Uitspraak 201906618/2/A3


Volledige tekst

201906618/2/A3.
Datum beslissing: 6 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van:

Burgerrechtenvereniging Vrijbit (hierna: de Burgerrechtenvereniging), gevestigd te Utrecht,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2019 in zaak nr. 16/4199 in het geding tussen:

de Burgerrechtenvereniging

en

de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP).

Procesverloop

De Burgerrechtenvereniging heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2019 in zaak nr. 16/4199.

De AP heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft de bijlages 1, 6, 10 en 12 bij de brief van de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: de Nza) aan de AP van 4 september 2017 en bijlage 1 bij de brief van het Centraal Planbureau (hierna: het CPB) aan de AP van 21 december 2017.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het geschil in de bodemzaak gaat over de vraag of de AP handhavend had moeten optreden tegen het verzamelen, verwerken en het aan derden verstrekken van gegevens via het Diagnose-behandelcombinatie-informatiesysteem waarvoor de NZa verantwoordelijk is.

Verzoek om beperkte kennisname

2.    De AP heeft in verband met het bestaan van gewichtige redenen en de bescherming van de gegevens van derden verzocht dat alleen de Afdeling van de vertrouwelijke versies van de bijlages bij de brief van de NZa en bijlage 1 bij de brief van het CPB kennis zal nemen. Daarbij heeft de AP onder meer toegelicht dat in de bijlages bij de brief van de NZa informatie is weggelakt die inzicht geeft in de ICT-middelen en -systemen die gebruikt worden binnen de NZa en dat bijlage 1 bij de brief van het CPB een gedetailleerde, technische beschrijving bevat van de wijze waarop verwijdering van gegevensbronnen heeft plaatsgevonden. Kennisname door derden van deze gegevens kan schade of nadeel toebrengen aan de informatiebeveiliging van de ICT-systemen van zowel de NZa en het CPB. Verder heeft de AP de namen van de medewerkers van de NZa in de bijlages bij de brief van de NZa weggelakt uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken medewerkers.

Beoordeling

3.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

4.    De Afdeling heeft kennis genomen van de vertrouwelijke versies van de bijlages 1, 6, 10 en 12 bij de brief van de NZa en bijlage 1 bij de brief van het CPB.

In bijlages 1 en 6 zijn verschillende passages weggelakt die specifieke informatie bevatten over de ICT-middelen en -systemen die binnen de NZa worden gebruikt. Bijlage 1 bij de brief van het CPB bevat een beschrijving van de wijze waarop verwijdering van gegevensbronnen heeft plaatsgevonden. De Afdeling acht het aannemelijk dat kennisname van de hiervoor bedoelde passages en bijlage 1 bij de brief van het CPB kan leiden tot schade of nadeel aan de informatiebeveiliging van de ICT-systemen van de NZa en het CPB. Kennisname van deze gegevens kan bijdragen aan ongeautoriseerde toegang en misbruik van de ICT-systemen. Daarom acht de Afdeling in dit geval gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb aanwezig.

5.    Verder heeft de AP in bijlages 1, 6, 10 en 12 bij de brief van de NZa de namen van de medewerkers weggelakt. De Afdeling acht het aannemelijk dat kennisname van deze persoonsgegevens van de betrokkenen zal leiden tot aantasting van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De bijlages zijn documenten die voor intern gebruik zijn opgesteld en de betrokkenen treden niet vanwege hun functie in de openbaarheid. Gelet hierop en omdat niet is gebleken dat de Burgerrechtenvereniging voor de beoordeling van haar hoger beroep belang heeft bij kennisname van de namen van de betrokkenen, weegt naar het oordeel van de Afdeling het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder.

Conclusie

6.    De Afdeling acht het verzoek tot beperkte kennisname gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe;

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2020