Uitspraak 202000412/1/R2


Volledige tekst

202000412/1/R2.
Datum uitspraak: 2 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Halsteren, gemeente

Bergen op Zoom,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2019 heeft het college het wijzigingsplan "6e Wijzigingsplan Kom Halsteren" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2020, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door B.J.M. Verdonschot, zijn verschenen.

Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [belanghebbende A], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het wijzigingsplan voorziet in het verplaatsen van het bouwvlak op het perceel aan de Jankenberg 25 te Halsteren naar de andere zijde van dit perceel, Raemdonck 2c, waardoor het mogelijk wordt de vrijstaande woning op het perceel aan de Jankenberg 25 te slopen en een vervangende woning hiervoor terug te bouwen op hetzelfde perceel. Het plan is vastgesteld op verzoek van [belanghebbende B] en [belanghebbende A].

[appellant] en anderen wonen aan de Raemdonck en kunnen zich niet verenigen met het wijzigingsplan. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Bevoegdheid van het college

2.    Artikel 3.6, aanhef en eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening luidt:

"Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen".

2.1.    Het wijzigingsplan is vastgesteld op grond van artikel 6, aanhef en vierde lid, van de planregels van het bestemmingsplan "Kom Halsteren" (hierna: het moederplan). Artikel 6, aanhef en vierde lid, aanhef en onder d en e, van de planvoorschriften luiden:

"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Wonen (W)' ter plaatse van het aangegeven ‘gebied waarvoor wijzigingsbevoegdheid geldt’ te wijzigen ten behoeve van de bouw van woningen, met inachtneming van het volgende:

(…)

d. De woningen aan de Raemdonck zijn uitsluitend toegestaan, indien de bestemming van de percelen aan de Jankenberg, voor zover gelegen binnen het aangegeven ‘gebied waarvoor wijzigingsbevoegdheid geldt’, gewijzigd zijn in de bestemming ‘Wonen’ met nadere aanwijzing '(e)’, waarbij het bebouwingsvlak ter plaatse vervalt;

e, er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:

1) de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

2) een goede woonsituatie;

3) de milieusituatie;

4) een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

5) de sociale veiligheid;

6) de verkeersveiligheid."

2.2.    De Afdeling stelt vast dat ter plaatse van het perceel Jankenberg 25 - Raemdonck 2c op de plankaart van het moederplan een aanduiding in de vorm van een ononderbroken lijn is opgenomen die niet is verkaard in de bijbehorende legenda, maar die wel overeenkomt met de in artikel 6, aanhef en vierde lid, van de planregels van het moederplan opgenomen begrenzing van de wijzigingsbevoegdheid voor de woonbestemming op de gronden aan de Jankenberg en Raemdonck, zoals hiervoor geciteerd. Het college heeft toegelicht dat het ontbreken van de verklaring van de aanduiding in de legenda een technische onvolkomenheid is. Gelet op het voorgaande was het college naar het oordeel van de Afdeling bevoegd om het wijzigingsplan vast te stellen.

Procesbelang

3.    Voor zover het college stelt dat [appellant] en anderen geen procesbelang hebben bij hun beroep, omdat voor de woning die in het wijzigingsplan is voorzien reeds een omgevingsvergunning is verleend en deze vergunning inmiddels ook in rechte onaantastbaar is geworden, kan het daarin niet worden gevolgd. Het wijzigingsplan leent zich immers voor herhaalde toepassing. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep van [appellant] en anderen vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren.

Procedurele bezwaren

4.    [appellant] en anderen stellen dat het bestreden besluit niet gepubliceerd is in de lokale krant.

Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dan ook geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

Samenvatting zienswijzen

5.    [appellant] en anderen betogen tevergeefs dat de wijze waarop het college de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat het college de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.

Toetsingskader

6.    Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Verkeersveiligheid en parkeersituatie

7.    [appellant] en anderen stellen dat in strijd met de wijzigingsvoorwaarden de verkeersveiligheid rondom het perceel aan de zijde van de Raemdonck aangetast wordt bij realisering van het wijzigingsplan. Zij vrezen voor een verhoging van de parkeerdruk in de straat en voor verkeersgevaarlijke situaties die ontstaan door de aanleg van een verharde uitrit in een bocht bij het perceel Jankenberg 25 - Raemdonck 2c. Ook stellen zij dat het bouwverkeer ter plaatse van het bouwperceel tot verkeersgevaarlijke situaties leidt.

