Uitspraak 202002654/2/R1


Volledige tekst

202002654/2/R1.
Datum uitspraak: 5 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker] en anderen, wonend te Amsterdam,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 17 maart 2020 in zaak nrs. 20/1085 en 20/740 in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2019 heeft het college aan het ingenieursbureau Amsterdam een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van twee platanen aan de Westerkade in Amsterdam.

Bij besluit van 23 december 2019 heeft het college het door [verzoeker] en anderen daartegen gemaakt bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 maart 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld.

Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2020, waar [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Vogel en J.J. de Boo, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het college heeft ter zitting toegezegd dat hoewel de kapvergunning is verleend voor twee platanen, alleen de schuine boom (nr. 342625), met een levensverwachting van minder dan vijf jaar, zal worden gekapt. De andere boom zal blijven staan. [verzoeker] en anderen hebben bevestigd dat hun verzoek daarom alleen nog ziet op de vergunning voor zover daarmee de schuine boom kan worden gekapt.

3.    Over het betoog van [verzoeker] en anderen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college een belangenafweging had moeten maken en daarbij het belang van de boom voor het klimaat, de zuurstof, hittebestrijding en de leefbaarheid in de stad had moeten betrekken, wordt overwogen dat in artikel 5 van de Bomenverordening Amsterdam weigeringsgronden worden genoemd op grond waarvan een aanvraag om een kapvergunning kan worden geweigerd. In de toelichting bij artikel 5 van de Bomenverordening Amsterdam staat dat elke boom bijdraagt aan het karakter van zijn directe omgeving en aan de uitstraling van de stedelijke omgeving als geheel. De weigeringsgronden die worden genoemd in artikel 5 zijn volgens de toelichting bedoeld om een belangenafweging te maken. De weigeringsgronden zijn volgens de toelichting niet dwingend bepaald. Als een boom aan één van de gronden voldoet betekent dat niet dat automatisch de vergunning moet worden geweigerd. In dat geval wordt een belangenafweging gemaakt. Aan een belangenafweging wordt echter slechts toegekomen indien één van de in artikel 5 genoemde weigeringsgronden van toepassing is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat in dit geval geen van de weigeringsgronden van toepassing is. Gelet op de toelichting bij de verordening vallen alleen bomen met de daarin aangeduide speciale (natuur)waarden onder deze weigeringsgronden. De plataan waarop het verzoek ziet heeft niet die speciale waarde. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het college heeft toegelicht dat wordt erkend dat elke boom waarde heeft voor de natuur en de omgeving, maar dat dit tot uiting komt in de verplichting om in een kapvergunning een herplantingsplicht op te nemen.

Omdat zich geen van de weigeringsgronden voor doet, heeft het college geen nadere belangenafweging hoeven maken.

4.    [verzoeker] en anderen hebben verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat de boom niet zal worden herplant. Volgens hen zijn er in Amsterdam meerdere bomen gekapt waarvoor niets is teruggekomen en ontbreekt een registratiesysteem waarin wordt bijgehouden welke bomen worden gekapt en wat daarvoor moet worden teruggeplaatst.

De voorzieningenrechter stelt vast dat in de kapvergunning als nader voorschrift een herplantingsplicht is opgenomen. Hierin staat dat de gekapte boom, op dezelfde plaats waar de te verwijderen boom staat, moet worden herplant, dat de soort "Platanus x hispanica "Malburg" moet zijn en de aanplantmaat minimaal 36-45 cm. Hiermee is voldoende verzekerd dat de boom zal worden herplant. Indien dat niet gebeurt kunnen verzoekers op dit voorschrift een beroep doen.

5.    Gelet op het bovenstaande ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure geen stand zal houden. Gelet daarop bestaat aanleiding het verzoek af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2020

603.