Uitspraak 202004788/2/R1


Volledige tekst

202004788/2/R1.
Datum uitspraak: 5 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Naarden,

en

de raad van de gemeente Gooise Meren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Bollelaan 6-8 Naarden" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2020, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. E. van Lomwel, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door W. Verbeek, zijn verschenen. Tevens is [belanghebbende], vertegenwoordigd door N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan maakt de bouw van drie vrijstaande woningen mogelijk op het perceel Bollelaan 6-8 in Naarden. Het vorige plan stond ook al woningbouw toe, maar de door de initiatiefnemer voorgestelde verdeling over de percelen en de inhoud van de woningen past daar niet binnen. Daarom is een nieuw plan vastgesteld. [verzoeker] vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door het plan en vindt de woningen niet passend in de omgeving. Met het nieuwe plan verdwijnt volgens hem meer groen dan met het vorige plan.

3.    De initiatiefnemer heeft ter zitting bevestigd dat hij niet zal wachten met het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning en de bouw van de woningen tot de uitspraak in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter acht daarom een spoedeisend belang aanwezig.

4.    [verzoeker] heeft aangevoerd dat de woningen niet passend zijn in de omgeving. Zij kunnen in vergelijking met de andere woningen in de rij te massaal en te hoog worden en tasten hiermee het bijzondere karakter van het buitengebied aan. Er is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de omwonenden.

4.1.    De raad heeft toegelicht dat de directe omgeving zich kenmerkt door vrijstaande woningen op forse percelen. Uitzondering zijn de twee-onder-een-kap-woningen op Bollelaan 10-16. Door een afstand van minimaal 10 m vast te leggen tussen de in het plan voorziene vrijstaande woningen wordt voldoende lucht en vrije ruimte tussen de woningen geborgd waardoor de openheid richting het achterliggende landschap behouden blijft. De maximale footprint sluit volgens de raad aan bij de woningen in de directe omgeving en door het terugbrengen van het maximaal aantal woningen ten opzichte van het vorige plan van 4 naar 3 neemt de totale toegestane bebouwing niet significant toe. Voor het bepalen van de hoogtematen is ten tijde van het bepalen van de stedenbouwkundige randvoorwaarden het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed in ogenschouw genomen. Hierin werd geadviseerd qua hoogte zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Daarom is gekozen voor een maximale bouwhoogte van 10 m. Vanwege het verschil in hoogte van de percelen aan de Bollelaan is het aanzicht vanaf de weg met deze hoogte ongeveer gelijk voor alle woningen. De woningen zijn zorgvuldig ingepast in een groene setting, zodat geen afbreuk gedaan wordt aan de genoemde combinatie van zandafgraving met rechte sloten, landhuizen en bosgebied. Ook is met de voorgestelde inhoudsmaat (ten hoogste 1.000 m3) volgens de raad aangesloten bij de omgeving. Zo is in de bestemming 'Woondoeleinden 11', die geldt voor de woningen aan de overzijde van de Bollelaan, dezelfde inhoudsmaat toegestaan. De naastgelegen woningen beschikken in de feitelijke situatie ook over deze inhoudsmaat. De twee-onder-een-kapwoningen hebben vanaf de weg als geheel hetzelfde aanzicht.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad met het bovenstaande voldoende heeft gemotiveerd waarom de voorziene woningen passend zijn in de omgeving. Dit standpunt is op voorhand niet onredelijk. De voorzieningenrechter verwacht niet dat het besluit in de bodemprocedure vanwege dit betoog geen stand kan houden.

5.    Over het betoog van [verzoeker] dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen saneringsplan was vastgesteld en daarom het plan niet uitvoerbaar was, overweegt de voorzieningenrechter dat voor de vaststelling van het plan een bodemonderzoek is uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er moet worden gesaneerd maar niet dat dit niet mogelijk is. Er is daarom geen reden om aan de uitvoerbaarheid van het plan te twijfelen.

6.    Voorts is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er geen behoefte is aan de voorziene woningen of dat het plan in strijd zou zijn met de Woonvisie van de gemeente. Hoewel hierin staat dat er meer woningen voor starters en middelinkomens moeten komen, staat hierin niet dat er geen villa’s meer mogen worden gebouwd.

7.    Ook in hetgeen [verzoeker] verder heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2020

603.