Uitspraak 202001941/1/A3


Volledige tekst

202001941/1/A3.
Datum uitspraak: 11 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2020 in zaken nrs. 18/7740, 19/23 en 19/88 in het geding tussen onder meer:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2018 heeft het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuidoost de aanvraag van [vergunninghouder] voor een vergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimten afgewezen.

Bij besluiten van 24 juli en 22 november 2018 heeft het college, als rechtsopvolger van het algemeen bestuur, het door [vergunninghouder] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 7 maart 2018 herroepen en een vergunning verleend voor het omzetten van de zelfstandige woonruimte in tien onzelfstandige woonruimten.

Bij besluit van 26 juni 2019 heeft het college de besluiten van 24 juli en 22 november 2018 herroepen en een vergunning verleend voor het omzetten van de zelfstandige woonruimte in acht onzelfstandige woonruimten.

Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Schriever, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. R.P.A. van der Meer, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het college heeft [vergunninghouder] vergunning verleend voor het omzetten van de zelfstandige woonruimte [locatie 1] in Amsterdam in acht onzelfstandige woonruimten. [appellant] woont op [locatie 2].

Hoger beroep

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de omzetting in dit geval de leefbaarheid van de buurt niet onevenredig aantast. De enkele mededeling dat de leefbaarheidstoets is verdisconteerd in het beleid is, gelet op de uitspraak van de rechtbank van 9 juli 2019 in zaken nrs. 18/616, 18/6120 en 18/6121, onvoldoende. Uit die uitspraak volgt dat het college de omzetting moet toetsen op leefbaarheid en die toets moet toespitsen op de impact van de omzetting van de zelfstandige woonruimte op de woon- en leefomgeving. Daarnaast is de omgevingsvergunning voor het omzetten van de zelfstandige woonruimte gelet op de goede ruimtelijke ordening door het college geweigerd, omdat de omzetting zal leiden tot verschraling en uitholling van de wijk en een negatieve invloed heeft op de sociale cohesie. Dit had ook moeten leiden tot weigering van de omzettingsvergunning, aldus [appellant].

Wettelijk kader

3.    Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling

4.    Het college kan een omzettingsvergunning op grond van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 in samenhang gelezen met artikel 3.3.1 van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening) weigeren indien het met de omzetting gediende belang naar het oordeel van het college kleiner is dan het belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad of de omzetting naar het oordeel van het college een negatief effect heeft op de leefbaarheid van de buurt en het college dat negatieve effect of de aantasting van de woonruimtevoorraad niet kan ondervangen door het stellen van voorwaarden dan wel voorschriften aan de omzettingsvergunning. Het college heeft in paragraaf 2.3.2 van beleidsregel 12 van de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad (hierna: de Beleidsregels) invulling gegeven aan deze bevoegdheid. Het college verleent op grond van de Beleidsregels een vergunning voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte in vijf of meer onzelfstandige woonruimten als de zelfstandige woonruimte over een voldoende ruime gemeenschappelijke woonkamer beschikt, aan de eisen van geluidsisolatie wordt voldaan, de te realiseren onzelfstandige woonruimten worden beheerd door een instelling die zich richt op de verhuur en het beheer van onzelfstandige woonruimten, in één bouwblok slechts maximaal 25% van het totaal aantal woningen wordt omgezet in woningen met vijf of meer onzelfstandige woonruimten en in het stadsdeel het percentage zelfstandige woningen met vijf of meer kamers minimaal gelijk is aan het stedelijk percentage zelfstandige woningen met vijf of meer kamers.

5.    Uit het aanvullend besluit op bezwaar van 22 november 2018 en het verweerschrift in beroep blijkt dat het college heeft beoordeeld of de aanvraag van [vergunninghouder] aan de in de Beleidsregels gestelde voorwaarden voldoet. Daarmee heeft het college op niet onredelijke wijze invulling gegeven aan de leefbaarheidstoets uit artikel 3.3.1 van de Huisvestingsverordening en concreet gemotiveerd waarom de omzetting van de zelfstandige woonruimte de leefbaarheid van de buurt niet onevenredig aantast.

Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, mag het college de omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, niet reeds daarom buiten beschouwing laten. In de praktijk blijkt dat ook al heeft het betrokken bestuursorgaan bij het opstellen van de beleidsregel deze omstandigheden bezien, het daarmee niet heeft kunnen voorzien of deze omstandigheden alleen of tezamen in een concreet geval niettemin tot onevenredige gevolgen leiden. Het bestuursorgaan dient derhalve alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

[appellant] heeft gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat de toename van het aantal onzelfstandige woonruimten leidt tot een onaanvaardbaar negatief effect op de leefbaarheid van de buurt. Zonder onderbouwing van die stelling is dit geen bijzondere omstandigheid die maakt dat het handelen overeenkomstig de Beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen. Dat het college de door [vergunninghouder] aangevraagde omgevingsvergunning heeft geweigerd en dat het college volgens [appellant] gelet op de overwegingen die aan die weigering ten grondslag liggen ook de omzettingsvergunning moet weigeren, is ook geen bijzondere omstandigheid. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de leefbaarheidstoets die binnen het toetsingskader van de omgevingsvergunning plaatsvindt, niet een-op-een kan worden toegepast op  de beoordeling van de aanvraag voor een omzettingsvergunning. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2797, onder 2.

De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geoordeeld dat het college gezien de met het besluit te dienen doelen en alle omstandigheden van het geval, in redelijkheid tot verlening van de omzettingsvergunning heeft kunnen besluiten.

Het betoog faalt.

Slotsom

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd voor zover aangevallen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2020

582-960.

BIJLAGE | WETTELIJK KADER

Artikel 21, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014

Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders: van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden.

Artikel 3.3.1, eerste en tweede lid, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016

1.    Een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet kan worden geweigerd in het geval:

a.    naar het oordeel van burgemeester en wethouders het belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met de onttrekking, samenvoeging, omzetting of woningvorming gediende belang;

b.    naar het oordeel van burgemeester en wethouders de onttrekking, samenvoeging, omzetting of woningvorming een negatief effect heeft op de leefbaarheid.

c.    het onder a genoemde belang van behoud en samenstelling dan wel het in b genoemde negatieve effect op de leefbaarheid niet voldoende kan worden gediend door het stellen van voorwaarden dan wel voorschriften aan de vergunning.

d.    en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

2.    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot het eerste lid van dit artikel.

Paragraaf 2.3.2 van beleidsregel 12 van de Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad

Naarmate het aantal onzelfstandige woonruimten toeneemt, neemt ook het verschil met reguliere bewoning door een huishouden toe. Dit leidt tot een groter negatief effect op de leefbaarheid. Daarnaast gaat het omzetten naar 5 of meer onzelfstandige woonruimten ten koste van de in sommige delen van Amsterdam, beperkte voorraad grote woningen. Voor het omzetten naar 5 of meer onzelfstandige woonruimten gelden daarom aanvullende voorwaarden om het belang van de voorraad en de leefbaarheid te dienen. Een vergunning voor het omzetten naar 5 of meer onzelfstandige woonruimten wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

•    De woning beschikt over een gemeenschappelijke verblijfsruimte van tenminste 11m2 met een minimale breedte van 3m (Bouwbesluit Art 4.3, vierde lid).

•    De geluidsoverdracht tussen de woning waar de aanvraag betrekking op heeft en de omliggende woningen heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke lucht-geluidniveauverschil niet kleiner dan 47 dB en een volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau niet groter 59 dB. Daarnaast mag de vloerbedekking de geluidsisolatie niet verslechteren.

Aanvullende voorwaarden:

•    De te realiseren onzelfstandige woonruimtes worden beheerd door een instelling die zich krachtens haar statuten richt op de verhuur en het beheer van onzelfstandige woonruimte (bijv. voor jongeren, studenten, of huishoudens met een specifieke zorgbehoefte). De instelling is tevens als zodanig ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

•    Van het totaal aantal woningen dat door eenzelfde trappenhuis of galerij wordt ontsloten, of onderdeel uit maakt van hetzelfde bouwblok bij eengezinswoningen, kan maximaal 25% van het totaal aantal woningen worden omgezet in woningen met 5 of meer onzelfstandige woonruimten. Wordt een woning door meerdere trappenhuizen ontsloten, dan geldt een maximum van 25% van het totaal aantal woningen per verdieping.

•    Van het totaal aantal woningen in het stadsdeel is het percentage zelfstandige woningen met 5 of meer kamers minimaal gelijk aan het stedelijk percentage zelfstandige woningen met 5 of meer kamers om omzetting van zelfstandige woningen tot 5 of meer onzelfstandige woonruimten toe te staan. De percentage worden ontleend aan het meest recente gemeentelijke jaarboek Amsterdam in cijfers, onderdeel woningvoorraad.