Uitspraak 201908436/1/A2


Volledige tekst

201908436/1/A2.
Datum uitspraak: 25 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Wijdewormer, gemeente Wormerland,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 oktober 2019 in zaak nr. 18/5218 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wormerland.

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2017 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 22 oktober 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 5 september 2017 herroepen en aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade van € 2.700,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2016 tot de dag van uitbetaling, toegekend.

Bij uitspraak van 15 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2020, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.C.H. Geerse, vergezeld van mr. D.S. Krijgsman, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] is sinds 16 januari 1976 eigenaar van het perceel kadastraal bekend Jisp H […] en sinds 18 oktober 1991 van het perceel kadastraal bekend Jisp H […], samen plaatselijk bekend [locatie] te Wijdewormer (hierna: perceel [locatie]). Op perceel [locatie] bevinden zich de woning en tuin van [appellant]. [appellant] is sinds 10 oktober 2000 eigenaar van het naast perceel H […] gelegen perceel kadastraal bekend Jisp H […]. Dat perceel is in gebruik als weiland.

[appellant] heeft gevraagd om een tegemoetkoming in planschade ten gevolge van het op 31 januari 2011 in werking getreden wijzigingsplan "nieuw agrarisch bouwperceel Jisperdijkje/Jisp" (hierna: het wijzigingsplan). Het wijzigingsplan maakt volgens hem op een agrarisch perceel (hierna: het agrarisch perceel) tegenover perceel [locatie] nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing, zoals een agrarische bedrijfswoning en een ligboxenstal, planologisch mogelijk, terwijl dergelijke bebouwing daar voorheen op grond van het op 4 april 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk Gebied" (hierna: het bestemmingsplan) niet was toegestaan. Volgens [appellant] leidt deze planologische verandering tot aantasting van zijn woongenot. Hierdoor is volgens [appellant] de waarde van zijn percelen verminderd, waardoor hij schade lijdt.

De besluiten van het college

2.    Het college heeft aan het besluit van 5 september 2017 een door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) opgesteld advies van 24 augustus 2017 ten grondslag gelegd. Volgens het SAOZ-advies was het agrarisch perceel in het bestemmingsplan bestemd als "Agrarisch gebied met natuurlijke en landschappelijke waarden" zonder verdere aanduidingen of bouwperceel en ligt het agrarisch perceel in het gebied "Speciale beschermingszone Wormer- en Jisperveld vogelrichtlijn". Op grond van deze bestemming waren op het agrarisch perceel alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een hoogte van maximaal 2 m en een oppervlakte van maximaal 10 m2 toegestaan. Op het agrarisch perceel waren geen silo’s, mest- en kuilplaten toegestaan. In de planvoorschriften is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan onder voorwaarden op de plankaart van het bestemmingsplan een nieuw bouwperceel van maximaal 1,5 ha met bouwvlak kan worden opgenomen. Met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid heeft het college het wijzigingsplan vastgesteld en zodoende op het agrarische perceel een nieuw planologisch bouwperceel met daarbinnen een bouwvlak gecreëerd. Voor het nieuwe bouwperceel gelden de bouwregels voor de bestemming "Agrarisch gebied met natuurlijke en landschappelijke waarden" van het bestemmingsplan.

Op grond van een vergelijking van het wijzigingsplan met het bestemmingsplan komt de SAOZ tot de conclusie dat de planologische wijziging ertoe heeft geleid dat op het agrarisch perceel tegenover perceel [locatie], aan de overzijde van de Jisperdijk, waar voorheen nauwelijks bebouwing van betekenis was toegelaten, een fors veehouderijbedrijf met bedrijfsgebouwen met een bouwhoogte van 12 m, een bedrijfswoning met een bouwhoogte van 9 m, bij-, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van onder meer 10 m hoge silo’s en mest- en kuilplaten mogelijk zijn gemaakt. De afstand van de woning van [appellant] tot het bouwperceel bedraagt 57 m en de afstand van die woning tot het bouwvlak bedraagt 90 m. [appellant] lijdt ten gevolge van de planologische wijziging planologisch nadeel door toegenomen hinder, verslechtering van uitzicht en aantasting van het karakter van het gebied. De SAOZ heeft de hoogte van het planologisch nadeel bepaald op een bedrag van € 30.000,00.

