Uitspraak 201809266/1/R2


Volledige tekst

201809266/1/R2.
Datum uitspraak: 9 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    Het Groene Hart Brabant (hierna: de Vereniging), gevestigd te Boxtel,

2.    Stichting Natuurbegraafplaats-waaromniet.nl (hierna: de Stichting), gevestigd te Arnhem,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Loon op Zand,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Natuurbegraafplaats Landgoed Huis ter Heide" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de Vereniging en de Stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben Natuurbegraven Nederland Ontwikkeling B.V. (hierna: NBN) en De Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (hierna: Natuurmonumenten) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Vereniging, de Stichting, de raad, NBN en Natuurmonumenten hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2020, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. R. Hörchner, advocaat te Breda, de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door M. Prins, bijgestaan door mr. B.N. Kloostra, advocaat te Amsterdam, ir. R.E. Lapperre en drs. D.E.H. Wansink, zijn verschenen.

Voorts zijn ter zitting NBN, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachitgde D], en Natuurmonumenten, vertegenwoordigd door [gemachtigde E] en [gemachtigde F], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan maakt de aanleg van een natuurbegraafplaats mogelijk op een deel van Landgoed Huis ter Heide in Loon op Zand. Het plangebied heeft een omvang van 35,75 hectare en wordt gekenmerkt door diverse naaldhoutopstanden en een centraal perceel met zomereiken. Daarnaast bevindt zich aan de noordzijde van het landgoed het jachthuis "Huis ter Heide". De aanleg van de natuurbegraafplaats is een initiatief van Natuurmonumenten en NBN, waarbij Natuurmonumenten het natuurgebied beschikbaar zal stellen en NBN zorg zal dragen voor de exploitatie van de natuurbegraafplaats.

De Vereniging en de Stichting vrezen onder meer dat als gevolg van de aanleg en het gebruik van de natuurbegraafplaats de huidige natuurwaarden in het gebied zullen worden aangetast.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Leeswijzer

3.    De Afdeling zal in deze uitspraak eerst een aantal meer in algemene zin aangedragen beroepsgronden bespreken over de kwaliteit van het onderzoek en de omvang van de ingreep op de natuur en daarna de meer specifieke door de Vereniging en de Stichting ingebrachte gronden. Daarna komt het betoog dat het plan in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld aan de orde.

Het op deze zaak betrekking hebbende wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Objectiviteit van de onderzoeken

4.    De Vereniging betoogt dat de onderzoeken die aan het plan ten grondslag zijn gelegd niet door een objectieve deskundige zijn verricht. Niet gebleken is dat de gemeente Loon op Zand voldoende expertise bezit. Daardoor is de raad zonder meer afgegaan op onderzoeken die in opdracht van de initiatiefnemers zijn uitgevoerd, waaronder een onderzoek van adviesbureau Praedium Coöperatie UA (hierna: Praedium). Tussen initiatiefnemer NBN en Preadium is volgens de Vereniging sprake van zodanige verwevenheid van zakelijke en persoonlijke belangen, dat het onderzoek van Praedium niet voor het plan kon worden gebruikt. Daarmee is volgens de Vereniging geen sprake van onafhankelijk onderzoek. De raad is ten onrechte volledig afgegaan op de onderzoeken die in opdracht van de initiatiefnemers zijn verricht.

4.1.    De raad betoogt dat de Vereniging geen concrete aanknopingspunten noemt waaruit een zakelijke of persoonlijke betrokkenheid tussen de initiatiefnemer NBN en Praedium blijkt. Het in opdracht van de initiatiefnemer in augustus 2018 door Praedium uitgebrachte "Inrichtings- en beheerplan" (hierna: het inrichtings- en beheerplan) is in het kader van de goede ruimtelijke ordening getoetst door een aantal gespecialiseerde adviesbureaus, waaronder bureau Waardenburg, Goudappel Coffeng, RAAP en Pouderoyen Compagnons. Bovendien beschikt de gemeente over voldoende expertise om het vaststellingsbesluit voor te bereiden, aldus de raad.

4.2.    De Afdeling overweegt dat het bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de partij over het advies heeft aangevoerd.

Het enkele feit dat onderzoeken worden uitgevoerd in opdracht van het bevoegd gezag of de initiatiefnemer van een project geeft geen reden om op voorhand te twijfelen aan de juistheid en de objectiviteit van de inhoud van die onderzoeken of de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies. Voorts is de door de Vereniging gestelde belangenverstrengeling niet onderbouwd en heeft de raad gewezen op de verschillende in het kader van de goede ruimtelijke ordening uitgevoerde onderzoeken van andere adviesbureaus dan Praedium naar de gevolgen van het plan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, gelet op het vorenstaande, voldaan aan de uit artikel 3:2 van de Awb voortvloeiende plicht.

Het betoog slaagt niet.

Bestaande natuurlijke waarde van hetin het plangebied aanwezige bos en omvang van de ingreep daarin

5.    De Vereniging voert aan dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de negatieve gevolgen van het plan voor de natuur in het plangebied en dat de aan het plan ten grondslag liggende aannames en onderzoeken onjuist en/of gebrekkig zijn. De Vereniging stelt dat de bestaande ecologische waarden worden aangetast. Zij stelt in dit kader dat ter plaatse sprake is van een boskarakter dat is bepaald door de toenmalige houtproductie. Aan de bosopbouw valt een vrijwel gesloten boomkroonprojectie af te lezen. Het inrichtings- en beheerplan is gericht op het versterken van de bestaande ecologische waarden en zou daar dus op moeten inspelen door het gesloten bostype te handhaven en te versterken. Het tegenovergestelde gebeurt nu vanwege de voorziene kaalslag ten behoeve van de heidevlakte. Het kappen van bomen komt in het geheel niet terug in de onderzoeken en leidt tot een fundamenteel ander karakter van het bos ter plaatse.

De Vereniging voert in dit verband verder aan dat de door de raad gestelde wens tot mozaïekbeheer met open plekken een voorwendsel is om te kunnen kappen en daarmee natuurbegraven mogelijk te maken. Zonder de in het kader van het mozaïekbeheer beoogde kap van in totaal 5,7 ha aan eiken en berken zou er volgens de Vereniging namelijk te weinig ruimte zijn voor natuurbegraven in de beoogde omvang.

Verder stelt de Vereniging dat er bij het plan van is uitgegaan dat per graf ongeveer 3 m2 netto grond nodig is, maar dat in de praktijk per graf ongeveer 9 m2 nodig zal zijn. Gevoegd bij de benodigde ruimte voor ontvangst, parkeren en het nieuw aan te leggen padenstelsel moet veel meer bos worden gerooid dan in de plantoelichting wordt beschreven.

