Uitspraak 201907653/1/R2


Volledige tekst

201907653/1/R2.
Datum uitspraak: 11 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Hedikhuizen, gemeente Heusden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 augustus 2019 in zaak nr. 19/1254 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Heusden.

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2018 heeft het college geweigerd om aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van het bestemmingsplan huisvesten van meer dan vijf personen in de panden op de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Drunen.

Bij besluit van 19 maart 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 28 augustus 2018, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.

Bij uitspraak van 30 augustus 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door J.E.W. van Baardwijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] heeft op 20 maart 2018 twee aanvragen ingediend voor het huisvesten van meer dan vijf personen in de panden aan de Stationsstraat. Op het perceel aan de [locatie 1] staat een woning met een bijgebouw van één bouwlaag. Het perceel aan de [locatie 2] is voorzien van een woning met een kleiner bijgebouw. [appellante] wil 18 personen huisvesten in de panden op het perceel aan de [locatie 2] en 7 personen huisvesten in de panden op het perceel aan de [locatie 1]. Het geldende bestemmingsplan "Drunen Herziening 2014" (hierna: het bestemmingsplan) kent de bestemming "Gemengd" aan de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] toe.

Het college heeft geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Volgens het college wordt er niet voldaan aan de voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 22.3.2 van de planregels vanwege de situering van de panden ten opzichte van de omliggende woningen, onvoldoende parkeermogelijkheden en de toename van (de kans op) overlast.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft overwogen dat het college bij het besluit van 28 augustus 2018, gehandhaafd bij besluit van 19 maart 2019 de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Het college mocht bij de beoordeling van de vraag of er voldaan werd aan de voorwaarden van de in artikel 22.3.2 van de planregels neergelegde afwijkingsbevoegdheid, de voorwaarden invullen met de uitgangspunten. Volgens de rechtbank verzet de wet- en regelgeving zich daar niet tegen en hoeft een gedragslijn, anders dan een beleidsregel, niet eerst bekend gemaakt te worden voordat de gedragslijn kan worden toegepast. De rechtbank heeft verder overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 22.3.2 van de planregels.

Afwijkingsbevoegdheid

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Zij voert aan dat er van het bestemmingsplan kan worden afgeweken door middel van toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 22.3.2 van de planregels, omdat er aan de voorwaarden van dit artikel wordt voldaan. Binnen een straal van 100 m van de panden zijn verschillende eenmanszaken, horecagelegenheden, een wooncomplex, een autogarage, detailhandel, een dierencentrum, een kapsalon en de brandweer gevestigd. Volgens [appellante] heeft de bewoning van de panden door arbeidsmigranten weliswaar een andere ruimtelijke uitstraling dan bewoning door een gezin, maar gelet op de gemengde functies in de omgeving is de situering van de panden niet onaanvaardbaar in relatie tot de omliggende woningen. [appellante] voert daarnaast aan dat het aannemelijk is dat er geen overlast zal worden veroorzaakt. Meerdere keren per week is er een toezichthouder aanwezig op de percelen. Deze toezichthouder kan worden benaderd als de omgeving overlast ervaart. Bovendien geldt er een huishoudelijk regelement dat door de bewoners nageleefd moet worden en wordt ook voldaan aan de normen van de Stichting Normering Flexwonen (hierna: de SNF), aldus [appellante].

3.1.    Artikel 22.1 van de planregels luidt:

"Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:

[…];

c. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur)."

Artikel 22.3.2 luidt:

"Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 22.1 onder c voor het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), mits:

a. de betreffende woning zodanig is gesitueerd dat bewoning door meer dan 5 personen in onzelfstandige wooneenheden aanvaardbaar is, dit in relatie tot omliggende woningen;

b. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor de bewoners van de betreffende woning;

c. aannemelijk is dat op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt."

3.2.    Ter zitting heeft het college toegelicht dat de raad op 18 december 2012 het beleid "Ruimte voor tijdelijke werknemers" heeft vastgesteld. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is dit beleid neergelegd in de afwijkingsbevoegdheid van artikel 22.3.2 van de planregels. Het college heeft zich aan dit beleid geconformeerd, maar ter verduidelijking een aantal meer specifieke uitgangspunten opgesteld, die met name zijn gericht op een minimale (leefbare) verblijfsruimte en gericht op het voorkomen van overlast in de buurt op het gebied van bewonersdruk en parkeerdruk. Bij de beoordeling van de aanvraag van [appellante] heeft het college gebruik gemaakt van deze uitgangspunten.

