Uitspraak 202003050/3/V2


Volledige tekst

202003050/3/V2.
Datum uitspraak: 2 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 14 mei 2020 in zaak nr. NL19.12970 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 14 mei 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover dit betrekking heeft op de toetsing aan artikel 3 van het EVRM, en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 5 juli 2020 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.

De vreemdeling heeft hiertegen bij de rechtbank beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit beroep en verzoek zijn door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.

Bij uitspraak van 2 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het verzoek van de vreemdeling tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend. Ook heeft hij de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet, dan wel dat de verstrekkingen, voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, worden beëindigd gedurende de behandeling van het door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden beroep.

2.    De staatssecretaris heeft in zijn besluit van 5 juli 2020 te kennen gegeven dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Libanon een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en dat de vreemdeling om die reden dan ook niet zal worden uitgezet naar Libanon. Nu er verder op dit moment geen grond is om aan te nemen dat het besluit van 5 juli 2020 zal worden vernietigd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorziening, als verzocht, te treffen.

3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Tibold
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2020

664.