Uitspraak 201908577/1/R1


Volledige tekst

201908577/1/R1.
Datum uitspraak: 11 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Limmen, gemeente Castricum,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Castricum,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Camping Kapelweg 10, Limmen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant], de raad en sportpark De Voetel h.o.d.n. V.O.F. Blovo Limmen (hierna: De Voetel), hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2020, waar de raad, vertegenwoordigd door P.C. Bruins en ing. R. van den Haak, is verschenen. Voorts is ter zitting De Voetel, vertegenwoordigd door [vennoot], één van haar vennoten, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan heeft betrekking op gronden binnen het perceel Kapelweg 10 te Limmen. Dit perceel is onderdeel van het terrein van De Voetel waar zij 11 buitentennisbanen, 2 binnentennisbanen, 4 squashbanen, een klein fitnesscentrum en een kantine exploiteert. Het plan voorziet erin om 4 buitentennisbanen te herontwikkelen tot een kleinschalige en ruim opgezette camping met 14 campingplaatsen en 3 recreatiewoningen.

[appellant] woont op het perceel [locatie] te Limmen. Hij vreest voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Verkeerstoename en parkeeroverlast

3.    [appellant] vreest voor een onaanvaardbare toename van verkeer en parkeeroverlast op de Kapelweg als gevolg van het plan.

3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat in vergelijking met het vorige plan de toename van verkeer- en parkeeroverlast als gevolg van het voorliggende plan verwaarloosbaar klein is.

3.2.    Artikel 3.1, aanhef en onder c en e, van de planregels luidt:

"De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…];

c. kampeermiddelen, met dien verstande dat het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen maximaal 14;

[…];

e. parkeren;

[…]."

Artikel 3.2.2, aanhef en onder a, luidt:

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. het aantal recreatiewoningen bedraagt maximaal 3;

[…]."

Artikel 3.3.2, luidt:

"Er geldt een minimale parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per recreatiewoning/standplaats voor kampeermiddelen."

3.3.    Ten aanzien van de gevolgen van het plan voor de verkeersdruk op de Kapelweg staat in paragraaf 4.5 van de plantoelichting vermeld dat in de huidige situatie het verkeer van het sportcentrum reeds op de Kapelweg wordt ontsloten. Het verkeer als gevolg van het voorliggende plan zal volgens de plantoelichting opgaan in het heersende verkeersbeeld van de Kapelweg. De raad heeft er in dit verband op gewezen dat het aantal verkeersbewegingen in het verleden met 800 leden bij de tennisvereniging aanzienlijk hoger was dan met het huidige aantal leden van 350. Ook is de toename van het verkeer als gevolg van het gebruik van de camping gering en heeft De Voetel ter zitting toegelicht dat de aankomst en het vertrek van campinggasten gefaseerd zal plaatsvinden.

Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder c, van de planregels en artikel 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels mag het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen en het aantal recreatiewoningen op de gronden binnen het plangebied respectievelijk maximaal 14 en 3 bedragen. Verder volgt uit artikel 3.3.2 van de planregels dat een minimale parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per recreatiewoning/standplaats voor kampeermiddelen geldt. De raad heeft toegelicht dat, gelet op het gegeven dat in het plan is verzekerd dat de binnen het plangebied in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien, de parkeerstrook langs de Kapelweg niet door campinggasten behoeft te worden gebruikt.

Gelet op het voorgaande kan in wat [appellant] heeft aangevoerd naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen dat het plan geen onaanvaardbare hinder door verkeer tot gevolg heeft.

Het betoog faalt.

Geluidoverlast

4.    [appellant] vreest verder voor geluidoverlast als gevolg van het plan. Daarbij heeft de raad niet gemotiveerd waarom een camping minder geluidhinder oplevert dan een tennisbaan, aldus [appellant].

4.1.    De raad heeft het aspect geluid beoordeeld mede aan de hand van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure).

