Uitspraak 202005019/2/R1


Volledige tekst

202005019/2/R1.
Datum uitspraak: 6 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker] en anderen, wonend te Amsterdam,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 3 september 2020 in zaak nrs. 20/3992 en 20/3993 in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2020 heeft het college aan de gemeente Amsterdam een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van dakramen in de kap en het doorvoeren van interne wijzigingen in het pand aan de Marnixstraat 2 in Amsterdam, met wijziging van de bestemming van dat pand voor de duur van tien jaar tot een 24-uursopvang voor ongedocumenteerden en één woning.

Bij besluit van 2 juli 2020 heeft het college het door [verzoeker] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 september 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld.

Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2020, waar [verzoeker] en [verzoeker A] en het college, vertegenwoordigd door H.J. van der Wal en H. Ombre, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de afstand van de woningen van [verzoeker] en anderen tot het pand aan de Marnixstraat 2 niet is uit te sluiten dat zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.

3.    [verzoeker] en anderen voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college geen advies heeft hoeven vragen aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap omdat de omgevingsvergunning geen ingrijpende wijzigingen toelaat als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Volgens hen is niet van belang of de wijzigingen ingrijpend zijn of niet, maar gaat het erom dat de monumentale waarde van het pand door de nieuwe bestemming wordt aangetast en daarom advies moet worden gevraagd. Zij verwijzen ter onderbouwing van hun betoog naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1952.

3.1.    In voormelde uitspraak van 13 juni 2018 heeft de Afdeling overwogen dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een nieuwe bestemming als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, onder 4°, van het Bor het al dan niet wijzigen van een bestemming van een object in het bestemmingsplan niet van belang is. De Afdeling wijst in dit verband op de nota van toelichting bij het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 100) waarin is vermeld dat hier niet is bedoeld het voornemen tot wijziging van de bestemming van het monument in het bestemmingsplan. Evenmin is van belang of sprake is van ingrijpende wijzigingen die mogelijk de monumentale waarde van het pand aantasten. Anders dan in onderdeel 2° van artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bor, is de activiteit in onderdeel 4° van artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bor niet beperkt tot ingrijpende wijzigingen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

3.2.    Het voormalig schoolgebouw aan de Marnixstraat 2 is aangewezen als monument. In dit geval is er sprake van veranderend gebruik van het pand. Ook vinden er werkzaamheden plaats aan het buitenwerk, de constructie en worden er onder meer dakramen geplaatst. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat daarmee sprake is van wijzigingen aan het monument die mogelijk monumentale waarden aantasten en dus advies aan de minister had moeten worden gevraagd. Deze beoordeling vergt echter nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op die beoordeling een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal dan ook worden beantwoord aan de hand van uitsluitend een belangenafweging in het kader van de spoedeisendheid.

3.3.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat gestart is met de werkzaamheden en dat de planning is dat deze klaar zijn in het voorjaar en het pand dan gelijk in gebruik zal worden genomen. De dakramen zijn nog niet geplaatst en ook andere interne bouwwerkzaamheden moeten nog worden uitgevoerd. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoekers bij het voorkomen van een mogelijke onomkeerbare verandering aan het monumentale pand voordat er uitspraak is gedaan in de bodemzaak groter dan het belang van de gemeente om door te kunnen gaan met de werkzaamheden. Mede gelet op hetgeen in 3.2 is overwogen bestaat er aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

4.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 2 juli 2020, kenmerk: JB.20.003616.001 en van 21 februari 2020, kenmerk: 4698333;

II.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 (zegge: tweehonderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2020

603.