Uitspraak 202003587/1/R4


Volledige tekst

202003587/1/R4.
Datum uitspraak: 18 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Almere,

en

het college van burgemeester en wethouders van Almere,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2020 heeft het college zijn beslissing om op die datum spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Almere 2017 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 92,28, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 11 juni 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.F.G. Soebratie, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 9 maart 2020 is aangetroffen naast een ondergrondse container ter hoogte van de [locatie] in Almere. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een aan haar geadresseerde brief en een medicijndoosje met haar naam en adres erop zijn aangetroffen.

2.    [appellante] betwist niet dat de huisvuilzak van haar afkomstig is, maar stelt dat zij niet degene is geweest die hem naast de container heeft gezet. Zij stelt dat de zak in de klep van de container is gelegd en daar is blijven liggen omdat hij niet naar beneden viel. Zij gaat ervan uit dat iemand anders de zak later uit de klep van de container heeft gehaald en ernaast heeft gezet.

[appellante] voert verder aan dat het college zich in het besluit van 11 juni 2020 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er zorgvuldig onderzoek is gedaan. Volgens haar heeft het college ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de meldingen die zijn gedaan over de containers op deze plek, die vaak vol zitten en waar vaak afval naast staat. Zij voert aan dat de containers worden gebruikt door huishoudens die niet in de buurt wonen en dat de containers niet vaak genoeg worden geleegd.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Deze procedure gaat over de rechtmatigheid van het besluit van 9 maart 2020. De capaciteit, het gebruik en de frequentie van het ledigen van de containers aan Makassarweg en het Makassarhof staan in deze procedure niet ter beoordeling. Anders dan [appellante] stelt, hoefde het college bij het nemen van het besluit van 11 juni 2020 daar dan ook geen onderzoek naar te doen.

Door de brief en het medicijndoosje die daarin zijn aangetroffen, is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden.

Met haar stelling dat de huisvuilzak in de klep van de container is gelegd, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt, omdat zij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt.

Ook als ervan wordt uitgegaan dat zij de huisvuilzak in de klep van de container heeft gelegd en dat hij door iemand anders daaruit is gehaald en naast de container is gezet, heeft [appellante] de huisvuilzak verkeerd aangeboden door de container na gebruik niet goed te sluiten. In artikel 6, onder j, van de Uitvoeringsregeling Afvalstoffenverordening Almere 2017 is namelijk bepaald dat inzamelvoorzieningen na gebruik goed gesloten moeten worden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat wanneer de klep goed gesloten wordt, het huisvuil naar beneden valt in het ondergrondse gedeelte van de container en daardoor niet meer uit de container kan worden gehaald. Als het huisvuil niet naar beneden kan vallen, bijvoorbeeld omdat de container vol is, dan kan de klep ook niet volledig gesloten worden, maar blijft de klep klem zitten. [appellante] heeft dit niet weersproken. Doordat de huisvuilzak in de klep is blijven liggen, moet er dus van worden uitgegaan dat [appellante] de container niet goed heeft gesloten nadat zij de zak in de klep heeft gelegd. Als de klep niet goed gesloten kon worden omdat de container vol zat of geblokkeerd was, dan ontsloeg dat [appellante] niet van haar verplichting om de huisvuilzak op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld bij een andere container die wel goed gesloten kon worden. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020

687.