Uitspraak 202001089/1/R4


Volledige tekst

202001089/1/R4.
Datum uitspraak: 9 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Wehl, gemeente Doetinchem,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 10 januari 2020 in zaken nrs. 19/6561 en 19/6562 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem.

Procesverloop

Bij brief van 3 september 2019 heeft [appellante] het college verzocht om handhavend op te treden tegen het [varkensbedrijf] gevestigd aan de [locatie] te Wehl.

Op 5 november 2019 heeft [appellante] het college in gebreke gesteld.

Tegen het niet tijdig beslissen heeft [appellante] beroep ingesteld. Zij heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Bij besluit van 21 november 2019 heeft het college het handhavingsverzoek van [appellante] afgewezen.

Bij uitspraak van 10 januari 2020 heeft de rechtbank voor zover hier van belang het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college en [gemachtigde A]] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2020, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd L.J. Oude Lenferink en P. Beunink, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [varkensbedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B] en bijgestaan door mr. D. Pool, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, gehoord.

Overwegingen

1.    [appellante] woont vlakbij het [varkensbedrijf] waarvan [gemachtigde A] de eigenaar is. [appellante] stelt al jaren overlast te ervaren als gevolg van het vrachtverkeer van en naar het varkensbedrijf. Zij heeft daarom het college verzocht om handhavend op te treden. Met het verzoek beoogt zij te bereiken dat het onverharde gedeelte van de Heijendaalseweg tussen het varkensbedrijf en de Kerkhofweg te Wehl wordt afgesloten voor alle gemotoriseerd verkeer, dan wel voor het (vracht)verkeer richting het varkensbedrijf.

Het college acht zich niet bevoegd om handhavend op te treden. Volgens het college wordt niet in strijd met de verleende vergunning, dan wel bestemmingsplan gehandeld. De rechtbank heeft overwogen dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden omdat er geen voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden over de ontsluiting van het perceel. Dat in het akoestisch rapport, dat deel uitmaakt van de vergunning, is vermeld dat vrachtverkeer vanaf de noordkant komt en in die richting vertrekt, is volgens de rechtbank onvoldoende voor het college om handhavend op te treden.

2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in strijd wordt gehandeld met de verleende vergunning door het perceel niet (uitsluitend) via de noordkant te ontsluiten. Volgens haar dient de ontsluiting plaats te vinden via de noordzijde richting Doesburgseweg. Dit volgt ook uit het akoestische onderzoek van 30 augustus 2006 en een rapport dat aan het verkeersbesluit ten grondslag is gelegd.

2.1.    Op 16 juni 2009 is een omgevingsvergunning verleend voor het varkensbedrijf aan de [locatie]. Het bij de aanvraag behorende akoestisch onderzoek van 30 augustus 2006 maakt, net als de aanvraag zelf, onderdeel uit van de verleende omgevingsvergunning, nu dat als zodanig in het besluit van 16 juni 2009 is vermeld. Het rapport dat aan het verkeersbesluit ten grondslag is gelegd, maakt geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Dat rapport kan alleen al daarom niet leiden tot de conclusie dat in strijd met de verleende vergunning wordt gehandeld.

Vaststaat dat in de vergunning zelf geen voorschrift is opgenomen over de wijze waarop het perceel moet worden ontsloten. Het college kan daaraan in zoverre dan ook geen bevoegdheid ontlenen om handhavend op te treden tegen vrachtwagens die via de zuidzijde komen en vertrekken. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of het college wel kan handhaven op grond van wat er is vermeld in het akoestisch onderzoek.

2.2.    In het akoestisch onderzoek is over de representatieve bedrijfssituatie het volgende vermeld: "vrachtwagens komen vanaf de noordzijde en vertrekken ook weer in die richting".

De uitrit van het varkensbedrijf is gelegen aan [locatie], een openbare weg. Het zuidelijke (onverharde) deel is slechts opengesteld voor bestemmingsverkeer. Aangezien het vrachtverkeer van en naar het varkensbedrijf per definitie bestemmingsverkeer betreft, biedt dat geen soelaas. [varkensbedrijf] heeft aangegeven dat vrijwel al het vrachtverkeer van en naar zijn bedrijf de noordelijke route volgt. Hij heeft toegelicht wat hij heeft gedaan om vrachtverkeer via de zuidzijde tegen te gaan. Eigen personeel en vrachtwagens van derden die de locatie vaker bezoeken, rijden nu nog uitsluitend via de noordzijde. Op alle vrachtbonnen en faxberichten wordt standaard vermeld dat de noordelijke route dient te worden gevolgd, met een beschrijving daarvan. Bij nieuwe chauffeurs komt het echter incidenteel voor dat zij door hun navigatiesysteem via de zuidelijke route naar zijn bedrijf worden geleid. Dit gebeurt hooguit een enkele keer per maand. [appellante] heeft deze uiteenzetting van [varkensbedrijf] niet weersproken, maar wenst geheel verschoond te blijven van hinder door vrachtverkeer, ook als dat een incidenteel karakter heeft. Ook als het vrachtverkeer een incidenteel karakter heeft, vindt zij dat het varkensbedrijf in strijd handelt met de verleende omgevingsvergunning. Zij heeft verder nog geopperd het onverharde deel van de weg geheel af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer, dan wel voor het vrachtverkeer van en naar het varkensbedrijf.

2.3.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de hiervoor in 2.2 weergegeven beschrijving van de representatieve bedrijfssituatie het college geen grondslag biedt handhavend op te treden. Dat incidenteel een vrachtwagen de zuidelijke route volgt, valt [varkensbedrijf] niet aan te rekenen. Het varkensbedrijf is gelegen aan een openbare weg en [varkensbedrijf] zelf heeft diverse maatregelen getroffen om vrachtverkeer van en naar zijn bedrijf via de noordelijke route te laten lopen. Om het door [appellante] gewenste resultaat te bereiken, zijn maatregelen of besluiten vereist op grond van de wegenverkeerswetgeving, Dit betekent dat vrachtverkeer via de zuidelijke route niet als overtreding kan worden aangemerkt.

Uit het voorgaande volgt dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden omdat er geen sprake is van een overtreding. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

3.    Wat betreft het verzoek van [appellante] aan de Afdeling om de vergunning zodanig aan te passen dat ontsluiting slechts via de noordzijde mag plaatsvinden, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling is niet bevoegd om in het kader van deze procedure de omgevingsvergunning voor de inrichting aan te passen. Hier ligt slechts de vraag voor of het college terecht het handhavingsverzoek van [appellante] heeft afgewezen. Het verzoek van [appellante], wat daar overigens ook van zij, valt dan ook buiten de omvang van dit geding.

Ook de vraag of in strijd met het bestemmingsplan wordt gehandeld valt buiten dit geding, nu het handhavingsverzoek daar niet op zag. [appellante] heeft het college immers verzocht om handhavend op te treden tegen het handelen in strijd met de verleende vergunning. Eerst na het primaire besluit van 21 november 2019 heeft [appellante] het college daar om verzocht. Deze aanvulling van het handhavingsverzoek is te laat gedaan om in deze procedure aan de orde te kunnen komen. De reikwijdte van een handhavingsverzoek kan namelijk na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. In dat geval zal er, desgewenst, een nieuw verzoek om handhaving moeten worden gedaan.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020

712.