5.1.    De raad heeft uiteengezet dat ter plaatse met name sprake is van uniform aangelegde, dichte productiebossen met geringe natuurwaarden. Natuurmonumenten beoogt, zo stelt de raad, een zogenoemd mozaïekbeheer te gaan voeren. Daarbij wordt een mozaïek van natuurbeheertypen als dennen-, eiken- en beukenbos, heischraal grasland en droge heide nagestreefd. Daardoor ontstaat in een periode van 40 jaar een opener situatie met meer biodiversiteit. Natuurmonumenten beoogt met het gebruik van het gebied als natuurbegraafplaats inkomsten te genereren die gebruikt kunnen worden voor de versnelde ontwikkeling van de door haar gewenste natuurwaarden. Daarnaast heeft de raad uiteengezet dat er geen sprake van is dat de wens tot mozaïekbeheer en de daarmee samenhangende kap van 5,7 ha aan bomen zou zijn ingegeven door de wens om meer ruimte te creëren voor natuurbegraven. Het plan past binnen de al veel langer bestaande ambitie om de doelstellingen van de provincie Noord-Brabant die zijnneergelegd in onder meer het Provinciaal Natuurbeleidsplan te realiseren. Het plangebied heeft op grond van het Provinciaal Natuurbeleidsplan het natuurbeheertype N01.04 Zand- en kalklandschap. Dit beheertype omvat een groot scala van in zandgebieden voorkomende beheertypen zoals droge heide, droog schraalland, haagbeuken- en essenbos en dennen-, eiken- en beukenbos. De ambitie van Natuurmonumenten om het huidige productiebos met een lage natuurwaarde te vervangen door hoogwaardige natuur met een gevariëerde natuur met naast bossen ook heischraal grasland en droge heide past in voornoemd natuurbeheertype. Dit proces van kwaliteitsverbetering loopt over een lange periode die verkort kan worden door de met het initiatief samenhangende maatregelen, aldus de raad.

De raad wijst er ten slotte op dat hij aan het plan verschillende rapporten en onderzoeken ten grondslag heeft gelegd en hieruit de conclusie heeft kunnen trekken dat het plan de bestaande natuurwaarden niet aantast. Doordat de huidige, uit productiebossen ontstane uniformiteit eindigt door de aanleg van de natuurbegraafplaats, draagt het plan ook bij aan het ontwikkelen van nieuwe natuur.

5.2.    De Afdeling  stelt vast dat aan deze conclusie van de raad verschillende onderzoeken en rapporten ten grondslag zijn gelegd. Voor het plangebied zelf is op 20 augustus 2018 in opdracht van NBN de "Natuurtoets ontwikkeling Natuurbegraafplaats Landgoed Huis ter Heide" uitgebracht door adviesbureau Waardenburg (hierna: de Natuurtoets). De Natuurtoets is mede gebaseerd op een aantal algemene, over natuurbegraven uitgebrachte rapporten, waaronder het rapport "Natuurbegraafplaatsen in Nederland: landelijke inventarisatie" van Alterra (2013) en het rapport "Terug naar de natuur: mogelijke effecten en juridische aspecten t.a.v. natuurbegraven, asverstrooien en urnbijzetting in natuurgebieden" uit 2009, opgesteld door Alterra in opdracht van het Ministerie van LNV (hierna: het Alterra-rapport). Uit wat de Vereniging heeft aangevoerd omtrent de omvorming van bestaande (voormalige productie)bossen naar een mozaïekbeheerd natuurgebied blijkt niet dat deze rapporten zodanige leemten of gebreken bevatten dat de raad deze niet aan de besluitvorming ten grondslag kon leggen.

De raad heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een aantasting van ter plaatse voorkomende natuurlijke waarden door het toestaan van natuurbegraven dan wel de omvang waarin natuurbegraven wordt toegestaan. In de Natuurtoets wordt aangegeven dat de inrichtingsmaatregelen beperkt zijn, waarbij voor het aan te leggen parkeerterrein geen boomkap nodig is. Blijkens het bij het plan behorende inrichtings- en beheerplan wordt de ceremonieruimte opgericht binnen bestaand bebouwd gebied, zijn waardevolle ecologische en cultuurhistorische waarden bepalend voor de ligging van de paden en worden bij de aanleg geen waardevolle bomen of vegetaties verwijderd.

Voor wat betreft de door de raad en Natuurmonumenten beoogde omvorming van het huidige productiebos naar mozaïekbeheer waarbij naast bossen ook heischraal grasland en droge heide worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat deze ontwikkeling, zoals de raad heeft toegelicht, past binnen het natuurbeheertype dat op grond van het Provinciaal Natuurbeleidsplan op het plangebied rust. De raad heeft er in redelijkheid voor kunnen kiezen om door middel van het beoogde mozaiekbeheer uitvoering te geven aan het Provinciaal Natuurbeleidsplan.

De Afdeling overweegt dat de raad zich, gezien het voorgaande, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre berust op deugdelijk onderzoek en dat het plan geen negatieve gevolgen teweegbrengt voor de natuur in het plangebied. Het betoog faalt.

Bestaande waarden van de bodemopbouw en verstoring daarvan

6.    De Vereniging en de Stichting voeren aan dat het plan de bestaande waarden van de bodemopbouw onevenredig aantast en het aanwezige bodemleven verstoort. De Vereniging stelt in dat verband dat er ten behoeve van het graven van 12.000 kuilen op grote schaal bomen zullen worden gekapt en boomwortelextracties zullen plaatsvinden. Hierdoor zal de bosbodem onevenredig worden verstoord. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van de schade die de bodem als gevolg van de bomenkap en grootschalige boomwortelextractie zal ondervinden. De Stichting stelt in dit kader dat ook het graven dichtbij de kroonprojectie van bomen leidt tot schade aan de natuur. De Vereniging stelt voorts dat een gedetailleerde inventarisatie van de bestaande bosbodem en overige aan de bodem verbonden natuurwaarden ontbreekt. De raad stelt volgens haar ten onrechte dat er geen andere ingrepen in de bodem zijn voorzien dan het delven van graven.

De Vereniging stelt verder dat het bestaande, zeldzame restant van het bodemreliëf ter plaatse wordt aangetast. Ook de aanleg van nieuwe paden tast het karakter van de bosgronden aan. De Stichting stelt bovendien dat sprake is van een oude bosbodem. Uit het rapport "Natuurbegraven in Gelderland. Verkennend onderzoek naar effecten op water, bodem en natuur" van 2 november 2017, opgesteld door onderzoekscentrum B-Ware, in opdracht van provincie Gelderland (hierna: het rapport van B-Ware), blijkt volgens de Stichting dat bij diep graven onherstelbare schade aan oude bosbodems zal optreden. Daarbij zullen de bodemvorming aan het oppervlak en het humusprofiel zich in de loop van de decennia herstellen, maar de hersteltijd van niet-vergraven gronden zal veel langer zijn, met name waar het gaat om bosgroeiplaatsen van ouder dan honderd jaar, als deze zich al kunnen herstellen. In het rapport van B-Ware wordt geadviseerd om oude bosgroeiplaatsen te ontzien, omdat daarover momenteel nog onvoldoende informatie beschikbaar is.

