Uitspraak 201905432/1/R3


Volledige tekst

201905432/1/R3.
Datum uitspraak: 9 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], beiden wonend te Grootegast,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Westerkwartier,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Verplaatsing milieustraat en uitbreiding bedrijfsperceel Tweemat 7" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2020, waaraan [appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door S. Evenhuis en A. Postma, beiden werkzaam bij de gemeente, via een videoverbinding hebben deelgenomen. Verder is ter zitting verschenen Hoeksema’s Regionale Milieudiensten, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door [adviseurs], beiden adviseur, en door mr. N. Lange en mr. De Snoo, beiden advocaat te Amsterdam.

Overwegingen

Algemeen

1.    Op het perceel Tweemat 7 in Grootegast is een gemeentelijke milieustraat gevestigd. De milieustraat wordt beheerd door Hoeksema’s Regionale Milieudiensten (hierna: HRM). Aansluitend aan het perceel heeft HRM een bedrijfslocatie. Daar vindt op- en overslag van grof huishoudelijk afval en bouw- en sloopafval plaats. Het afval wordt ingezameld, opgeslagen, gesorteerd en/of be- en verwerkt voor verdere verwerking of voor recycling. HRM haalt voorts glas, papier en huishoudelijk afval op. Het gesorteerde afval wordt via containers en/of transportwagens afgevoerd. Houtafval wordt ter plaatse geshredderd en puin wordt vergruisd. Op het perceel Tweemat 6 staat de bedrijfswoning van HRM.

De milieustraat is op een voormalige afvalstortplaats gevestigd. Omdat de gronden ter plaatse van deze voormalige afvalstortplaats verzakken is er voor gekozen de milieustraat te verplaatsen. Het plan maakt het mogelijk dat de milieustraat wordt verplaatst naar een perceel ten noorden van het huidige perceel. Daarnaast voorziet het plan in een uitbreiding van het bedrijfsterrein van HRM. Daarop kunnen twee nieuwe loodsen worden gerealiseerd. De bedrijfswoning aan Tweemat 6 maakt ook onderdeel uit van het plan.

2.    [appellanten] wonen aan [locatie A] onderscheidenlijk [locatie B] te Grootegast. [appellant A] woont op een afstand van 291 m en [appellant B] woont op een afstand van 269 m van het plangebied. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met het plan. Zij stellen onder meer dat de milieustraat en het bedrijf van HRM hun uitzicht zullen beperken en zij vrezen voor hinder.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Procedureel

4.    [appellanten] stellen dat zij ten onrechte niet op de hoogte zijn gebracht van de plannen voor het verplaatsen van de milieustraat en de uitbreiding van het bedrijf van HRM en niet zijn betrokken bij de planvorming.

4.1.    De bestemmingsplanprocedure is volgens de regels in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht verlopen. De procedure voor de vaststelling van het bestemmingsplan vangt volgens deze regels aan met het voor een ieder ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan en de daarbij behorende stukken. De regels verplichten er niet toe dat omwonenden in een eerder stadium op de hoogte worden gebracht en worden betrokken bij de planvorming. Het niet bieden van die mogelijkheden heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het plan. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat het plan tot stand is gekomen in strijd met de daarvoor geldende procedurele regels.

Het betoog faalt.

Geluid-, geur- en stofhinder

- Algemeen

5.    [appellanten] vrezen voor geluid-, geur- en stofhinder en hinder van verkeer van en naar de milieustraat en het terrein van HRM. Zij wijzen er daarbij op dat in de onderzoeken naar de te verwachten hinder ten onrechte van twee afzonderlijke inrichtingen is uitgegaan, zodat in ieder geval de geluidbelasting is onderschat. Ook vrezen zij voor gevolgen voor hun gezondheid en de gezondheid van hun dieren door het (fijn)stof dat vrijkomt bij het afstorten van puin.

[appellanten] hebben ter zitting desgevraagd naar voren gebracht dat hun betoog over de hinder van het verkeer van en naar het plangebied ziet op de geluidhinder vanwege de ribbelstroken die op de weg de Tweemat zijn aangebracht.

