Uitspraak 202002692/1/R4


Volledige tekst

202002692/1/R4.
Datum uitspraak: 18 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2019 heeft het college zijn beslissing om op 25 oktober 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 30 maart 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2020, waar het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani en mr. A.M. Buijs, is verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 25 oktober 2019 is aangetroffen naast een ondergrondse container ter hoogte van de Randveen 13 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.    [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij niet degene is geweest die de doos naast de container heeft gezet. Hij stelt dat in de doos een printer zat die hij had besteld en dat hij de doos tijdelijk in zijn voortuin had gezet terwijl hij de printer installeerde. Hij stelt dat hij de doos later naar de papiercontainer zou brengen als de printer goed was, maar dat de doos 1,5 uur later was verdwenen uit zijn voortuin. Daarbij wijst hij erop dat er vaker dingen zijn gestolen uit zijn voortuin.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. De stelling van [appellant] dat hij de doos tijdelijk in zijn voortuin heeft gezet, is niet voldoende om aannemelijk te maken dat hij niet de overtreder is, omdat deze stelling niet met bewijsstukken is onderbouwd of anderszins aannemelijk is gemaakt. Bovendien acht de Afdeling het niet aannemelijk dat [appellant] de doos, die hij mogelijk nog nodig zou hebben om de printer terug te sturen als de printer niet goed zou zijn, in zijn voortuin zou hebben gezet, waaruit volgens hem vaker dingen zijn gestolen. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020

687.