Uitspraak 201909331/1/R1


Volledige tekst

201909331/1/R1.
Datum uitspraak: 2 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,

2.    Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad (hierna: VVAB), gevestigd te Amsterdam,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2019 in zaken nrs. 19/1838 en 19/1852 in het geding tussen:

[appellant sub 1],

VVAB

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2018 heeft het college aan [vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] vergunning verleend voor het veranderen van een vloer in een tuinhuis op het perceel [locatie] te Amsterdam.

Bij separate besluiten van 12 februari 2019 heeft het college de door [appellant sub 1] en VVAB daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 november 2019 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en VVAB daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en VVAB hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

Het college en [vergunninghouders] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2020, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, VVAB, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Nooij zijn verschenen. Voorts zijn [vergunninghouders], vertegenwoordigd door mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, ter zitting gehoord.

Overwegingen

1.    De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De bouwactiviteiten bestaan uit het veranderen van de vloer en de daaronder gelegen ruimte van een tuinhuis in de achtertuin van het perceel [locatie] te Amsterdam. [vergunninghouders] zijn eigenaar van dit perceel. [appellant sub 1] woont op het achtergelegen perceel. Zijn achtertuin grenst aan de achtertuin van [vergunninghouders]. Beide achtertuinen behoren tot een complex van zogeheten keurtuinen.

VVAB heeft volgens haar statuten onder meer tot doel de cultuurhistorische bebouwing en stedenbouwkundige structuur van (met name de binnenstad van) Amsterdam te behouden.

Bij besluit van 3 april 2013 heeft het college een omgevingsvergunning verleend om het in 2013 gesloopte tuinhuis in de achtertuin van [vergunninghouders] te herbouwen. Dat tuinhuis zou de volle breedte van de tuin hebben moeten bestrijken en ruimte moeten bieden aan een zwembad. Deze vergunning is bij de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2015 ‘vernietigd’ (ECLI:NL:RBAMS:2015:3108). Bij besluit van 25 augustus 2016 heeft het college na een nieuwe aanvraag een vergunning verleend voor de herbouw van het gesloopte tuinhuis in de oorspronkelijke omvang. Deze vergunning is onherroepelijk. Omdat na inspectie van de bouwwerkzaamheden bleek dat de ruimte onder de vloer van het tuinhuis dieper was dan vergund en er op de funderingspalen een constructieve, betonnen vloer was aangebracht, is een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd om dit te legaliseren.

Ontvankelijkheid

1.1.    Naar aanleiding van de stelling van [vergunninghouders] dat het hoger beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen belanghebbende is bij het besluit tot vergunningverlening, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1671, heeft overwogen wordt belanghebbendheid bij besluiten op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in beginsel aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij andere zakelijk of persoonlijke gerechtigden, van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij zulke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn.

Vast staat dat de achtertuinen van [appellant sub 1] en van [vergunninghouders] aan elkaar grenzen, zodat in beginsel van de belanghebbendheid van [appellant sub 1] kan worden uitgegaan. De enkele omstandigheid dat, zoals [vergunninghouders] betogen, er vanuit de woning van [appellant sub 1] geen zicht is op de vloer van het tuinhuis en de ruimte daaronder, maakt niet dat [appellant sub 1] geen andere gevolgen zou kunnen ondervinden indien die ruimte wordt gebruikt als verblijfsruimte. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat [appellant sub 1] geen rechtstreeks bij het besluit van 10 augustus 2018 betrokken belang heeft. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is daarom ontvankelijk.

Inhoudelijke gronden

2.    [appellant sub 1] en VVAB betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ruimte die onder het tuinhuis kan worden gebouwd, geen tweede bouwlaag, maar een kruipruimte is. Zij betogen dat weliswaar in de aanvraag en de bouwtekeningen is vermeld dat een kruipruimte wordt aangelegd, maar dat de afmetingen van de aangevraagde ruimte met zich brengen dat in de praktijk een tweede bouwlaag ontstaat die als kelder of zwembad zal worden gebruikt. Aangezien het bestemmingsplan een tuinhuis van twee bouwlagen niet mogelijk maakt, is het bouwplan hiermee in strijd. Zij wijzen er op dat de vergunde ruimte een hoogte van in ieder geval 1.53 m heeft en dat het college in het kader van een handhavingsverzoek de ruimte een kelder heeft genoemd. VVAB stelt dat tuinhuizen met ruimtes eronder van oudsher niet voorkwamen in keurtuinen. De vergunde ruimte levert daarmee een aantasting van cultuurhistorische waarden op. Verder betoogt zij dat indien in dit geval een kelder mogelijk wordt gemaakt, ook in andere keurtuinen kelders kunnen worden aangelegd. In dat geval zullen de grondwaterstanden nadelig worden beïnvloed wat gevolgen heeft voor de vegetatie in de keurtuinen.

[appellant sub 1] en VVAB betogen verder dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat voor de term kruipruimte aansluiting moeten worden gezocht bij de definitie in een Engelstalig standaardwerk voor bouwkunde en bij de omschrijving in het woordenboek van Van Dale. Op grond daarvan zou de ruimte als een kelder moeten worden gezien. Verder stellen zij dat een kruipruimte per definitie geen vloer heeft, in tegenstelling tot wat is vergund.