Daarnaast voorziet het plan, zo stelt de Vereniging, in de mogelijkheid om 10% van het bosoppervlak te vergraven, wat volgens de raad bij het realiseren van 12.000 natuurgraven in een gebied van 37 ha neerkomt op 324 graven per ha. De Vereniging stelt dat daarmee echter een misleidende voorstelling van zaken wordt gegeven, omdat slechts 27 ha van het gebied vanwege de grondwaterstand bruikbaar is voor begraven. Daardoor ligt het aantal graven per ha aanzienlijk hoger, namelijk 444 graven per ha. Het gevolg hiervan is dat het niet mogelijk is om, zoals het bij het plan behorende werkprotocol wel voorschrijft, buiten de kroonprojecties te graven. Gevolg daarvan is dat bomen moeten worden gekapt. Met de extractie van duizenden boomwortels is volgens de Vereniging geen rekening gehouden. De Stichting stelt dat de door het plan mogelijk gemaakte werkzaamheden meer beschadigen dan alleen de gronden waarop een natuurgraf wordt aangelegd. Door het intensief betreden van het bosgebied door bezoekers, graafmachines en grafdelvers, en het maaien van gronden rondom de graven, zal de bodem extra schade worden toegebracht. De Stichting stelt dat de raad met deze gevolgen geen rekening heeft gehouden.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat in de Natuurtoets is vermeld dat van oude bodems in het plangebied geen sprake is en dat het delven van graven slechts zal ingrijpen op jonge bodemontwikkeling. Een oude bosbodem wordt in de Natuurtoets omschreven als de bodem van een loofhoutbos van ouder dan honderd jaar en daarvan is geen sprake. De Stichting heeft hiertegen ingebracht dat er wel naaldbomen van meer dan 100 jaar oud aanwezig zijn wat betekent dat ook de bodem daaronder meer dan 100 jaar oud is. De raad heeft ter zitting echter toegelicht dat het hier gaat om een oud landgoed met daarop productiebos dat in de jaren ’30 tot ’50 is geëxploiteerd met als gevolg dat de bodem voor grote delen al vergraven is. Verder heeft de raad toegelicht dat in de Natuurtoets is aangesloten bij het begrip oude bodem uit de Habitatrichtlijn. Daaraan voldoet deze bodem niet. De Stichting heeft naar het oordeel van de Afdeling niet onderbouwd waarom het standpunt van de raad dat geen sprake is van oude bodems niet juist is.

Over de stelling van de Stichting dat door het plan onherstelbare schade aan de bodem zal optreden, overweegt de Afdeling dat in de Natuurtoets, paragraaf 7.2, verslag is gedaan van onderzoek naar de gevolgen van het plan voor mogelijke bosbodemverstoring. Daar wordt uiteengezet dat en in hoeverre bij het delven en weer sluiten van de graven rekening wordt gehouden met de huidige bosbodemopbouw. Bij het delven en dichten van een graf ligt de verwijderde vegetatie en bodem maximaal een etmaal van zijn plek. De conclusie in de Natuurtoets is dat door het snel terugbrengen van de grond in zijn oorspronkelijke positie geen effect is te verwachten op het aanwezige bodemleven. De Afdeling stelt vast dat de Stichting geen concrete gegevens heeft ingebracht tegen dit onderzoek, zodat de raad zich daarop mocht baseren. Voor zover de Vereniging heeft gesteld dat een gedetailleerde inventarisatie van de bosbodem en daaraan verbonden natuurwaarden ontbreekt, overweegt de Afdeling dat in de Natuurtoets uitvoerig aandacht is besteed aan de bodem en het bodemleven. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het daarnaar ingestelde onderzoek onvolledig is geweest.

Verder staat in het bij het plan behorende "Werkprotocol beheer en gebruik conform de Wet natuurbescherming", in oktober 2017 in opdracht van NBN uitgebracht door Bureau Waardenburg (hierna: het werkprotocol), dat bij het delven van een natuurgraf een gat ter grootte van 2,7 m² wordt gegraven, waarbij de toplaag van de bodem voorzichtig wordt afgeschept en op platen wordt bewaard en, nadat het lichaam of de kist is geplaatst, de vrijgekomen grond wordt teruggebracht en de toplaag voorzichtig wordt teruggelegd. In hetgeen de Stichting heeft gesteld ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de beschreven procedure onvoldoende bescherming biedt. In artikel 3, lid 3.4.1, aanhef en onder c, van de planregels is vastgelegd dat onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval wordt verstaan het (laten) gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor en/of als het graven van natuurgraven, indien dit plaatsvindt in afwijking van de regels als opgenomen in het als Bijlage 1 Werkprotocol beheer en gebruik bijgevoegd protocol. Daarmee is naar het oordeel van de Afdeling geborgd dat het delven van de graven zal gebeuren conform de in het werkprotocol beschreven procedure en werkwijze.

De Afdeling volgt de Vereniging niet in haar stelling dat de raad een misleidende voorstelling van zaken geeft door het bosoppervlak voor natuurgraven te maximeren tot een gemiddelde van 10%. Volgens de planregels heeft de maximering van 10% gemiddeld betrekking op het oppervlak van de gronden met de aanduiding voor natuurgraven. In het inrichtings- en beheerplan staat dat het oppervlak daarvan 32,6 ha is en dan dus maximaal 3,26 ha mag worden gebruikt voor natuurgraven. Uit de omstandigheid dat in de praktijk niet alle gronden kunnen worden gebruikt als begraafplaats volgt niet dat daardoor een onvolledig of vertekenend beeld is ontstaan over de grafdichtheid ter plaatse. Bovendien wordt er in de plantoelichting op gewezen dat het begraven van urnen is inbegrepen in het maximale gebruik van 10%, maar dat voor een urn geen minimale afstand geldt tot de gemiddelde hoogste grondwaterstand (hierna: de GHG). De Vereniging heeft in dit verband gesteld dat er geen ruimte overblijft om buiten de kroonprojecties te begraven. De Afdeling overweegt hierover dat dit alleen met zich brengt dat er minder graven kunnen worden aangelegd.

De Afdeling overweegt, gelet op het voorgaande, dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre geen negatieve gevolgen teweegbrengt voor de bodem in het plangebied. De betogen van de Vereniging en de Stichting falen.

