Uitspraak 202004664/1/R4


Volledige tekst

202004664/1/R4.
Datum uitspraak: 18 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2020 heeft het college zijn beslissing om op 12 juni 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 21 augustus 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2020, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door M. Eser, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 12 juni 2020 is aangetroffen naast een ondergrondse papiercontainer ter hoogte van lichtmast 4 aan de De Sillestraat in Den Haag, nabij de kruising van de De Sillestraat en de Theresiastraat. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan haar geadresseerde folder.

2.    [appellante] betwist dat zij de doos naast de papierbak heeft gezet en stelt dat zij zich niet kan herinneren dat zij dat gedaan heeft. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij dat nooit zou doen en dat zij haar oud papier altijd netjes in de papierbak doet. Verder heeft zij ter zitting aangevoerd dat het college volgens haar niet voldoet aan zijn plicht om de containers in de wijk op tijd te legen en het zwerfvuil in de wijk op te ruimen. [appellante] stelt in haar beroepschrift ook dat zij niet op de hoogte was van de strenge regeling.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Deze procedure gaat over de rechtmatigheid van het besluit van 6 juli 2020, waarbij het college de kosten van het opruimen van de naast de papierbak aangetroffen doos bij [appellante] in rekening brengt. Deze procedure gaat niet over de plicht die het college volgens [appellante] heeft om de containers op tijd te legen en zwerfvuil op te ruimen.

Door de daarin aangetroffen folder is de doos tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met haar stelling dat zij zich niet kan herinneren dat zij dat heeft gedaan, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt. Haar verklaring dat zij haar oud papier altijd netjes in de papierbak doet, is onvoldoende objectief om op grond daarvan aan te nemen dat zij niet degene is geweest die deze doos naast de papierbak heeft gezet. De omstandigheid dat zij niet op de hoogte was van de regelgeving en het beleid over de handhaving van verkeerd aangeboden huisvuil komt voor haar risico.

Aangezien [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020

687.