7.1.    Het college verwijst naar een verleende omgevingsvergunning voor de ontwikkeling waarbij de verkeersveiligheid in verband met de uitrit is getoetst door een verkeerskundige. Naar aanleiding van deze toets zal de uitrit haaks op de weg aangelegd worden. Omdat het een gebied is met een maximum snelheid van 30 km/uur en de uitrit haaks op de weg wordt aangelegd leidt het plan volgens het college niet tot verkeersonveilige situaties. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat het bouwverkeer rondom het bouwperceel slechts tijdelijk is.

Volgens het college voorziet het bouwplan overeenkomstig de geldende parkeernorm in twee parkeerplaatsen op het eigen terrein. Hierdoor is er geen toenemende parkeerdruk rondom het perceel Jankenberg 25 - Raemdonck 2c.

7.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich met verwijzing naar de verkeerskundige toets in de omgevingsvergunning, de haakse ligging van de uitrit ten opzichte van de weg en de maximum snelheid in het gebied in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet leidt tot verkeersonveilige situaties. Dat er volgens [appellant] en anderen niettemin te hard wordt gereden is een kwestie van handhaving van de verkeersregels.

Dat [appellant] en anderen vrezen voor overlast door het bouwverkeer, dat iedere dag langs de Raemdonck zal rijden, en in onzekerheid verkeren over de einddatum van het project, is begrijpelijk, maar bouwverkeer en overlast door bouwwerkzaamheden hebben geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Bovendien gaat het om een tijdelijke situatie. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Vergelijk in dat verband ook rechtsoverweging 2.11. van de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ7419.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:344, onder rechtsoverweging 8.3., dient het bestuursorgaan in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan te beoordelen of zich reeds een parkeertekort voordoet en in hoeverre door het plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen zich daartoe verhouden. Met het wijzigingsplan wordt in dit geval alleen het bouwvlak voor de woning verplaatst en wordt, evenals in het vorige plan, overeenkomstig de parkeernormen voorzien in twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Nu het plan op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorziet draagt het plan niet bij aan een vergroting van een eventueel bestaand parkeertekort en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat als gevolg van het wijzigingsplan geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid en de parkeerdruk.

Het betoog faalt.

Grondwater

8.    [appellant] en anderen stellen dat zij, mede als gevolg van bomenkap in het verleden, grondwateroverlast ervaren in de buurt en dat het wijzigingsplan de grondwaterproblematiek zou verergeren. In een nader stuk stellen [appellant] en anderen dat de druk van nieuwbouw op de bodem, gelet op het hoogteverschil in het perceel, wel degelijk een effect heeft op het grondwaterpeil.

8.1.    Het college ontkent het bestaande grondwaterprobleem niet maar stelt dat er in dit geval sprake is van een neutrale hydrologische situatie voor de waterhuishouding, omdat er alleen een bouwvlak verplaatst wordt van de zuid- naar de noordzijde. Er komt volgens het college geen verhard oppervlak bij en er is geen verband tussen de grondwaterproblematiek en de bomenkap uit 2009. Het college stelt dat er een positief advies over het bouwplan door het waterschap is afgegeven. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat de waterdeskundige van de gemeente een positief oordeel over dit bouwplan heeft afgegeven. Verder geeft het college aan dat er vervangende bomen zullen worden geplant, en dat dit in overleg met de bewoners van de Raemdonck zal gebeuren.

8.2.    Volgens de waterparagraaf in de plantoelichting is er gelet op de gelijk blijvende omvang van zowel woning als bouwblok, voor de waterhuishouding sprake van een neutrale hydrologische situatie. Het waterschap hanteert bovendien voor planwijzigingen met een beperkte toename van verharding kleiner dan 2000 m2 een algemene beleidsregel vanuit de Keur, waarbij aanvullende maatregelen voor berging of buffering van water, als niet noodzakelijk wordt geacht. Dit wijzigingsplan heeft zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht geen nadere gevolgen voor het (grond)water in relatie tot het voorgaande plan, aangezien de bestemmingen ongewijzigd blijven voortbestaan. Op 9 juli 2019 heeft het waterschap Brabantse Delta positief gereageerd op het ontwerp wijzigingsplan, aldus de plantoelichting.

[appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie in de waterparagraaf en van het waterschap, die inhoudt dat het wijzigingsplan geen nadere gevolgen heeft voor het (grond)water in relatie tot het voorgaande plan, niet kan worden gevolgd. De enkele stelling dat de druk van de nieuwbouw, gelet op het hoogteverschil in het perceel, een effect heeft op het grondwaterpeil is daarvoor onvoldoende. Voorts heeft het college bevestigd dat het aantal bomen, na herplanting, gelijk blijft.

Het betoog faalt.