Het college heeft gemotiveerd dat het beoogde gebruik vanwege de hoge concentratie van bewoners in het pand, de situering in de kern, de omliggende woningen en de omstandigheid dat er minder dan 12 m2 aan verblijfsruimte per arbeidsmigrant beschikbaar is, leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Met betrekking tot de stelling van [appellante] dat er ten onrechte gekeken is naar klachten uit het verleden van omwonenden, heeft het college ter zitting toegelicht dat hoewel er aandacht is geweest voor die klachten, zij niet doorslaggevend zijn geweest voor het standpunt van het college dat niet aannemelijk is dat er geen overlast zal worden veroorzaakt. Volgens het college maken de hoge bewoningsintensiteit en het levensritme van de arbeidsmigranten dat het niet aannemelijk is dat geen overlast optreedt.

Gelet op de motivering en de toelichting van het college is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de huisvesting van 25 arbeidsmigranten op de beide percelen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voor zover [appellante] aanvoert dat er voldaan wordt aan de norm van de SNF van 12 m2 aan gebruiksruimte per arbeidsmigrant, overweegt de Afdeling dat het college bij de beoordeling van de aanvraag niet is gebonden aan die norm. Het college heeft er in redelijkheid voor kunnen kiezen om in afwijking van de SNF een norm van 12 m2 aan verblijfsruimte, in plaats van gebruiksruimte per arbeidsmigrant te hanteren. De omstandigheid dat er in de omgeving percelen worden gebruikt voor activiteiten anders dan wonen, betekent niet dat het college geen rekening heeft mogen houden met omwonenden.

Voorts is de Afdeling van oordeel dat [appellante] niet overvallen is met de parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen per arbeidsmigrant die het college bij de beoordeling van de aanvraag als uitgangspunt heeft gehanteerd. Daarbij is van belang dat het college zich in het besluit van 28 augustus 2018 op het standpunt heeft gesteld dat er voor kamerverhuur een parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen per kamer geldt en dat het bij kamerverhuur redelijk is om uit te gaan van 1 bewoner per kamer. Verondersteld mag worden dat [appellante] daarom bekend was met de door het college gehanteerde parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen per arbeidsmigrant in het besluit op bezwaar. Gelet op deze omstandigheden heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning terecht geweigerd. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

Gelijkheidsbeginsel

4.    [appellante] betoogt dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Zij voert aan dat het college op 5 november 2019 en 3 maart 2020 omgevingsvergunningen heeft verleend voor het huisvesten van arbeidsmigranten op de percelen aan de [locatie 3] in Drunen en de [locatie 4] in Elshout. Zo stelt [appellante] dat het college bij de berekening van de oppervlakte aan verblijfsruimte in het pand aan de [locatie 3] wél de keuken heeft betrokken bij de berekening van de oppervlakte aan verblijfsruimte in het pand, terwijl het college in het geval van [appellante] het standpunt heeft ingenomen dat de keuken geen onderdeel uitmaakt van de verblijfsruimte. Daarnaast heeft het college bij de beoordeling van de aanvragen voor de [locatie 3] en de [locatie 4] volgens [appellante] ook anders geoordeeld over de vrees voor overlast en ruimtelijke impact voor de omgeving. Dit terwijl aan die twee percelen net zoals de percelen van [appellante] de bestemming "Gemengd" is toegekend.

4.1.    Ter zitting is door het college toegelicht dat de situaties niet vergelijkbaar zijn vanwege de verschillen in ligging, situering en omvang van de panden. Anders dan de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] zijn de percelen aan de [locatie 3] en de [locatie 4] niet in de kern, maar aan de randen van de kern gelegen. Daarnaast is er aan de Stationsstraat sprake van een hogere bebouwingsintensiteit. Ten aanzien het betrekken van de keuken bij het berekenen van de verblijfsruimte van het pand aan de [locatie 3], heeft het college toegelicht dat de keuken in dat pand sprake was van een volledig open keuken met een woonkamer. De keuken in het pand aan de Lipsstraat kan daarom, anders dan de keuken in het pand aan de [locatie 2], ook gebruikt worden als woon- en leefruimte. Derhalve heeft het college de oppervlakte van de keuken betrokken bij de berekening van de totale oppervlakte aan verblijfsruimte van het pand aan de [locatie 3].

In wat [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de toelichting van het college. Nu de keuken in het pand aan de [locatie 3] gebruikt kan worden als woon- en leefruimte heeft het college zich in dat geval in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de oppervlakte van de keuken bijdraagt aan de totale oppervlakte aan verblijfsruimte in het pand aan de [locatie 3]. Aangezien de keuken in het pand aan de Stationsstraat niet gebruikt kan worden als woon- en leefruimte, is de Afdeling van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen. De enkele stelling dat het college anders heeft geoordeeld over de vrees voor overlast en de ruimtelijke impact voor de omgeving bij de beoordeling van de aanvragen voor de [locatie 3] en de [locatie 4] is, maakt evenmin dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2020

723-884.