken.

De raad heeft verder toegelicht dat [partij A] diverse locaties heeft voorgesteld voor de compensatiewoning, waarvan het perceel [locatie 2] volgens de raad het meest geschikt is. [verzoeker sub 1] heeft in beroep vijf alternatieve locaties voorgesteld, maar die zijn volgens de raad niet geschikter dan de voorziene locatie. Een deel van die alternatieve locaties bevindt zich namelijk in de geurcontour van een veehouderij en bij een ander deel wordt niet in sterkere mate voldaan aan de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassingseisen, zoals geclusterde bebouwing en het zoveel mogelijk in stand laten van zichtlijnen, aldus de raad. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan deze motivering te twijfelen. De raad heeft daarom in redelijkheid niet voor een van de aangedragen alternatieve locaties hoeven kiezen.

Ook het betoog over de alternatieven geeft dus geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Overige beroepsgronden

8.    Ook in de overige beroepsgronden ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.

Slotoverwegingen

9.    Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020

912.