5.1.    In hoofdstuk 5 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van het plan voor de omgeving. Gekeken is naar de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten die zijn opgenomen voor de hinderveroorzakende activiteiten van de milieustraat en HRM. De in deze brochure daarvoor opgenomen grootste afstand is een afstand van 300 m, die wordt aanbevolen in verband met de van een puinbreker te ondervinden geluidhinder. Volgens de plantoelichting moet ook voor het shredderen van hout van deze afstand worden uitgegaan.

De afstand van het plangebied tot de woning van [appellanten] is minder dan 300 m, namelijk 291 m onderscheidenlijk 269 m. De raad heeft vanwege de afstand van het plangebied tot woningen in de omgeving nader onderzoek verricht naar de gevolgen voor het woon- en leefklimaat wat betreft de aspecten geluid, geur en luchtkwaliteit. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in rapporten die als bijlagen bij de plantoelichting zijn gevoegd.

- Geluid

6.    [appellanten] stellen dat zij geluidhinder verwachten van de houtshredder en de puinbreker, evenals van de ribbelstroken op de weg de Tweemat, waar het verkeer van en naar het plangebied over rijdt. Zij brengen naar voren dat in het onderzoek naar de te verwachten geluidhinder ten onrechte van twee afzonderlijke inrichtingen is uitgegaan, zodat de geluidbelasting is onderschat.

6.1.    Voor het plan is onderzoek verricht naar de te verwachten geluidbelasting van de milieustraat, van de inrichting van HRM en van het verkeer van en naar de milieustraat en naar HRM. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Uitbreiding Hoeksema’s Regionale Milieudiensten en nieuwe gemeentelijke milieustraat te Grootegast, Akoestisch onderzoek" van 20 juni 2019, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.

In het rapport is voor geluid de richtwaarde uit de VNG-brochure voor een rustige woonwijk van 45 dB(A) gehanteerd. Tevens is getoetst aan de maximale geluidniveaus van 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor de geluidbelasting vanwege verkeer dat van en naar de inrichting rijdt is aansluiting gezocht bij de circulaire "Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wm" van 29 februari 1996, waarin een voorkeursgrenswaarde wordt gehanteerd van 50 dB(A) en een maximale grenswaarde van 65 dB(A).

[appellanten] hebben geen argumenten naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad niet in redelijkheid deze geluidwaarden als uitgangspunt heeft kunnen nemen voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de te verwachten geluidhinder.

6.2.    In het rapport is de geluidbelasting van het shredderen van hout en van de puinbreekinstallatie betrokken. Daarnaast is, anders dan [appellanten] kennelijk menen, de cumulatieve geluidbelasting van de milieustraat en HRM onderzocht. Ook is aandacht besteed aan de door [appellant A] en Van Sloten genoemde ribbelstrook op de weg de Tweemat naar het plangebied.

Volgens het rapport kan ter plaatse van omliggende woningen worden voldaan aan de geluidwaarden die tot uitgangspunt zijn genomen voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. [appellanten] hebben geen concrete gegevens naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad zich niet op de conclusies uit het onderzoek heeft mogen baseren.

- Geur

7.    [appellanten] vrezen voor geurhinder van het composteren.

7.1.    Voor het plan is onderzoek verricht naar de te verwachten geurhinder van de milieustraat en het composteerterrein. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Gemeentelijke milieustraat en composteerterrein te Grootegast, geuronderzoek" van 20 juni 2019, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Aansluiting is gezocht bij de regeling "G2-Compostering van Groenafval" uit de voormalige Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR), waarin grenswaarden en richtafstanden zijn opgenomen. [appellanten] hebben geen concrete argumenten aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de raad niet bij deze regeling heeft mogen aansluiten.

De conclusie van het rapport is dat geen onacceptabele geurhinder is te verwachten, omdat aan de in de voormelde regeling opgenomen grenswaarden en richtafstanden wordt voldaan. [appellanten] hebben geen concrete gegevens naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad zich niet op de conclusies uit het onderzoek heeft mogen baseren.

- Stof

8.    [appellanten] vrezen voor hinder en voor gevolgen voor hun gezondheid en de gezondheid van hun dieren door (fijn) stof dat vrijkomt bij het afstorten van ladingen puin zonder sprenkelaars.