Dorpse- en groene karakter

9.    [appellant] en anderen betogen dat de nieuwe woning op het perceel Jankenberg 25 - Raemdonck 2c het dorpse- en groene karakter van de wijk aantast. De lintbebouwing, die ontstaat als gevolg van het verplaatsen van het bouwvlak en het toestaan van een grotere woning dan alle omliggende woningen, tast het dorpse en groene karakter van de wijk aan. Zij wensen de huidige situatie te behouden en betogen verder dat de verplaatsing van deze woning op het perceel zal leiden tot een ongewenste precedentwerking. Bij vaststelling van het wijzigingsplan had op een lokaal niveau getoetst moeten worden, aldus [appellant] en anderen.

9.1.    Ter zitting heeft het college toegelicht dat in de huidige situatie het onderscheid tussen privé en openbaar gebied onduidelijk is doordat de Jankenberg dood loopt en in het achterliggende deel tweedelijns bebouwing ontstaat. De wijzigingsbevoegdheid voorziet ter plaatse in een verbetering van de stedenbouwkundige situatie.

Het college stelt dat de wijk een grote variatie in vormgeving, materiaal- en kleurgebruik en woningtypen bevat en dat voorheen ook al woningen aan de Jankenberg zijn verplaatst. Daarmee wordt ook een gat in het bebouwingslint gedicht. Verder verwijst het college naar de wijzigingsbevoegdheid in het moederplan, waarvan de aanvaardbaarheid in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. Het college stelt dat de wijzigingsvoorwaarden ook zijn gericht op een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. Aan die wijzigingsvoorwaarde is voldaan. De te kappen bomen die zich op het perceel bevinden genieten geen beschermde status, aldus het college. In het openbaar gebied zullen nieuwe bomen worden aangeplant Gelet op paragraaf 2.2.3. van de plantoelichting van het moederplan is er volgens het college juist aandacht besteed aan de lokale situatie van de Jankenberg.

9.2.    De Afdeling overweegt dat in het moederplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, die erin voorziet woningen aan de Raemdonck-zijde te realiseren, mits het bebouwingsvlak voor de bestaande woningen aan de Jankenberg-zijde vervalt. Dat [appellant] en andere de huidige situatie wensen te behouden laat onverlet dat het moederplan in deze mogelijkheid, waarvan de aanvaardbaarheid in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd, voorziet.

In de wijzigingsbevoegdheid zijn, met het vereiste van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, randvoorwaarden opgenomen om het dorpse en groene karakter van de buurtschap te waarborgen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat gelet op de huidige gevarieerde bebouwing in de omgeving en nu het percentage groen in het openbaar gebied hetzelfde blijft, het dorpse en groene karakter van de buurtschap en daarmee een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, als gevolg van het wijzigingsplan niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Voorts oordeelt de Afdeling dat dit wijzigingsplan alleen betrekking heeft op het bouwplan van de initiatiefnemer. Eventuele andere verplaatsingen van woningen zullen afzonderlijk beoordeeld moeten worden en getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het wijzigingsplan leidt tot uit ruimtelijk oogpunt ongewenste precedenten precedentwerking.

Het betoog faalt.

Huidige situatie

10.    [appellant] en anderen betogen dat de door hen aangevoerde beroepsgronden uit oogpunt van zorgvuldigheid beoordeeld dienen te worden in het licht van de situatie zoals die zich ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan voordeed. Zij stellen zich op het standpunt dat het college alleen de situatie ten tijde van de vaststelling van het moederplan heeft beoordeeld en tekort is geschoten in het betrekken van de plaatselijke bewoners bij de besluitvorming. Na verloop van jaren zijn onder andere de parkeerdruk, verkeersveiligheid, grondwatersituatie en situatie omtrent bomenkap veranderd, aldus [appellant] en anderen.

10.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat bij de beoordeling van het wijzigingsplan rekening is gehouden met de huidige situatie.

10.2.    Zoals hiervoor is overwogen heeft het college wat betreft de gevolgen van het wijzigingsplan voor de parkeerdruk, de verkeersveiligheid, de grondwatersituatie en de bomenkap rekening gehouden met de omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan. Dat, zoals [appellant] en anderen ter zitting hebben toegelicht, omwonenden wat deze aspecten betreft niet zijn betrokken bij de totstandkoming van het wijzigingsplan volgt de Afdeling niet. Zij hebben de mogelijkheid gehad om door middel van zienswijzen te reageren op het ontwerp van het wijzigingsplan en hebben van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Hun zienswijze is door het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan betrokken en hun belangen zijn daarbij meegewogen. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de huidige situatie niet heeft betrokken of dat het wijzigingsplan gelet op de betrokken belangen onzorgvuldig is vastgesteld.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.    Het beroep is ongegrond.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2020

429-965.