Volgens de SAOZ kon [appellant] de planologische wijziging ten tijde van de koop van perceel [locatie] niet voorzien. Ten tijde van de aankoop was echter op het agrarisch perceel op grond van het toen geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied West" per agrarisch bedrijf een agrarisch bijgebouw van 50 m2, met binnenplanse vrijstelling 100 m2, en een goothoogte van 3 m toegestaan. Hierdoor moest [appellant] rekening houden met een grotere beperking van zijn uitzicht en intensiever gebruik van het agrarisch perceel dan op grond van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" viel te verwachten. Volgens de SAOZ behoort daarom € 5.000,00 van het planologisch nadeel voor rekening van [appellant] te blijven.

Volgens de SAOZ past de nieuwe planologische ontwikkeling naar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en binnen het langjarig gevoerde gemeentelijk beleid. Gezien de afstand tussen het agrarisch perceel en perceel [locatie] zullen de nadelen van de planologische ontwikkeling geen allesoverheersende invloed hebben op het perceel van [appellant]. [appellant] lijdt wel een substantiële schade ten gevolge van het wijzigingsplan. Op grond van het voorgaande is de SAOZ tot de conclusie gekomen dat het overblijvende planologisch nadeel van € 25.000,00 geheel onder het normaal maatschappelijk risico van [appellant] valt. De SAOZ heeft daarom geadviseerd het verzoek om een tegemoetkoming in planschade af te wijzen.

De SAOZ heeft op verzoek van het college bij brief van 15 november 2017 gereageerd op het bezwaarschrift van [appellant] en een daarbij gevoegd advies van Wiarda van 10 oktober 2017. De SAOZ heeft in die reactie geconcludeerd dat het bezwaarschrift en het bijgevoegde advies geen aanleiding geven om haar eerdere advies aan te passen.

3.    Het college heeft aan het besluit van 22 oktober 2018 een advies van de commissie bezwaarschriften Wormerland van 12 december 2017 en een nader advies van de SAOZ van 22 augustus 2018 ten grondslag gelegd.

De commissie bezwaarschriften heeft in haar advies vermeld dat het college zich tijdens de hoorzitting op het standpunt heeft gesteld dat de afstand tussen de tuin van [appellant] en het agrarisch perceel ruim 30 m bedraagt. De commissie heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de planvergelijking in het SAOZ-advies van 24 augustus 2017 en aan het bedrag van € 30.000,00 aan planschade in dat advies. Volgens het advies van de commissie heeft het college zich na het besluit van 5 september 2017 op het standpunt gesteld dat het normaal maatschappelijk risico voor [appellant] in deze zaak 4% bedraagt. De commissie leidt hieruit af dat de geleden planschade, anders dan in het SAOZ-advies van 24 augustus 2017 is vermeld, niet geheel onder het normaal maatschappelijk risico valt. De commissie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de SAOZ in haar advies van 24 augustus 2017 ten onrechte de binnenplanse vrijstelling in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied West", met toepassing waarvan het oppervlak van een agrarisch bijgebouw mocht worden vergroot van 50 m2 naar 100 m2, heeft betrokken bij het antwoord op de vraag of een gedeelte van de planschade op grond van dat bestemmingsplan voor rekening van [appellant] moest blijven. De commissie heeft het college geadviseerd op dit punt nader deskundig advies in te winnen dan wel dit onderdeel nader te motiveren. Indien een nadere motivering niet mogelijk is, dan stijgt het planologisch nadeel volgens de commissie uit boven het normaal maatschappelijk risico van 4%.

In het advies van 22 augustus 2018 komt de SAOZ tot de conclusie dat zij de binnenplanse vrijstelling van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied West" niet had mogen betrekken bij het antwoord op de vraag welk gedeelte van de planschade op grond van dat bestemmingsplan voor rekening van [appellant] behoort te blijven. Dit leidt er toe dat volgens de SAOZ niet € 5.000,00 maar € 2.500,00 van de planschade voor rekening van [appellant] hoort te blijven, zodat een bedrag aan geleden planschade van € 27.500,00 resteert. De aftrek van het normaal maatschappelijk risico van 4% bedraagt € 24.800,00. De SAOZ heeft daarom geadviseerd aan [appellant] alsnog een tegemoetkoming in planschade van € 2.700,00 toe te kennen.

De uitspraak van de rechtbank

4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college mocht afgaan op de planvergelijking en het bedrag van € 30.000,00 aan planschade in het SAOZ-advies van 24 augustus 2017. Het college mocht verder een normaal maatschappelijk risico van 4% hanteren.

Behandeling van het hoger beroep

Maatstaf

5.    Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door die deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582).

