Uitspraak 202003413/1/R4


Volledige tekst

202003413/1/R4.
Datum uitspraak: 18 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Capelle aan den IJssel,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2020 heeft het college zijn beslissing om op 10 maart 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening gemeente Capelle aan den IJssel 2012 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant] komen.

Bij afzonderlijk besluit van 19 maart 2020 heeft het college de hoogte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 148,75.

Bij besluit van 22 april 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de hoogte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 106,25.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2020, waar [appellant] is verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een grote doos die op 10 maart 2020 is aangetroffen naast een bovengrondse papiercontainer aan de Parsifal in Capelle aan den IJssel. Het is niet in geschil dat [appellant] de doos daar heeft neergezet.

2.    [appellant] betwist niet dat hij de doos naast de papiercontainer heeft gezet, maar voert aan dat hij de doos niet verkeerd ter inzameling heeft aangeboden omdat hij nog van plan was om de doos in de papiercontainer te doen. Hij stelt dat hij de inhoud van de doos in zijn schuur had gezet en daarna de doos naar de papiercontainer had gebracht met de bedoeling om de doos, die te groot was voor de container, met de hand passend te maken. Hij stelt dat dat vanwege artritis aan zijn handen niet lukte en dat hij daarom naar zijn woning op de derde etage is gegaan om een schaar te halen. Verder stelt hij dat hij diabeet is en dat hij in zijn woning bij zichzelf een lage bloedsuiker vaststelde, welk probleem hij eerst moest oplossen. Volgens [appellant] was hij een half uur later terug bij de papiercontainer, maar toen was de doos al weggehaald door de toezichthouders.

2.1.    Door de lege doos naast de papiercontainer te zetten en daar achter te laten, heeft [appellant] de doos verkeerd ter inzameling aangeboden. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij van plan was om later terug te komen om de doos alsnog juist aan te bieden, maakt dat niet anders. Zoals ter zitting door [appellant] is bevestigd, had hij de doos in de tussentijd in zijn schuur kunnen zetten. Door de doos naast de papierbak te laten staan, heeft hij het risico genomen dat in de tussentijd handhavend zou worden opgetreden tegen de verkeerd aangeboden doos. Overigens heeft [appellant] zijn stelling dat hij een schaar was gaan halen, niet met bewijsstukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020

687.