Uitspraak 202003471/4/R3


Volledige tekst

202003471/4/R3.
Datum uitspraak: 9 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Minnertsga, gemeente Waadhoeke,

en

de raad van de gemeente Waadhoeke,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Minnertsga - [locatie]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 oktober 2020, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. A. van der Leest, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    De raad wil met het plan de vestiging van een hoveniersbedrijf mogelijk maken. Daarvoor kent het plan de bestemming "Bedrijf" en twee bouwvlakken toe, waaronder een voor een bedrijfswoning. Onder het voorheen geldende plan "Minnertsga" was vestiging van een hoveniersbedrijf hier niet mogelijk, omdat voor het beoogde bedrijfsperceel de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Agrarisch - Bedrijf" golden.

[verzoeker] woont dicht bij het plangebied, aan de noordoostkant.

Spoedeisend belang

3.    De raad heeft laten weten dat [belanghebbende] op 23 juli 2019 onder de werking van het voorheen geldende plan een aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend. Aangezien de aanvraag bij indiening gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor zover er strijd is met het bestemmingsplan en op de aanvraag bij indiening slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, was hierop Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. Dit betekent dat op deze aanvraag geen vergunning van rechtswege is ontstaan en het spoedeisend belang hierom niet aan het verzoek is komen te ontvallen.

Uitspraak in zaak nr. 202003471/3/R3

4.    [verzoeker] betoogt dat zijn vorige verzoek ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht. Daartoe voert hij aan dat hij de aangetekende brief van 9 juli 2020, waarin de Afdeling verzocht het griffierecht binnen twee weken te voldoen, nooit heeft ontvangen.

4.1.    In deze procedure staat de uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2020, in zaak nr. 202003471/3/R3, niet ter beoordeling.

Hoveniersbedrijf

5.    [verzoeker] vindt de vestiging van een bedrijf van milieucategorie 3.1 binnen de bebouwde kom nabij zijn woning niet passend. Verder zijn volgens hem bij de voorbereiding en de vaststelling van het plan diverse procedurefouten gemaakt. [verzoeker] vreest voor onomkeerbare gevolgen door activiteiten ter realisatie van de vestiging van het hoveniersbedrijf, zoals de bouw van een loods.

5.1.    De raad stelt dat strikt genomen sprake is van een hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlakte groter dan 500 m², dat binnen het kader van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten valt onder categorie 3.1 en waarvoor een richtafstand van 50 m geldt voor het aspect geluid. Omdat het terrein en de gebouwen voornamelijk worden gebruikt voor opslag van materieel en materialen en de bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak plaatsvinden op locatie bij de opdrachtgevers, is het hoveniersbedrijf volgens de raad vanwege de aard en de activiteiten echter vergelijkbaar met een bedrijf uit milieucategorie 2 en met de activiteiten van het buurthuis, dat voorheen op deze plek zat. Voor deze categorie geldt een richtafstand van 30 meter. Binnen deze afstand ligt op ongeveer 20 meter ten noorden van het hoveniersbedrijf (gemeten vanaf het parkeerterrein) een burgerwoning. Omdat sprake is van "gemengd gebied", mag de afstandsnorm met één stap worden teruggebracht, zodat de richtafstand 10 meter is, aan welke afstand wordt voldaan, aldus de raad. Voorts heeft de raad geluidonderzoek laten verrichten, op grond waarvan hij de geluidniveaus aanvaardbaar acht.

5.2.    Artikel 3.1 van de planregels luidt:

"De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:

1. een hoveniersbedrijf, alsmede bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 [lees: 2] onder de categorieën 1 en 2;

[…]".

In bijlage 2 Bedrijvenlijst bij de planregels wordt onder meer het volgende vermeld:

5.3.    De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 3.1, aanhef en onder a, sub 1, van de planregels uitdrukkelijk een hoveniersbedrijf toelaat, en daarnaast bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 [lees: 2] onder de categorieën 1 en 2. Nu het plan een bedrijf met een bedrijfsoppervlak groter dan of gelijk aan 500 m2 mogelijk maakt, volgt uit artikel 3.1 in samenhang met bijlage 2 bij de planregels dat een hoveniersbedrijf van categorie 3.1 is toegestaan.

Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij niet heeft beoogd een hoveniersbedrijf van categorie 3.1 mogelijk te maken. De raad heeft ten hoogste een hoveniersbedrijf willen toestaan dat vanwege de aard en de activiteiten vergelijkbaar is met een bedrijf uit milieucategorie 2. De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat de raad zo’n hoveniersbedrijf hier in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Maar omdat de raad zich op een ander standpunt heeft gesteld dan in de planregeling van het bestreden besluit, zonder dat gewijzigde feiten of omstandigheden daar aanleiding toe geven, is het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Dit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Conclusie

6.    Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening voor het overige af te wijzen.

7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het ingestelde beroep, artikel 3.1, aanhef en onder a, sub 1, van de planregels van het bestemmingsplan "Minnertsga - [locatie]" als volgt komt te luiden:

"De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:

1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 2 onder de categorieën 1 en 2, alsmede een hoveniersbedrijf dat vanwege de ruimtelijke gevolgen gelijk is te stellen aan een bedrijf uit categorie 2;";

II.    wijst het verzoek voor het overige af;

III.    gelast dat de raad van de gemeente Waadhoeke aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2020

271.