Schadefactoren uitzicht, privacy en hinder

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de planvergelijking in het SAOZ-advies van 24 augustus 2017 gebreken bevat. Volgens [appellant] is in dat advies ten onrechte vermeld dat de planologische wijziging niet leidt tot extra aantasting van zijn privacy. Verder heeft de SAOZ in het advies niet deugdelijk gemotiveerd waarom de door de planologische verandering toegenomen geluidhinder en geurhinder niet tot planschade leidt. Volgens [appellant] is de waarde van zijn perceel fors gedaald, doordat het voorheen onbelemmerde uitzicht, het volledig ontbreken van geurhinder en het vrijwel ontbreken van geluidhinder, behoudens van een enkele fietser en auto op de rustige Jisperdijk, als gevolg van de planologisch wijziging zijn weggevallen.

6.1.    De SAOZ heeft bij haar advies van 24 augustus 2017 de schadefactoren uitzicht, schaduw, karakter van de bestemming, privacy en hinder betrokken. Volgens de SAOZ zijn de bouwmogelijkheden op het agrarisch perceel aanzienlijk toegenomen. Ondanks de schuine ligging ten opzichte van de woning van [appellant] en de afstand tussen die woning en het agrarisch perceel, is het nieuwe agrarische bedrijf vanaf perceel [locatie] goed zichtbaar, waardoor het uitzicht is beperkt. Volgens de SAOZ leidt de planologische wijziging niet tot aantasting van de privacy van [appellant], gezien de schuine situering van het nieuwe agrarische bedrijf ten opzichte van perceel [locatie], de afstand tussen perceel [locatie] en de nieuwe bedrijfsbebouwing op het agrarisch perceel en de tussenliggende openbare weg. De SAOZ heeft in het advies over hinder het volgende vermeld. Hoewel het nieuwe agrarische bedrijf ruimschoots buiten de richtafstand van 50 m ligt, neemt dit niet weg dat van het bedrijf de nodige hinder op het perceel [locatie] kan uitgaan. Daarbij valt te denken aan geur- en stofhinder en hinder als gevolg van intensiever gebruik van het agrarisch perceel, zoals toegenomen aantal verkeersbewegingen, hinder door gebruik van het perceel en lichthinder vanuit de gebouwen op het perceel.

Ter zitting heeft de SAOZ toegelicht dat de kadastrale percelen 789 en 1307 van [appellant] een woonbestemming en kadastraal perceel 1410 van [appellant] een agrarische bestemming heeft en dat deze bestemmingen door het wijzigingsplan niet zijn veranderd. De SAOZ heeft in haar advies betrokken dat de afstand van de kadastrale percelen met een woonbestemming tot het nieuwe bouwperceel ongeveer 38 m bedraagt en de afstand van de woning tot het nieuwe bouwperceel ongeveer 57 en tot het nieuwe bouwvlak ongeveer 90 m bedraagt.

6.2.    Uit het voorgaande volgt, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat de SAOZ de relevante schadefactoren in haar advies heeft betrokken. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat [appellant] zijn stelling dat de SAOZ aan de schadefactoren hinder en privacy onvoldoende gewicht heeft toegekend, niet of nauwelijks heeft gemotiveerd. De conclusie is dat [appellant] geen concrete aanknopingspunten heeft gegeven om aan de juistheid en volledigheid van de planvergelijking en de waardering van schadefactoren in het SAOZ-advies te twijfelen. Het college mocht in zoverre op het SAOZ-advies afgaan.

Het betoog faalt.

WOZ-waarde

7.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de forse verlaging van de waarde van zijn perceel op grond van de Wet onroerende zaken (hierna: WOZ-waarde) per 1 januari 2012 aanleiding geeft voor een nadere motivering van het verschil tussen deze verlaging en de door de SAOZ bepaalde planschade van € 30.000,00. De rechtbank heeft daarbij ten onrechte overwogen dat [appellant] voor die verlaging geen verklaring heeft gegeven. Volgens [appellant] lag het op de weg van het college om het verschil in waardedaling nader te motiveren. Het college heeft immers ook de WOZ-waarde per 1 januari 2012 vastgesteld. Anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, was op 1 januari 2013 de agrarische bedrijfsbebouwing al gerealiseerd.

Verder voert [appellant] aan dat de WOZ-waarde per 1 januari 2013 na realisering van een deel van de beoogde bebouwing nogmaals is gedaald.

