Uitspraak 201902194/1/R4


Volledige tekst

201902194/1/R4.
Datum uitspraak: 25 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2018 heeft het college [appellant], onder aanzegging van bestuursdwang, gelast om een partij grof bedrijfsafval afkomstig van een bult die in brand heeft gestaan, binnen twee weken na de verzenddatum van het besluit af te voeren uit de inrichting van [appellant] aan de [locatie] te Stadskanaal naar een erkend verwerker. Ook heeft het college [appellant] gelast om geen afvalstoffen meer binnen de inrichting te accepteren zolang onvoldoende is geborgd dat nieuw geaccepteerd afval het aanwezige afvalwater niet verontreinigt en dat nieuw geaccepteerd afval opgeslagen wordt op een vloer die voldoet aan de eisen die het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer daaraan stellen.

Bij besluit van 19 juni 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 201902193/1/R4, ter zitting behandeld op 19 oktober 2020, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door R.E. van ’t Hof en S.C. Steenbergen, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op 27 november 2017 heeft binnen de inrichting van [appellant] aan de [locatie] te Stadskanaal een brand gewoed. Daarbij stond een partij binnen de inrichting opgeslagen afval, bestaande uit grof afval en bedrijfsafval, in brand.

Bij besluit van 12 januari 2018 heeft het college aan [appellant] twee lasten onder bestuursdwang opgelegd ter voorkoming van nadelige gevolgen voor het milieu. Bij brieven van onderscheidenlijk 26 januari 2018 en 18 mei 2018 heeft het college aan [appellant] laten weten dat hij aan de twee lasten heeft voldaan. Het college stelt in het verweerschrift dat de twee lasten onder bestuursdwang zijn uitgewerkt, zonder dat het college bestuursdwang heeft toegepast.

[appellant] stelt dat niet vaststaat dat sprake is van een causaal verband tussen het ongewoon voorval, te weten de brand, en de nadelige gevolgen voor het milieu, zodat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. Ook stelt [appellant] dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.

Ontvankelijkheid

2.    Het beroep tegen het besluit van 19 juni 2018 is na afloop van de beroepstermijn ingediend. Dit is tussen partijen niet in geschil. [appellant] betoogt echter dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat het college het besluit op bezwaar naar het verkeerde adres heeft verzonden. In dit verband stelt [appellant] dat bij het college bekend was dat er geen activiteiten meer plaatsvonden op het adres van de inrichting. Ook stelt [appellant] dat hij zijn huisadres heeft doorgegeven aan het college en er daarom vanuit ging dat alle post naar zijn huisadres zou worden verzonden. Dit is tevens het adres dat bovenaan het door hem gebruikte briefpapier voor zijn bezwaarschrift stond vermeld. Volgens [appellant] had het college zijn huisadres ook als postadres moeten gebruiken, omdat dit adres als zodanig in het handelsregister staat vermeld. Verder heeft [appellant] brieven van het college overgelegd die in dezelfde periode wel naar zijn huisadres zijn verzonden.

2.1.    Artikel 7:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. […]"

2.2.    Het college acht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het besluit van 19 juni 2018 is verzonden naar het adres van de inrichting in Stadskanaal. Volgens het college blijkt uit rapportages van een toezichthouder dat in de periode van 29 juni 2018 tot en met 3 augustus 2018 bedrijfsactiviteiten plaatsvonden op het perceel en dat personeel aanwezig was. Ook heeft de toezichthouder op 27 juli 2018 op de locatie gesproken met [appellant]. Verder stelt het college dat in diezelfde periode naar het adres van de inrichting verzonden aangetekende post niet is geretourneerd. Het college stelt dat het voor afloop van de beroepstermijn van [appellant] geen adreswijziging heeft ontvangen en stelt daarom dat het besluit op bezwaar op de juiste wijze bekend is gemaakt.

2.3.    Het bezwaarschrift van [appellant] van 23 februari 2018 is ondertekend door [appellant] met onder zijn naam het adres van de inrichting in Stadskanaal. Het enkele feit dat bovenaan het briefpapier naast het adres van de inrichting ook een adres in Staphorst staat vermeld, betekent anders dan [appellant] veronderstelt, niet dat het college de post (ook) naar dat adres had moeten sturen. Ook al was [appellant], naar hij stelt met medeweten van het college, naar aanleiding van de brand en de hem opgelegde last bezig de inrichting in Stadskanaal te sluiten, had het op zijn weg gelegen het college een adreswijziging te sturen zodra die sluiting zijn beslag had gekregen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van belang na indiening van het bezwaarschrift een adreswijziging aan het college heeft verzonden. De in het dossier aanwezige en aan het college verzonden wijziging van het postadres dateert van 3 september 2018 en derhalve van na het besluit op bezwaar. Nu niet is gebleken dat [appellant] tijdig een adreswijziging aan het college heeft verzonden, heeft het college terecht aangenomen dat het adres waarmee [appellant] het bezwaarschrift heeft ondertekend juist was. Ook in het feit dat aangetekende post, verzonden naar het adres van de inrichting in Stadskanaal, niet werd geretourneerd, heeft het college terecht geen aanleiding gezien te veronderstellen dat het van een ander adres had moeten uitgaan. Dat in dezelfde periode ook post naar het adres van [appellant] in Staphorst is verzonden, leidt niet tot een ander oordeel.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

3.    Het beroep is niet-ontvankelijk.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020

628.