[appellant sub 1] stelt verder dat de ruimte onder het tuinhuis inmiddels zo is aangelegd dat een zwembad mogelijk is. Ook is volgens hem het tuinhuis en de ruimte daaronder substantieel anders herbouwd dan het gesloopte tuinhuis. Volgens hem was de ruimte onder het afgebroken tuinhuis veel minder diep. De rechtbank heeft hiermee geen rekening gehouden. Verder voert hij aan dat de rechtbank van onjuiste maten en afmetingen is uitgegaan en er geen rekening mee heeft gehouden dat de isolatie die in de betonnen bak is aangebracht, eenvoudig kan worden verwijderd. Tot slot stelt hij dat uit de toepasselijke regels uit het bestemmingsplan blijkt dat de gemeenteraad geen enkele bijzondere bouwlaag ter plaatse mogelijk heeft willen maken, zodat de vraag of in dit geval een kelder of kruipruimte is aangelegd niet van belang is.

3.    Aan het perceel waar het tuinhuis staat, zijn in het bestemmingsplan "Zuidelijke binnenstad" de bestemming "Tuin-1" en de aanduiding "specifieke vorm van tuin - keurtuin" toegekend.

Op grond van artikel 26.1, onder b, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Tuin-1" bestemd voor keurtuinen en daarop aanwezige tuinhuizen, ter plaatse waar de aanduiding "specifieke vorm van tuin - keurtuin" op de verbeelding voorkomt. Op basis van artikel 26.2.1, aanhef en onder a, mogen tuinhuizen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan op gronden met de aanduiding "specifieke vorm van tuin - keurtuin" geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd met dien verstande dat de bijzondere cultuurhistorische waarden van de keurtuin niet in onevenredige mate worden aangetast. Volgens de artikelen 26.4 en 26.4.3 is, samengevat weergegeven, afwijken van artikel 26.2 bij omgevingsvergunning mogelijk voor het oprichten van nieuwe tuinhuizen, met dien verstande dat dit alleen mogelijk is voor gronden die met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - keurtuin' op de verbeelding zijn aangegeven. Daarbij geldt onder andere dat de bijzondere cultuurhistorische waarden van de keurtuin niet in onevenredige mate worden aangetast.

In artikel 1.57 is een tuinhuis omschreven als een niet aan het hoofdgebouw verbonden gebouw, bestaande uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, gesitueerd op een keurtuin (specifiek op de verbeelding aangeduid) en met een sierfunctie. Tuinhuizen zijn onlosmakelijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur en zijn bedoeld om kortstondig te verpozen en om aan tuingebruik gerelateerde zaken in op te slaan.

In artikel 1.18 is een bouwlaag omschreven als een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.

In artikel 1.22 is bepaald dat onder een bijzondere bouwlaag kelders, souterrains en kappen vallen.

In artikel 1.42 is een kelder omschreven als één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen.

4.    Uit de hierboven genoemde planregels vloeit voort dat het tuinhuis slechts uit één bouwlaag mag bestaan. De Afdeling ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan gaat over een kruipruimte en niet over een tweede bouwlaag.

Op de tekening van het zijaanzicht is het tuinhuis met daaronder een bak ingetekend. Gerekend vanaf bovenkant van de vloer van die bak tot de onderkant van de vloer van het tuinhuis is die ruimte 1.30 m hoog. Op de tekening is binnen deze ruimte het woord "kruipruimte" aangegeven. Op de bovenaanzichtstekening is verder een luik aangegeven met de term "luik kruipruimte". Omdat het begrip "kruipruimte" niet in het bestemmingsplan is gedefinieerd, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat voor de uitleg aansluiting kan worden gezocht bij de omschrijving in het woordenboek van Van Dale. In de Van Dale wordt een kruipruimte omschreven als een lage ruimte tussen de vloer van de begane grond en de bodemafsluiting bestemd voor ventilatie, leidingen en gelegenheid voor reparaties.

5.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanvraag leidend is. Verder heeft de rechtbank terecht in navolging van het college  bij gebrek aan een omschrijving van het begrip "kruipruimte" in het bestemmingsplan aansluiting gezocht bij het woordenboek van Van Dale. De Afdeling ziet gelet op de definitie in Van Dale geen aanleiding om het standpunt van appellanten te volgen dat desondanks moet worden aangesloten bij Engelstalige naslagwerken.

Gelet op de beperkte hoogte van de ruimte van 1.30 m en de enkele toegankelijkheid van die ruimte door middel van een luik, zoals die op de tekeningen bij de aanvraag zijn weergegeven, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat een kruipruimte is aangevraagd. De rechtbank is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat het bouwplan daardoor niet in een tweede bouwlaag voorziet en dus in zoverre niet in strijd is met het bestemmingsplan.

Over het betoog van VVAB dat de betonnen bak van negatieve invloed is op boomwortels overweegt de Afdeling dat VVAB op de zitting heeftmeegedeeld dat onder het tuinhuis geen boomwortels aanwezig zijn. Verder heeft VVAB niet inzichtelijk gemaakt dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 26.2.1 van het bestemmingsplan met zich brengt. Over de stelling dat het bouwplan een aantasting van de grondwaterstanden met zich kan brengen, overweegt de Afdeling dat de effecten op de grondwaterstanden geen onderdeel vormen van het toetsingskader voor het verlenen van de vergunning.

Het voorgaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en het college terecht omgevingsvergunning heeft verleend. Om die reden behoeft het betoog over de uitlatingen van het college in een eerdere handhavingsprocedure, de wijze van herbouwen en de afmetingen die de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen, geen bespreking. De betogen falen.

6.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2020

361.