Flora en fauna en Natuur Netwerk Brabant

7.    De Stichting stelt dat de bescherming van de grafrust ten koste gaat van gravende dieren en dat begrafenissen in de praktijk verstorend zullen werken op broedende vogels. Verder zullen onder meer ontbindende lichamen vermestende effecten hebben met alle gevolgen voor flora en fauna van dien, terwijl het plangebied onderdeel uitmaakt van het Natuur Netwerk Brabant.

7.1.    Volgens de Natuurtoets zijn effecten op flora en fauna uitgesloten. In de Natuurtoets is verslag gedaan van onderzoek naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nest- en verblijfplaatsen van diersoorten in het plangebied, en is de situatie van broedende vogels in het broedseizoen en de aanwezigheid van gravende dieren als konijnen bezien. In de Natuurtoets staat verder dat het landgoed momenteel extensief recreatief medegebruik kent. Met de nieuwe functie als natuurbegraafplaats zal het aantal bezoekers in het plangebied toenemen. Gelet op de aard van het bezoek en doordat binnen het plangebied geen specifiek verstoringsgevoelige soorten voorkomen, zal een toename aan bezoek niet van invloed zijn op de wezenlijke waarden en kenmerken van het plangebied, aldus de Natuurtoets. Op grond van het werkprotocol worden maximaal 50 bezoekers per teraardestelling toegestaan. In het werkprotocol zelf is verder aangegeven welke zones voor de verschillende soorten broedende vogels moeten worden aangehouden. Volgens de Natuurtoets wordt overtreding van de Wnb door het werkprotocol en het inrichtings- en beheerplan voorkomen.

De raad heeft zich voorts onder verwijzing naar de Natuurtoets en het Alterra-rapport op het standpunt gesteld dat de kans op een noemenswaardig effect op flora en vegetatie door uitspoeling van nutriënten als vrijwel verwaarloosbaar is te beschouwen, zeker nu - zoals is vastgelegd in het werkprotocol - buiten de kroonprojectie zal worden  begraven. Ter zitting heeft een vertegenwoordiger van het adviesbureau Waardenburg hieraan toegevoegd dat gasvorming door ontbindende lichamen grotendeels wordt opgevangen in de bodem en dat bij een vergelijkbare natuurbegraafplaats geen effecten op de vegetatie zijn aangetroffen.

Gelet op het voorgaande, ziet de Afdeling in hetgeen de Stichting heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan ook in zoverre geen negatieve gevolgen teweegbrengt voor de natuur in het plangebied dan wel het Natuur Netwerk Brabant. Het betoog faalt.

Milieueffecten op de bodem

8.    De Stichting stelt dat het plan onaanvaardbare milieueffecten met zich brengt. Daartoe voert zij aan dat door het plan 840 ton gebiedsvreemd materiaal in de bodem terecht komt.

8.1.    De raad betoogt dat eventuele milieueffecten worden voorkomen door de natuurbegraafplaats in te richten conform het Besluit op de lijkbezorging en de Inspectierichtlijn lijkbezorging.

8.2.    In de plantoelichting staat dat het plangebied wordt ingericht conform de Wet op de lijkbezorging, het Besluit op de lijkbezorging en de Inspectierichtlijn Lijkbezorging. Binnen deze regelingen zijn voorschriften en adviezen opgenomen ten aanzien van milieuhygiënische aspecten. In de plantoelichting wordt erop gewezen dat in het Besluit op de lijkbezorging onder meer is opgenomen dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof- of metalen omhulsels. Verder wordt in de plantoelichting verwezen naar onderzoeken waarin naar voren komt dat de milieueffecten van begraafplaatsen naar verwachting gering zijn. De in het plan mogelijk gemaakte natuurbegraafplaats voldoet aan de voornoemde regelgeving, waardoor onevenredige milieueffecten worden voorkomen, aldus de plantoelichting.

De Stichting heeft niet bestreden dat het plan voldoet aan de Wet op de Lijkbezorging of anderszins onderbouwd dat, in weerwil van de ter zake uitgebrachte rapporten, het terechtkomen van gebiedsvreemd materiaal in de bodem ter plaatse relevante negatieve milieueffecten met zich brengt.

Het betoog faalt.

Grondwaterstand

9.    De Vereniging stelt dat bij het onderzoek naar de GHG ten onrechte is uitgegaan van een onderzoeksperiode van 8 jaar, terwijl de planrealisatieperiode 40 jaar beslaat. Verder is in de onderzoeken sprake van een plotselinge, onverklaarde grondwaterdaling. Deze daling kan evenzeer weer verdwijnen. Een en ander klemt te meer nu de begraafdiepte dicht bij het voor begraven maximaal toelaatbare grondwaterpeil ligt, in dit geval 8,45 m NAP. Volgens de Vereniging is het plan in strijd met het Besluit op de lijkbezorging, voor zover de aanduiding "natuurbegraafplaats" is opgenomen op gronden onder 8,45 m NAP. Bovendien had rekening moeten worden gehouden met de mogelijke gevolgen van klimaatverandering. Een verhoging van de grondwaterstand binnen de planperiode is een reëel te verwachten ontwikkeling. De Verenging stelt ook dat de algemene hoogtekaarten - opgenomen in het inrichtings- en beheerplan en het hydrologisch rapport - onduidelijk zijn, waardoor niet kan worden uitgesloten dat er sprake is van een te hoge grondwaterstand.

9.1.    De Afdeling stelt vast dat de relatie tussen grondwater en begraafplaatsen is geregeld in de Wet op de lijkbezorging en het Besluit op de lijkbezorging. Aan het plan zijn verder twee geohydrologische onderzoeken ten grondslag gelegd, namelijk het "Geohydrologisch onderzoek zoeklocatie natuurbegraafplaats Landgoed Huis ter Heide" van 3 februari 2015 en de "Oplegnotitie actualisatie Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand" van 1 september 2017, beide opgesteld door milieuadviesbureau Landslide. De raad heeft hieraan toegevoegd dat bij onderzoeken naar de grondwaterstand een onderzoeksperiode van 8 meetjaren gebruikelijk is, maar dat uit het onderzoek zelf blijkt dat de grondwaterpeilen binnen het betrokken gebied de afgelopen 14 jaren binnen een relatief vaste bandbreedte variëren. In dit onderzoek wordt aangegeven dat het grondwaterpeil zal worden gemonitord en zo nodig aangepast kan worden indien dat in de toekomst nodig mocht blijken. Ter zitting heeft de deskundige van Landslide, opsteller van laatstgenoemde twee rapporten, uiteengezet dat de GHG rond de 7,0 m NAP ligt. Hij heeft ook toegelicht dat op zich juist is dat de verwachting is dat er door de klimaatverandering meer regen zal vallen, maar dat er door de hogere temperaturen ook meer verdamping zal plaatsvinden. Bovendien is volgens hem een verhoging van de grondwaterstand ter plaatse niet te verwachten gezien de zandstructuur van de ondergrond.

Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding het uitgevoerde onderzoek naar de grondwaterstand onzorgvuldig te achten.

Het betoog faalt.

Cultuurhistorische waarden

10.    De Verenging betoogt dat de cultuurhistorische waarden in het plangebied worden aangetast door het plan. Het bos is in het verleden gebruikt voor de houtproductie, waardoor een menging van verschillende houtsoorten is ontstaan. Aan deze menging is een langlopend proces voorafgegaan, waaraan cultuurhistorische relevantie kan worden ontleend. Doordat die waarden worden aangetast, is het plan in strijd met de Verordening ruimte Noord-Brabant (hierna: de Verordening), aldus de Vereniging. Daarbij heeft de Vereniging onder meer gewezen op de bestaande rechtlijnige ontginningslijnen, terwijl het plan voorziet in de aanleg van paden in een slingerstructuur. Hierdoor gaat een cultuurhistorisch waardevolle karakteristiek verloren. Verder voert de Vereniging aan dat het rabattenlandschap in het zuidelijke deel van het plangebied niet is meegenomen in de cultuurhistorische quickscan.

10.1.    In de plantoelichting staat dat het jachthuis Huis ter Heide een gemeentelijk monument is en dat het landgoed Huis ter Heide in de Verordeningis aangemerkt als "Complex van cultuurhistorisch belang". Vanwege deze aanduiding is een cultuurhistorische quickscan opgesteld. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in het rapport "Cultuurhistorische quickscan ten behoeve van het aanleggen van een natuurbegraafplaats op landgoed Huis ter Heide, gemeente Loon op Zand (herziening 2017)" van 6 september 2017, opgesteld door adviesbureau RAAP, in opdracht van NBN (hierna: de cultuurhistorische quickscan). De conclusie is dat er sprake is van een zeer beperkte invloed op landschap en groen. Voorts heeft de raad ter zitting benadrukt dat aan het plan een volledige cultuurhistorische toets ten grondslag heeft gelegen. Aan de door de Vereniging bedoelde rabatten is in het onderzoek echter geen bijzondere waarde toegekend. De door de Vereniging bedoelde rechtlijnige paden(structuur) zijn (is) door tijdsverloop deels verdwenen. Het plan voorziet juist in herstel van de verdwenen rechtlijnige paden en die structuur. Wel is bij de nieuw aan te leggen paden bewust gekozen voor een andere, niet rechtlijnige aanleg, zodat een duidelijk onderscheid ontstaat tussen de oude paden met cultuurhistorische waarde en de nieuwe paden.

Het betoog van de Vereniging bevat geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat de cultuurhistorische quickscan zodanige gebreken of leemten bevat dat de raad daar in redelijkheid niet van uit mocht gaan. De raad heeft hiermee afdoende aandacht besteed aan de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden. Dat in de quickscan aan de rabatten niet de waarde is toegekend die de Vereniging daaraan toedicht betekent niet dat het onderzoek onvolledig is geweest. In de keuze om de oude paden en padenstructuur te herstellen maar daarvan bij de aanleg van nieuwe paden juist van af te wijken om het verschil daartussen te benadrukken, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden. De stelling dat aan de menging van verschillende houtsoorten een bijzondere cultuurhistorische waarde kan worden ontleend en dat daaraan afbreuk wordt gedaan, is onvoldoende onderbouwd.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verwezenlijking van het plan geen cultuurhistorische waarden aantast en dat het plan in zoverre niet is vastgesteld in strijd met de Verordening.

Het betoog faalt.

Wijze van bestemmen

11.    De Vereniging betoogt dat ten onrechte de bestemming "Bos" aan het overgrote deel van het plangebied is toegekend. Zij voert in dat verband aan dat het plan beoogt om bos te verwijderen ten behoeve van natuurbegraven. Het aanleggen van natuurgraven verhoudt zich niet met de bestemming "Bos". Verder wordt met het plan beoogd om het bos om te vormen naar een gebied met open plekken en heischraal grasland. Dit verhoudt zich evenmin met de bestemming "Bos".

11.1.    In artikel 3, lid 3.1, van de planregels is een ruime omschrijving van de bestemming "Bos" opgenomen. Gelet op deze ruime omschrijving heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zowel het omvormen en beheren van bos, als het aanleggen van natuurbegraven zich verdraagt met de in de planregels gegeven omschrijving van de bestemming "Bos". Voor zover de raad in de ogen van de Vereniging een andere bestemming had moeten opnemen voor gronden waar open plekken en een heischraal grasland wordt gecreëerd, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat bij het bestemmen van natuur een keuze wordt gemaakt tussen de bestemmingen "Natuur" en "Bos". De bestemming "Natuur" wordt gebruikt voor Natura 2000-gebieden en de bestemming "Bos" voor andere gebieden waarin natuur voorkomt. Voorts staat het de raad vrij om aan een bestemming meerdere gebruiksdoelen te verbinden, zodat een bestemming meerdere gebruiksdoelen kan dienen. Gelet op het voorgaande heeft de raad heeft in redelijkheid de bestemming "Bos" aan de gronden in het plangebied kunnen toekennen.

Het betoog faalt.

Rechtszekerheid

12.    De Vereniging en de Stichting betogen dat het plan in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is vastgesteld.

De Vereniging stelt dat onduidelijk is hoe het padenstelsel eruit komt te zien, omdat in de planregels een bevoegdheid is opgenomen om een omgevingsvergunning te verlenen om het padenstelsel uit te breiden. Ook is het onderscheid tussen halfverharde en verharde paden onduidelijk.

Voorts stelt de Vereniging dat in de planregels onvoldoende is geborgd hoe intensief of extensief de gronden zullen worden gebruikt voor natuurgraven en hoe het kappen van bomen zal worden gereguleerd. Dit is echter wel nodig om de boskwaliteit ter plaatse te waarborgen. Het bepalen dat maximaal 10% van het totale oppervlak van het bosgebied mag worden gebruikt voor natuurgraven, is daarvoor onvoldoende. Het bij het plan behorende inrichtings- en beheerplan specificeert niet nader op welke locaties natuurgraven mogen worden aangelegd. Evenmin is in het inrichtings- en beheerplan afdoende vastgelegd dat er, zoals de raad heeft beoogd vast te leggen, maar 16% van het bos tegelijk gekapt mag worden. Ook stelt de Vereniging dat in de planregels niet is geborgd dat gerooide bossen worden herplant.

De Stichting voert in dit verband verder aan dat ten onrechte geen maximum is gesteld aan het aantal natuurbegravingen per hectare grond per jaar. Daardoor is op voorhand onduidelijk hoe groot de schade voor de natuur is. De Stichting verwijst in dat verband naar het Alterra-rapport.

