Uitspraak 202005652/2/R4


Volledige tekst

202005652/2/R4.
Datum uitspraak: 17 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Wijchen,

verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Wijchen,

verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 8 september 2020 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie A], Wijchen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 november 2020, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen. Voorts is [belanghebbende] gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoeker] exploiteert op de percelen [locatie A] en [locatie B] te Wijchen een agrarisch bedrijf voor akkerbouw, loon- en grondverzet en het houden van paarden en rundvee. [belanghebbende] is eigenaar en bewoner van de woning [locatie A]. Die woning behoort als een van de twee bedrijfswoningen bij het bedrijf van [verzoeker]. In het wijzigingsplan wordt de bestemming "bedrijfswoning" voor de woning [locatie A] veranderd in "plattelandswoning".

3.    [verzoeker] is bevreesd dat de wijziging van de bestemming leidt tot een belemmering van zijn bedrijfsactiviteiten, omdat bij een plattelandswoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moet zijn verzekerd. Sommige bedrijfsactiviteiten, zoals het stallen vee, vinden op zeer korte afstand van de woning [locatie A] plaats. Verder wijst hij erop dat [belanghebbende] van plan is om de woning binnen afzienbare tijd te verkopen.

3.1.    Artikel 8:81, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.2.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat hier geen sprake is van onverwijlde spoed, ofwel spoedeisend belang, die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

De woning [locatie A] wordt thans bewoond door iemand die geen binding heeft met het bedrijf van [verzoeker]. Dat verandert door een eventuele verkoop van de woning aan een derde niet. Die derde zal op de hoogte moeten worden gesteld van de beroepsprocedure bij de Afdeling. Er zijn dus geen nadelige gevolgen voor [verzoeker] wanneer de woning, hangende de beroepsprocedure, zou worden verkocht. Verder heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat hij door het wijzigingsplan in zijn bedrijfsactiviteiten wordt belemmerd. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat een plattelandswoning voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet geurhinder en veehouderij wordt beschouwd als onderdeel van de inrichting waartoe die woning behoorde (zie artikel 1.1a van de Wabo en artikel 2, derde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij). Ter zitting heeft [verzoeker] nog gezegd dat hij snel zekerheid wenst te hebben over de planologische status van de woning [locatie A], maar dat is op zich ook geen grond om spoedeisend belang aan te nemen.

4.    Gelet hierop wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wegens ontbreken van spoedeisend belang afgewezen.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2020

190.