4.2.    De Afdeling stelt vast dat sprake is van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure. Voor bedrijfsactiviteiten "kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)" van milieucategorie 3.1 wordt binnen het gebiedstype "gemengd" voor het aspect geluid een richtafstand van 30 m tot een milieugevoelige functie aanbevolen. De afstand tussen het plangebied en de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 17 m. De Afdeling overweegt dat de richtafstanden in de VNG-brochure indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening en afwijking mogelijk is, mits deze zorgvuldig wordt gemotiveerd.

4.3.    De raad wijst erop dat de bestaande situatie "tennisbanen (met verlichting)" eveneens onder milieucategorie 3.1 valt, zodat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omliggende woningen vergelijkbaar zijn. Verder leert volgens de raad de ervaring dat de geluidproductie van verblijfsrecreatieve functies zoals een camping lager liggen dan bij het gebruik van een tennisbaan, aangezien met dergelijke functies vaker sprake is van rust. In dit verband heeft de raad verwezen naar het advies "Beoordeling geluidsituatie functiewijziging Sportcentrum de Voetel Kapelweg 10", van 13 februari 2020 van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (hierna: akoestisch advies).

4.4.    Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat [appellant] geen concrete bezwaren tegen het akoestisch advies naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsituatie bij de woning van [appellant].

Het betoog faalt.

Groene omzoming

5.    [appellant] betoogt dat de voorziene toegangsweg vanaf de Kapelweg naar de camping toe deels ten koste zal gaan van de aanwezige groene strook. Nu ter plaatse van de beoogde toegangsweg van de camping groen dient te wijken voor een in- en uitrit van de camping, zal zijn woongenot afnemen, aldus [appellant].

5.1.    Artikel 3.1, aanhef en onder g, van de planregels van het bestemmingsplan luidt, voor zover van belang:

"De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

g. […] toegangswegen;"

5.2.    De Afdeling stelt vast dat artikel 3.1, aanhef en onder g, van de planregels voorziet in de mogelijkheid van een toegangsweg voor de camping schuin tegenover de woning van [appellant]. In hetgeen [appellant] aanvoert, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel, dat de raad niet in redelijkheid een toegangsweg ruimtelijk aanvaardbaar heeft kunnen achten. Hierbij is van belang dat het om een beperkt aantal verkeersbewegingen gaat en, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, voor het realiseren van een toegangsweg slechts een beperkte ingreep in de bestaande groenstrook nodig is.

Zoals de raad heeft toegelicht, is het op grond van artikel 2.2, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang gelezen met artikel 2:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Castricum verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg aan te leggen. Dit staat nu niet ter beoordeling. Het betoog faalt.

Waardedaling

6.    [appellant] betoogt dat de waarde van zijn nieuwbouwwoning zal dalen.

6.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Belangenafweging

7.    [appellant] betoogt dat de raad het belang van De Voetel ten onrechte heeft laten prevaleren. Hij wijst erop dat De Voetel louter positieve reacties op de komst van de camping heeft gepubliceerd en reacties met bezwaren hiertegen bewust achter heeft gehouden.

7.1.    Er bestaat naar het oordeel van de Afdeling, ook gelet op hetgeen reeds eerder in de uitspraak is overwogen, geen grond voor het oordeel dat de raad bij de voorbereiding en vaststelling van het plan niet zorgvuldig alle belangen tegen elkaar heeft afgewogen. In de procedure voor de totstandkoming van het plan hebben omwonenden hun belangen naar voren kunnen brengen. Voor zover [appellant] stelt dat De Voetel louter positieve reacties op het plan heeft gepubliceerd, overweegt de Afdeling dat dit los staat van de planologische procedure.

Het betoog faalt.

Uitvoeringsaspecten

8.    [appellant] heeft aangevoerd dat in het plangebied de werkzaamheden voor de realisering van de camping al zijn gestart. Dit heeft geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten beschouwing blijven.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.    Het beroep is ongegrond.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2020

191-890.