12.1.    Voor wat betreft de paden overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van artikel 3, lid 3.5.1, aanhef en onder j, van de planregels is binnen de bestemming "Bos" - waarbinnen op grond van de planregels natuurbegraven is toegestaan - het aanleggen of (half)verharden van paden zonder omgevingsvergunning niet toegestaan. Op grond van artikel 3, lid 3.5.2, aanhef en onder a, van de planregels is dit verbod niet van toepassing ten behoeve van onderhoud, beheer en ontwikkeling van het landgoed conform het inrichtings- en beheerplan. Het aanleggen van nieuwe halfverharde paden en een ontsluitingsweg is ook geregeld in het inrichtings- en beheerplan. Daarbij is een padenkaart opgenomen waarop de bestaande, rechte paden en de nieuwe slingerpaden zijn afgebeeld. Dat het ook mogelijk is om een omgevingsvergunning te verlenen om het voorziene padenstelsel uit te breiden, doet er niet aan af dat voldoende duidelijk is dat het plan voorziet in de aanleg van een padenstelsel overeenkomstig de in het inrichtings- en beheerplan opgenomen kaart. De in artikel 3, lid 3.5.3 van de planregels opgenomen beoordelingscriteria voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor nieuwe paden of het (half) verharden daarvan zijn voldoende objectief om te waarborgen dat de natuurwaarden niet worden aangetast. Voorts overweegt de Afdeling dat in het inrichtings- en beheerplan is opgenomen dat de halfverharde paden worden aangelegd met natuurlijk materiaal, zoals Achterhoeks Padvast. Anders dan de Verenging stelt, is daarmee voldoende duidelijk gemaakt wat onder halfverharde paden wordt verstaan.

12.2.    Voor wat betreft de inrichting van het plangebied en de daarmee samenhangende houtkap overweegt de Afdeling als volgt.

In artikel 3, lid 3.5.1, aanhef en onder e, van de planregels is bepaald dat het zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning verboden is de volgende werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: […] het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie. Artikel 3, lid 3.5.2, aanhef en onder a, bevat een uitzondering op het in artikel 3, lid 3.5.1, aanhef en onder e, van de planregels neergelegde verbod. Dit artikellid bepaalt dat het verbod op onder meer het verwijderen of rooien van bos-, natuur en landschapselementen en ander opgaand houtgewas niet geldt ten behoeve van onderhoud, beheer en ontwikkeling van het natuurgebied en de natuurbegraafplaats conform het inrichtings- en beheerplan. In het inrichtings- en beheerplan is kaartmateriaal opgenomen waarin is afgebeeld hoe het plangebied zal worden ingericht. Uit het inrichtings- en beheerplan en het bijbehorende kaartmateriaal blijkt dat op het perceel aan de oostzijde 1.9 ha berkenopstand zal worden gekapt. Dit perceel zal vervolgens deels worden ingericht als heischraal grasland. Ook het beheer en onderhoud daarvan zijn omschreven. Verder blijkt uit het inrichtings- en beheerplan dat op het centrale, in slechte conditie verkerende, eikenperceel (bijna) afgestorven bomen worden gekapt, en dat gestreefd wordt naar 40% (blijvende) open ruimte op dat perceel. Gezonde natuurtoekomstbomen zullen van de kap worden vrijgesteld. Door de kap krijgen deze natuurtoekomstbomen de ruimte om zich te ontwikkelen. De Afdeling is van oordeel dat hiermee voor wat betreft de kap van de berkenopstand en het centraal eikenperceel voldoende duidelijk is waar mag worden gekapt en dat de kap met deze regeling ook voldoende is begrensd, nu het inrichtings- en beheerplan is gekoppeld aan de planregels.

In het inrichtings- en beheerplan is verder vastgelegd dat voor een succesvolle bosomvorming op maximaal 16% van de uniforme bosgedeelten van het plangebied tijdelijke open plekken gerealiseerd moeten worden. De plekken waar deze dunning is voorzien zijn op de bij het inrichtings- en beheerplan behorende kaart aangegeven met donkergroen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze open plekken op termijn weer dichtgroeien. Het doel van deze tijdelijke open plekken is om meer licht in het bos te creëren en om een grotere variatie in de leeftijd van de bomen te bewerkstelligen. De Vereniging heeft ter zitting aangevoerd dat dit percentage niet handhaafbaar is, nu het niet in de planregels is vermeld. De Afdeling overweegt hierover dat gelet op de hierboven weergegeven artikelleden 3.5.1 en 3.5.2 van de planregels het inrichtings- en beheerplan en de bijbehorende kaart een bindend onderdeel van de planregels vormen en dat uit de bij het inrichtings- en beheerplan behorende kaart in voldoende mate blijkt waar de tijdelijke dunning mag plaatsvinden en dat de dunning is gemaximeerd op 16%. Ten aanzien van het argument van de Vereniging dat voor haar niet controleerbaar is of deze 16% al dan niet al is bereikt, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat Natuurmonumenten een registratie bijhoudt van wat er gekapt wordt. Daardoor is dus, anders dan de Vereniging heeft betoogd, controleerbaar of binnen het maximum van 16% wordt gebleven en is dit maximum ook handhaafbaar.

Ten aanzien van de stelling van de Vereniging dat niet is geborgd in de planregels dat de gerooide bossen worden herplant overweegt de Afdeling dat, zoals ook in de plantoelichting is aangegeven, op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) de verplichting bestaat om bos dat wordt gekapt voor het maken van permanente open plekken te compenseren. Ter zitting is hierover nog naar voren gekomen dat de hierop betrekking hebbende vergunning op grond van de Wnb is verleend en in rechte onaantastbaar is geworden.

12.3.    De Vereniging betoogt dat in het inrichtings- en beheerplan ten onrechte niet is aangegeven waar de natuurgraven mogen worden gerealiseerd. De Stichting heeft betoogd dat in de planregels ten onrechte geen maximum is gesteld aan het aantal natuurgraven per ha per jaar vanwege de gevolgen voor de natuur. De Afdeling overweegt hierover als volgt.

In artikel 3, lid 3.4.1, van de planregels is bepaald dat onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval wordt verstaan het (laten) gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor en/of als:

"[…]

b. het graven van natuurgraven binnen de aanduiding "specifieke vorm van bos- natuurbegraafplaats" voor zover de gezamenlijke oppervlakte natuurgraven meer dan 10% van de als "specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats" aangeduide gronden beslaan;

c. het graven van natuurgraven, indien dit plaatsvindt in afwijking van de regels als opgenomen in het als Bijlage 1 Werkprotocol beheer en gebruik bijgevoegd protocol;

d. het houden van een natuurbegraafplaatsceremonie indien dit plaatsvindt in afwijking van de regels als opgenomen in het als Bijlage 1 Werkprotocol beheer en gebruik bijgevoegd protocol".