8.1.    Voor het plan is onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Uitbreiding Hoeksema’s Regionale Milieudiensten en nieuwe gemeentelijke milieustraat te Grootegast, Onderzoek luchtkwaliteit" van 7 december 2018, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Daarin staat dat de emissie van totaal stof, waaronder fijnstof, onder meer plaats vindt tijdens de op- en overslag en het bewerken en verwerken van materialen. Volgens het rapport worden maatregelen genomen om de emissie van stof te beperken. De opslag wordt voor een belangrijk deel voorzien van keerwanden, de stuifgevoelige materialen worden tijdens droge perioden bevochtigd, de storthoogte wordt beperkt, het bedrijfsterrein wordt regelmatig gereinigd en, indien nodig, bevochtigd, interne transportafstanden worden zo kort mogelijk gehouden en voertuigen en machines zijn niet langer in bedrijf dan strikt noodzakelijk en voldoen aan de stand der techniek. Verder is de conclusie van de berekeningen in het rapport dat ruimschoots aan de in de Wet milieubeheer voor NO2, PM10 en PM2,5 geldende grenswaarden kan worden voldaan.

[appellanten] hebben het rapport niet met concrete gegevens bestreden. De raad heeft zich daarom op dat rapport mogen baseren voor zijn conclusie dat zich geen onaanvaardbare hinder door stof en gevolgen voor de gezondheid zullen voordoen.

- Conclusie

9.    De raad heeft zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbare gevolgen zullen voordoen vanwege geluid-, geur- en stofhinder of voor de gezondheid. Het betoog van [appellanten] dat de gevolgen zijn onderschat, omdat is uitgegaan van twee afzonderlijke inrichtingen, geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. In de rapporten is ingegaan op de van zowel de milieustraat als van de bedrijfsactiviteiten van HRM te verwachten gevolgen van geluid, geur en stof. Niet is gebleken dat bepaalde aspecten daarin niet zijn betrokken. [appellanten] hebben hun stelling in zoverre ook niet met concrete gegevens onderbouwd.

De betogen falen.

Lichthinder

10.    [appellanten] vrezen voor lichthinder van de lichtmasten die op het terrein staan.

10.1.    In artikel 8, lid 8.2, van de planregels is bepaald dat de lichtmasten een bouwhoogte mogen hebben van niet meer dan 6 m. Gelet op die bouwhoogte en op de afstand van het plangebied tot de woningen van [appellanten] heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich ter plaatse van hun woningen geen onaanvaardbare lichthinder zal voordoen.

Het betoog faalt.

Uitzicht en landschappelijke inpassing

11.    [appellanten] stellen dat de verplaatsing van de milieustraat en de uitbreiding van HRM negatieve gevolgen hebben voor hun weidse landelijke uitzicht. Zij wijzen er op dat het plan het mogelijk maakt dat een loods van 15 m hoog wordt opgericht, terwijl de bestaande loods al 13 m hoog is. Zij vrezen verder dat het terrein niet door beplanting aan het zicht zal worden onttrokken. Zij wijzen er daarbij op dat de in het verleden beloofde bomen rondom het bestaande terrein nooit zijn geplant.

11.1.    De Afdeling stelt voorop dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Daarbij is van belang dat aan een geldend plan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

11.2.    De Afdeling stelt vast dat de woningen van [appellanten] ten noordoosten van het plangebied liggen. Het plan zorgt ervoor dat de milieustraat dichter bij hun woningen komt te liggen en de bedrijfsactivititeiten van HRM dichterbij zullen plaatsvinden dan in de bestaande situatie.

In paragraaf 5.9 van de plantoelichting is ingegaan op de landschappelijke inpassing van de milieustraat en het bedrijf van HRM. Voor het plan is een landschapsinpassingsplan opgesteld. Daarin is aangegeven dat een beplantingssingel van 10 m breed zal worden aangelegd ten noorden, ten westen en ten oosten van het plangebied. De beplantingssingel zal bestaan uit inheemse bomen en struiken. Het landschapsinpassingsplan is als bijlage 1 bij de planregels gevoegd. In artikel 4, lid 4.5.2, onder a, van de planregels is bepaald dat tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval is gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 opgenomen inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

Met deze regeling in het plan is verzekerd dat het terrein landschappelijk zal worden ingepast met een groene singel ten noorden, ten westen en ten oosten van het plangebied.