7.1.    Een verschil met de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van een onroerende zaak vormt niet zonder meer aanleiding om een taxatie in het kader van de bepaling van de omvang van planschade onjuist te achten. Bij de vaststelling van de WOZ-waarde is doorgaans de feitelijke situatie bepalend en wordt geen rekening gehouden met de maximale mogelijkheden van het planologisch regime vóór en na de peildatum. Dit neemt evenwel niet weg dat van het bestuursorgaan kan worden verlangd dat het zijn besluit van een nadere motivering voorziet in geval een aanzienlijk verschil tussen de WOZ-waarde en de taxatie in het kader van planschade bestaat. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 onder 4.7, ECLI:NL:RVS:2016:2582.

7.2.    Volgens de SAOZ heeft perceel [locatie] op de in deze zaak geldende peildatum 31 januari 2011 onder het regime van het bestemmingsplan een waarde van € 620.000,00 en onder het regime van het wijzigingsplan een waarde van € 590.000,00. Volgens de WOZ-beschikkingen van [appellant] voor de belastingjaren 2012 en 2013 had perceel [locatie] op 1 januari 2011 een waarde van € 664.000,00 en op 1 januari 2012 een waarde van € 510.000,00.

Volgens het advies van de bezwaarcommissie waren ten tijde van de peildata die bij de WOZ-taxaties zijn gehanteerd de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan en van het wijzigingsplan nog niet volledig benut. Op grond van het bestemmingsplan waren op het agrarisch perceel bouwwerken geen gebouwen zijnde van maximaal 10 m2 en maximaal 2 m hoog toegestaan, terwijl de gronden feitelijk onbebouwd waren. Op 1 januari 2012 was het agrarisch perceel nog geheel onbebouwd, terwijl daar toen op grond van het wijzigingsplan agrarische bedrijfsbebouwing en een agrarische bedrijfswoning ten behoeve van een melkveehouderij waren toegestaan.

7.3.    Zoals hiervoor onder 7.1 is overwogen, is bij de vaststelling van de WOZ-waarde doorgaans de feitelijke situatie bepalend. Bij de WOZ-taxatie van de waarde van perceel [locatie] per 1 januari 2012 was het agrarische perceel feitelijk onbebouwd. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat bij die WOZ-taxatie van deze feitelijke situatie is uitgegaan, omdat op geen enkele wijze is gebleken dat bij die WOZ-taxatie rekening is gehouden met de planologische mogelijkheden van het wijzigingsplan. Het college hoefde dit standpunt niet nader te motiveren.

Dat per 1 januari 2013 de WOZ-waarde na gedeeltelijke realisering van de bebouwing opnieuw is verlaagd, kan de verlaging per 1 januari 2012 niet verklaren en leidt op zichzelf niet tot de conclusie dat de waardebepaling door de SAOZ niet deugdelijk is vastgesteld.

7.4.    Het betoog faalt.

Normaal maatschappelijk risico

8.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college een normaal maatschappelijk risico van 4% mocht hanteren. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de vestiging van een agrarisch bedrijf op het agrarisch perceel in de lijn der verwachtingen lag. Daarbij is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat de gemeente het uitgangspunt in het op 19 november 2002 vastgestelde Structuurplan Wormerland ‘Beleidsvisie voor vitaal en duurzaam groen Wormerland’ (hierna: het structuurplan) dat nieuwvestiging van agrarische bedrijven in het betrokken gebied niet mogelijk is, in het op 4 april 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk Gebied" heeft verlaten. [appellant] wijst erop dat in paragraaf 5.2 van de toelichting bij het bestemmingsplan is vermeld dat onder bepaalde voorwaarden agrarisch beheer wordt toegestaan passend binnen de kaders van het structuurplan en dat op pagina 45 van die toelichting is vermeld dat de nieuwvestiging van agrarische bedrijven in tegenspraak is met het structuurplan waarin nieuwvestiging van agrarische bedrijven in veenweidegebied wordt uitgesloten. [appellant] voert verder aan dat het Wormer- en Jisperveld een oppervlakte heeft van ongeveer 2.000 ha, waarvan ongeveer 1.475 ha behoort tot het Natura 2000 gebied ‘Wormer- en Jisperveld’. Aan dat Natura 2000 gebied is in 2005 een strook van ongeveer 750 m breed toegevoegd, wegens de uitzonderlijke waarde daarvan voor weidevogels. Het lag volgens [appellant] daarom absoluut niet in de lijn der verwachtingen dat zich in deze strook een nieuw agrarisch bedrijf zou mogen vestigen, zoals met het wijzigingsplan planologisch mogelijk is gemaakt. De planologische ontwikkeling past volgens [appellant] daarom niet in de ruimtelijke structuur van de omgeving.