In het werkprotocol is gewaarborgd dat een werkwijze wordt toegepast die is gericht op het beschermen en behouden van natuurwaarden. Het ten behoeve van de aanleg van graven kappen van bomen is volgens het werkprotocol niet toegestaan. Er kan in de nabijheid van bomen worden begraven, mits dit buiten de kroonprojectie is. Ook is de te volgen procedure en werkwijze bij het delven van graven vastgelegd in het werkprotocol. Verder wordt er in de plantoelichting met juistheid op gewezen dat op grond van het Besluit op de lijkbezorging een afstand van 30 cm tussen kisten in acht moet worden genomen. In de Natuurtoets is geconcludeerd dat bij het werken met het werkprotocol en het inrichtings- en beheerplan is gewaarborgd dat effecten op flora en fauna zijn uit te sluiten. Gelet op die conclusie en de eisen die voortvloeien uit de Wet op de lijkbezorging en het Besluit op de lijkbezorging, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad vanuit een oogpunt van de rechtszekerheid nader had moeten vastleggen waar de graven precies komen, dan wel een maximum aan het aantal begravingen per ha per jaar had moeten verbinden.

Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat het plan niet in strijd is met de rechtszekerheid.

De betogen falen.

Compensatie van het natuurverlies

13.    De Vereniging betoogt dat de raad niet is ingegaan op haar onderbouwde berekening van het aantal te compenseren ha bos ten behoeve van het natuurverlies als gevolg van de aanleg van een bosparkeerplaats en beheerschuur. Er ontbreekt een verantwoording in de plantoelichting. Daarmee voldoet het plan niet aan artikel 5.7 van de Verordening. Bovendien had de raad in het kader van de goede ruimtelijke ordening een ruimere compensatie kunnen en moeten eisen dan is nu is vastgelegd.

13.1.    De Afdeling overweegt dat, anders dan de Vereniging kennelijk meent, het op grond van de Verordening opgestelde compensatieplan uitsluitend voorziet in compensatie van natuur die verloren gaat als gevolg van het ruimtebeslag dat wordt veroorzaakt door de aanleg van de parkeerplaats - 2300 m² - en de bouw van de werkschuur - 200 m² - in het Natuur Netwerk Brabant. Verdere compensatie was naar de mening van de raad niet nodig, omdat voor het natuurbegraven zelf niet gekapt mag - en ook niet hoeft te - worden en de kap die wel plaatsvindt in het plangebied geheel strekt tot de ontwikkeling van nieuwe natuur in het kader van mozaïekbeheer en daarom op grond van de Verordening niet gecompenseerd hoeft te worden. In het bij het plan behorende compensatieplan is uiteengezet op welke wijze wordt voldaan aan de uit de Verordening voortvloeiende compensatieverplichting voor de aanleg van het parkeerterrein en de bouw van de werkschuur. Daarvoor is op 28 augustus 2018 het bestemmingsplan "Lobelia-Spinder-Rugdijk, 2e wijziging (natuurontwikkeling Baan achter de Plakken)" vastgesteld door de raad van de gemeente Tilburg. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de in het compensatieplan gemaakte berekening. Evenmin ziet de Afdeling in het door de Vereniging gestelde aanleiding voor het oordeel dat de raad naast de op grond van de Verordening verplichte compensatie nog extra compensatie had moeten eisen. Ter zitting is overigens naar voren gekomen dat het compensatieplan al is uitgevoerd.

Het betoog faalt.

Rustverstoring voor recreanten en verlies van visueel karakter van het gebied

14.    De Vereniging en de Stichting betogen dat het plan in totaal 12.000 graven mogelijk maakt. Dit aantal leidt ertoe dat continu begrafenissen plaatsvinden, hetgeen leidt tot rustverstoring voor recreanten en verstoring van het visueel karakter van het gebied.

14.1.    De Afdeling overweegt dat het plan beoogt bij te dragen aan de ontwikkeling van nieuwe natuur, in ruil waarvoor ook natuurbegraven wordt toegestaan. In het door de Vereniging en de Stichting gestelde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad, bij afweging van de betrokken belangen, aan die ontwikkeling van natuur niet in redelijkheid doorslaggevende betekenis heeft kunnen hechten.

De betogen falen.

Natura 2000

15.    De Vereniging en de Stichting betogen dat het plan leidt tot aanzienlijke stikstofdeposities op gronden die liggen in het nabij gelegen Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De gevolgen van deze stikstofdeposities zijn volgens hen door de raad onvoldoende onderzocht. Daartoe voeren de Vereniging en de Stichting aan dat in de Natuurtoets is vermeld dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op meer dan 5 km afstand ligt, in verband waarmee directe effecten als gevolg van stikstofdeposities zijn uit te sluiten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt echter op korter dan 3 km afstand, zodat de raad deze gevolgen nader had moeten onderzoeken. Bovendien is de berekening uitgevoerd met behulp van het programma AERIUS Calculator, welk programma een maximale rekenafstand van 5 km kent, terwijl bij die zogenoemde afkap in het eindrapport "Meer meten, robuuster rekenen", van het Adviescollege Meten en Berekenen stikstof, van 15 juni 2020 vraagtekens worden gezet. Verder hebben de Vereniging en de Stichting de vrees geuit dat aangezien er per jaar een onbeperkt aantal grafrechten kan worden verkocht en het aantal begrafenissen per jaar niet is gemaximeerd, het bij de berekeningen in aanmerking genomen aantal verkeersbewegingen te laag kan zijn ingeschat.

15.1.    In de Natuurtoets zijn de gevolgen van stikstofdepositie als gevolg van het plan beoordeeld. In de Natuurtoets is vermeld dat het plangebied op meer dan 5 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen ligt, zodat directe effecten daarmee zijn uit te sluiten. Om uitsluitsel te hebben of het plan tot extra stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden leidt is een stikstofberekening uitgevoerd aan de hand van de AERIUS Calculator, die als bijlage bij de Natuurtoets is toegevoegd. In de AERIUS-berekening is de stikstofdepositie als gevolg van het verkeer dat het plan genereert berekend. Uit deze berekening komt naar voren dat geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De raad heeft nog toegelicht dat ter verificatie ook nog een nieuwe AERIUS-berekening is gemaakt, gebaseerd op een intussen beschikbaar gekomen nieuwere versie van de Aerius Calculator. Ook uit deze nieuwe berekening blijkt dat geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van verkeer dat het plan genereert.