11.3.    Er is daarom geen grond voor het oordeel dat zich zodanige gevolgen zullen voordoen voor het uitzicht van [appellanten] dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

11.4.    Het betoog faalt.

Locatiekeuze en alternatieven

12.    [appellanten] stellen dat de milieustraat op een industrieterrein thuis hoort en niet in agrarisch buitengebied. Zij stellen dat niet duidelijk is waarom is gekozen voor de beoogde locatie aan de Tweemat en dat alternatieve locaties, ook buiten de voormalige gemeente Grootegast, waar het plangebied toe behoorde, ten onrechte niet zijn onderzocht. Voorts had HRM zich volgens [appellanten] nooit op deze locatie in het buitengebied mogen vestigen.

12.1.     De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

12.2.    In paragraaf 3.1 van de plantoelichting is nader ingegaan op de locatiekeuze. Daaruit volgt dat het plangebied een centrale ligging heeft in de gemeente Westerkwartier, die na de gemeentelijke herindeling is ontstaan uit de voormalige gemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn. Er zijn volgens de plantoelichting geen gronden beschikbaar voor de vestiging van een milieustraat op het bedrijventerrein in Grootegast. Bovendien wordt dit bedrijventerrein omgeven door woningbouw, waardoor het daar ook niet geschikt voor is. Andere bedrijventerreinen in de voormalige gemeenten Leek, Marum en Zuidhorn zijn volgens de plantoelichting niet geschikt omdat deze minder centraal in de huidige gemeente Westerkwartier zijn gelegen. Voorts is van belang geacht dat, zoals hiervoor ook onder 1 is overwogen, in de bestaande situatie op het perceel Tweemat 7 al een milieustraat was gevestigd, ter plaatse van een voormalige afvalstortplaats. Inwoners van de voormalige gemeenten Leek, Marum en Grootegast maakten daar al gebruik van. Verder was HRM, die het ingezamelde afval sorteert, en be- of verwerkt, al gevestigd op het naastgelegen perceel. De activiteiten van HRM en de gemeentelijke milieustraat hebben volgens de plantoelichting in functionele en organisatorische zin een grote mate van onderlinge binding en samenhang. De gekozen locatie voor de milieustraat, waar afvalstoffen worden ingezameld, nabij de bedrijfslocatie van HRM, waar het afval wordt uitgesorteerd en be- of verwerkt, heeft als voordeel dat transport van de milieustraat op een locatie elders naar HRM, of naar een ander bedrijf dat het afval sorteert en be- of verwerkt, niet nodig is.

12.3.    Uit het voorgaande volgt dat de raad mogelijke alternatieve locaties in de beoordeling heeft betrokken. Toegelicht is waarom voor de voorliggende locatie is gekozen en niet voor vestiging op een bedrijventerrein. Anders dan [appellanten] stellen is daarbij ook gekeken naar mogelijke locaties buiten de voormalige gemeente Grootegast.

Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid voor de voorliggende locatie heeft kunnen kiezen als locatie voor de milieustraat. Daarbij is van belang dat uit voorgaande overwegingen over hinder voor de omgeving volgt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellanten] zullen voordoen.

Het betoog faalt.

Handhaving

13.    [appellanten] brengen naar voren dat bij de woning aan Tweemat 6 in strijd met het bestemmingsplan bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden, omdat daar containers zijn geplaatst en zand is gedumpt,  terwijl daar een agrarische bestemming geldt.

13.1.    Kwesties van handhaving staan in deze procedure niet ter beoordeling. Het betoog faalt daarom.

Overigens heeft de woning, anders dan [appellanten] menen, geen agrarische bestemming. Het plan kent aan het perceel Tweemat 6 de bestemming "Bedrijf-Afval" en de nadere aanduiding "bedrijfswoning" toe. Op grond van artikel 4, lid 4.1, onder e, van de planregels zijn bedrijfsactiviteiten voor het afvalbedrijf, de milieustraat en ondersteunende activiteiten daar niet toegestaan.

Conclusie

14.    Het beroep is ongegrond.

15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020

378.