[appellant] voert verder aan dat de planologische ontwikkeling ook niet past binnen het langjarig gemeentelijke beleid. Het bestemmingsplan "Landelijk gebied" is op 5 november 2008 onherroepelijk geworden en de aanvraag voor de planologische wijziging is op 12 oktober 2009 gepubliceerd.

8.1.    De vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde planologische beleid past. Vergelijk de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 onder 5.9 en 5.10, ECLI:NL:RVS:2016:2582.

8.2.    De SAOZ heeft in het SAOZ-advies van 24 augustus 2017 terecht vermeld dat de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf in het buitengebied in het algemeen een normale maatschappelijke ontwikkeling is. Een dergelijke nieuwvestiging komt immers geregeld voor in Nederland. Het wijzigingsplan heeft op het agrarisch perceel een nieuwe melkveehouderij planologisch mogelijk gemaakt. Het agrarisch perceel ligt in het buitengebied en in de nabijheid daarvan bevinden zich verspreid liggende agrarische of andere bouwpercelen en enkele burgerwoningen. De nieuwe planologische ontwikkeling past ter plaatse dan ook naar aard en omvang in de ruimtelijke structuur van de omgeving.

8.3.    Vast staat dat de nieuwe planologische ontwikkeling tot aan de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" op 28 november 2007 niet paste binnen het gemeentelijke ruimtelijke beleid. De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid en het nadien vastgestelde wijzigingsplan maken niet dat de nieuwe planologische ontwikkeling op de peildatum 31 januari 2011 binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde gemeentelijke beleid paste. Daarbij is onder meer van belang dat het college de wijzigingsbevoegdheid voor het eerst heeft toegepast bij de vaststelling van het wijzigingsplan "nieuw agrarisch bouwperceel Jisperdijkje/Jisp" en het wijzigingsplan vrij kort na het ontstaan van de wijzigingsbevoegdheid is vastgesteld. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.

8.4.    Het betoog slaagt.

Slotsom

9.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het besluit van het college van 22 oktober 2018 vernietigen voor zover het college daarbij aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade van € 2.700,00 heeft toegekend, omdat het besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet goed is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd en in strijd met artikel 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening is genomen.

Definitieve beslechting van het geschil

10.    In artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief beslecht. De Afdeling acht definitieve beslechting van het geschil in deze zaak mogelijk en zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het normaal maatschappelijk risico en de hoogte van de tegemoetkoming in planschade zelf vaststellen. Hierover overweegt de Afdeling het volgende.

11.    Hiervoor is onder 8.2 overwogen dat de nieuwe planologische ontwikkeling in de ruimtelijke structuur van de omgeving past. Onder 8.3 is overwogen dat de nieuwe planologische ontwikkeling niet binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde gemeentelijke beleid past. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling een normaal maatschappelijk risico van 3% redelijk.

12.    Volgens het advies van de SAOZ van 24 augustus 2017 bedroeg de waarde van het perceel van [appellant] voor het ontstaan van de schade € 620.000,00. Het normaal maatschappelijk risico van 3% komt dus neer op een bedrag van (3% x 620.000,00 =) € 18.600,00.Volgens het advies van de SAOZ van 22 augustus 2018 lijdt [appellant] ten gevolge van het wijzigingsplan een schade van € 27.500,00.

Gezien het voorgaande stelt de Afdeling de hoogte van de tegemoetkoming in planschade van [appellant] vast op een bedrag van (€ 27.500 - € 18.600,00 =) € 8.900,00. Het college moet dit bedrag, vermeerderd met de over dit bedrag berekende wettelijke rente vanaf 29 september 2016 tot aan de dag van betaling, aan [appellant] betalen. Het college hoeft geen nieuw besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar te nemen.

13.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 oktober 2019 in zaak nr. 18/5218;

III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wormerland van 22 oktober 2018, kenmerk 328960, voor zover daarbij aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade van € 2.700,00 is toegekend;

V.    bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Wormerland aan [appellant] moet betalen een tegemoetkoming in planschade van € 8.900,00 (zegge: achtduizend negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 september 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;

VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 22 oktober 2018;

VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wormerland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 654,63 (zegge: zeshonderdvierenvijftig euro en drieënzestig cent), waarvan € 525,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wormerland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.100,00 (zegge: tweeduizend honderd euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Wormerland aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 429,00 (zegge: vierhonderdnegenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020

507.