De Afdeling constateert dat het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op een afstand van ongeveer 3 km van het plangebied ligt. Hoewel de toelichting in de Natuurtoets per abuis een afstand noemt van 5 km, blijkt uit de tekening behorend bij de AERIUS-berekening dat voor het verkeer van en naar de natuurbegraafplaats is gerekend met verkeersbewegingen rondom het plangebied op een afstand van ongeveer 1,5 km van het Natura 2000-gebied. De foutieve weergave van de afstand van het plangebied tot het Natura 2000 gebied in de Natuurtoets heeft daarom geen effect gehad op de berekening van de stikstofdepositie. Niet gesteld is dat de in de AERIUS-berekening gehanteerde rekenlocaties onjuist zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in het door de Vereniging en de Stichting gestelde geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het uitgevoerde onderzoek.

Ten aanzien van het aantal bij de berekeningen gehanteerde voertuigbewegingen heeft de raad uiteengezet dat het aantal verkeersbewegingen is afgeleid van de gegevens van een andere natuurbegraafplaats. Weliswaar is het aantal te verkopen grafrechten en het aantal begrafenissen per jaar niet gemaximeerd, maar de raad heeft uiteengezet dat de aankoop van een dergelijk recht ook niet hoeft te betekenen dat daarvan op korte termijn gebruik gemaakt zal worden. Bovendien blijkt uit het verkeerskundig onderzoek dat daarin gerekend is met een zogenoemd worstcasescenario. Gelet hierop ziet de Afdeling in het door de Vereniging en de Stichting gestelde geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het aantal verkeersbewegingen dat ten grondslag ligt aan de berekeningen.

Gezien het voorgaande ziet de Afdeling in het door de Vereniging en de Stichting aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

Het betoog faalt.

Herhalen en inlassen zienswijze

16.     De Vereniging heeft verzocht om voor het overige de door haar ingediende zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. De Afdeling overweegt dat in de nota beantwoording zienswijzen bij het besluit is ingegaan op deze zienswijze. De Vereniging heeft, naast dat wat deel uitmaakte van de beroepsgronden en hiervoor al is besproken, in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusies

17.    Het beroep van de Vereniging is ongegrond.

18.    Het beroep van de Stichting is ongegrond.

Proceskosten

19.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020

45-911.

BIJLAGE

Awb

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:9

Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Verordening ruimte Noord-Brabant

Artikel 5.7

1. De fysieke compensatie vindt plaats in:

a. de niet gerealiseerde delen van het Natuur Netwerk Brabant;

b. de niet gerealiseerde ecologische verbindingszones.

2. In afwijking van het eerste lid kan fysieke compensatie ook plaatsvinden in, aansluitend op of nabij het aangetaste gebied indien een wijziging van de begrenzing plaatsvindt met toepassing van de saldobenadering als bedoeld in artikel 5.4.

3. Een bestemmingsplan als bedoeld in de artikel 5.1, zesde lid, artikel 5.3, tweede lid, artikel 5.4, tweede lid en artikel 5.5, tweede lid, borgt de uitvoering van de compensatie;

4. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid bevat een verantwoording over:

a. de omvang van het netto verlies aan ecologische waarden en kenmerken en op welke locatie dat optreedt;

b. de locatie waar en de wijze waarop het netto verlies, genoemd onder a, wordt gecompenseerd;

c. de kwaliteit en kwantiteit van de compensatie;

d. de termijn van uitvoering;

e. de inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen;

f. het reguliere- en ontwikkelingsbeheer.

5. De uitvoering van de fysieke compensatie wordt binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan als bedoeld in het derde lid afgerond.

6. In aanvulling op het vijfde lid, wordt indien sprake is van een aantasting van bedreigde soorten of hun leefgebied, de uitvoering van de compensatie in ieder geval afgerond op het moment dat de aantasting daadwerkelijk start.

7. In afwijking van het vijfde lid, kan indien er sprake is van een omvangrijke en zware compensatieverplichting, de uitvoering van de compensatie een termijn van maximaal tien jaar bedragen, gerekend vanaf het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

Bestemmingsplan "Natuurbegraafplaats Landgoed Huis ter Heide"

Artikel 3, lid 3.1

De voor "Bos" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos/bosschages en de bijbehorende bosgroeiplaats;

b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;

c. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de ecologische en natuurwaarden;

d. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden;

e. onverharde of halfverharde- paden en wegen;

f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g. extensief recreatief medegebruik;

h. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats", een natuurbegraafplaats waarvan maximaal 10 % van de gronden ingericht mag worden als natuurgraf;

i. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein", een halfverhard parkeerterrein;

j. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bos - beheerschuur" een beheerschuur met bijbehorende erfverharding.

Artikel 3, lid 3.4.1

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor en/of als:

a. het graven van natuurgraven buiten de aanduiding "specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats";

b. het graven van natuurgraven binnen de aanduiding "specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats" voorzover de gezamelijke oppervlakte natuurgraven meer dan 10% van de als "specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats" aangeduide gronden beslaan;

c. het graven van natuurgraven, indien dit plaatsvindt in afwijking van de regels als opgenomen in het als Bijlage 1 Werkprotocol beheer en gebruik bijgevoegd protocol;

d. het houden van een natuurbegraafceremonie indien dit plaatsvindt in afwijking van de regels als opgenomen in het als Bijlage 1 Werkprotocol beheer en gebruik bijgevoegd protocol;

e. gronden ten behoeve van motorcross en lawaaisporten.

Artikel 3, lid 3.5.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of de hoogte van het maaiveld met meer dan 0,5 m wordt gewijzigd.

b. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

c. het aanleggen of verdiepen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;

d. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;

e. Het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

f. Het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

g. Het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,5 m onder maaiveld wortelend houtgewas met productiefunctie;

h. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals greppels, sloten en steilranden.

i. het verwijderen van onverharde wegen of paden;

j. het aanleggen en/of (half)verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.

Artikel 3, lid 3.5.2

Het in 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a. ten behoeve van onderhoud, beheer en ontwikkeling van het natuurgebied en de natuurbegraafplaats Landgoed Huis ter Heide, conform het "Inrichtings- en beheerplan Natuurbegraafplaats Landgoed Huis ter Heide" opgenomen als Bijlage 2 Inrichtings- en beheerplan van deze regels;

b. bestaande uit het graven van natuurgraven indien en voorzover het graven plaatsvindt binnen de aanduiding "specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats", én indien de werkzaamheden geschieden conform het als Bijlage 1 Werkprotocol beheer en gebruik bij deze regels gevoegd werkprotocol;

c. die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal in uitvoering zijn en/of in overeenstemming zijn met het tot dat moment geldende bestemmingsplan dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

Artikel 3, lid 3.5.3

De in 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden en de waarden die met het complex van cultuurhistorisch belang samenhangen.