Uitspraak 201804146/1/R2


Volledige tekst

201804146/1/R2.
Datum uitspraak: 4 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Soest,

2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Soest (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),

3.    [appellant sub 3], wonend te Soest,

4.    [appellant sub 4], wonend te Soest,

5.    [appellant sub 5], wonend te Soest,

6.    [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Soest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2018 heeft het college het wijzigingsplan "Insingerstraat 39" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

Bij besluit van 18 juni 2019 heeft het college het wijzigingsplan "Insingerstraat 39" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3],

[appellant sub 4] en [appellant sub 5] zienswijzen ingediend.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 4] en het college hebben nadere stukken ingediend,

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2020, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2] in persoon, vertegenwoordigd door, mr. M.J. de Buck-Hartman, advocaat te Den Haag, [appellant sub 4], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door K.C.P. Hagen en P.A. van Nieuwenhuizen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting De Ruimte te Soest, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het wijzigingsplan voorziet in het realiseren van een brede, zogeheten ‘democratische’ school ter vervanging van een bestaande ‘democratische’ school op dezelfde locatie. In de huidige situatie wordt op de school onderwijs gegeven aan ongeveer 130 leerlingen. De school wil uitbreiden naar maximaal 450 leerlingen. De brede school richt zich op het geven van onderwijs aan leerlingen vanaf 4 jaar tot 18 jaar, maar er zal ook voor leerlingen van18-plus tijd en ruimte voor scholing en persoonlijke ontwikkeling zijn. De brede school zal naast het verzorgen van onderwijs ook andere doelstellingen nastreven zoals het vervullen van maatschappelijke functies en het opzetten van bedrijfsmatige activiteiten waar kinderen de ruimte krijgen om bijvoorbeeld stage te lopen. Het plan voorziet in een spreiding van verschillende gebouwen over het terrein, herbouw van enkele gebouwen en een grotere bebouwingsoppervlakte. De functies in de toekomstige school zijn verdeeld over elf op zich zelf staande gebouwen en zijn alle onderwijs gerelateerd. Het betreft gebouwen voor voortgezet onderwijs, voor primair onderwijs, kinderdagopvang en een peuterspeelzaal, vergaderruimte, studieruimte, dienst/materiaal gebouw, een theehuis, opvoed- en biowinkel, een gymzaal, theater, onderwijs atelier, een gebouw voor klein-technische en ambachtelijke bedrijvigheid, een dierenverblijf en bijenkassen.

2.    Het wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Landelijk gebied", dat is vastgesteld op 19 december 2013 (hierna: het moederplan). Het perceel Insingerstraat 39 ligt aan de zuidkant van Soest, tegen de dichte bebossing van het Pijnenburgerbos en de Soesterduinen. Aan de noordzijde van het perceel loopt de Insingerstraat en de zuid- en zuidwestzijde wordt begrensd door de Wieksloterweg Oostzijde. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 1], [appellant sub 1] en [appellant sub 3], die afzonderlijk beroep hebben ingesteld, wonen aan de [locatie 2], [appellant sub 4] woont aan de [locatie 3] en [appellant sub 5] woont aan de [locatie 4]. Zij kunnen zich niet verenigen met de komst van de brede school die een uitbreiding betekent van de bestaande school in de directe omgeving van hun woonpercelen. Zij vrezen dat de beoogde uitbreiding en wijziging negatieve gevolgen zullen hebben voor hun woon- en leefklimaat.

3.    Het college heeft bij besluit van 18 juni 2019 het wijzigingsplan opnieuw en deels gewijzigd vastgesteld (hierna te noemen: het recente wijzigingsplan). De verbeelding is aangepast en verkleind. Een strook grond waaraan in het moederplan al de bestemming "Maatschappelijk" was toegekend is verwijderd omdat die gelet op de wijzigingsbevoegdheid niet voor wijziging in aanmerking komt en hier kon worden teruggevallen op het moederplan. Het recente wijzigingsplan ziet uitsluitend op de wijziging van de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" naar de bestemming "Maatschappelijk". Daarmee beslaat het gebied waar het recente wijzigingsplan op ziet niet meer het gehele terrein van de brede school. Voorts zijn de planregels gewijzigd en is de doeleindenomschrijving uit artikel 14 van de regels van het moederplan overgenomen. Tevens is de toelichting gewijzigd en opnieuw vastgesteld en zijn de bijlagen 1 en 3 alsnog aan de toelichting toegevoegd. Bijlage 5 is toegevoegd, dit betreft een actualisatie quickscan flora en fauna van 13 februari 2019.

Ontvankelijkheid

4.    Ten tijde van het instellen van beroep woonde [appellant sub 6] aan de [locatie 5] te Soest. Dit is in de directe nabijheid van de school, waardoor hij ter plaatse van die woning gevolgen kon ondervinden voor zijn woon- en leefklimaat vanwege het wijzigingsplan. Uit de stukken is gebleken dat [appellant sub 6] de woning nadien heeft verkocht en is verhuisd naar een gemeente in Drenthe. Door deze verhuizing heeft [appellant sub 6] niet langer een belang bij de uitkomst van deze procedure. De conclusie is dat het beroep van [appellant sub 6]

niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang.

Toetsingskader

5.    Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, als is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

6.    De locatie van de brede school aan de Insingerstraat 39 heeft ingevolge het moederplan deels de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "Maatvoering maximum bebouwingspercentage terrein: 60%" en deels de bestemming "Agrarisch met waarden". Omdat ook gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" deel uitmaken van de locatie voor de brede school is voor dat deel van de locatie gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het moederplan. Het andere deel van de locatie voor de brede school ligt binnen de bestemming "Maatschappelijk", zodat de wijzigingsbevoegdheid daarop niet van toepassing is. De invulling met een brede school past volgens het college voor dit deel van de locatie in de vigerende bestemming "Maatschappelijk". Aan het hele gebied waar de brede school is voorzien, dus zowel voor de strook grond die in het recente wijzigingsplan buiten het plangebied ligt als ook de gronden die binnen het recente wijzigingsplan liggen, is in het moederplan de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 4" toegekend. De wijzigingsbevoegdheid is echter alleen toepasbaar voor zover binnen deze zone de bestemming "Agrarisch met waarden" geldt.

In artikel 57, lid 57.6 van de regels van het moederplan staat het volgende:

"Burgemeester en wethouders kunnen, ter plaatse van de gebiedsaanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 4" de bestemming "Agrarisch met waarden" wijzigen in de bestemming "Maatschappelijk" als bedoeld in artikel 14, met inachtneming van het volgende:

a. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast voor het ontwikkelen van een brede school op het perceel Insingerstraat 39;

b. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast voor maatschappelijke activiteiten ter ondersteuning van de brede school als bedoeld onder a van dit lid;

c. de oppervlakte van de binnen de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 4' bestaande en te realiseren bebouwing mag niet meer bedragen dan 3000 m2;

d. voor het overige de bouw- en gebruiksregels van de bestemming ‘Maatschappelijk’ in acht worden genomen, met dien verstande dat voor wat betreft de goot- en bouwhoogte een maatvoering van 5 meter respectievelijk 7 meter is toegestaan;

e. aan een planwijziging wordt uitsluitend medewerking verleend indien vooraf met de gemeente een anterieure overeenkomst is gesloten;

f. voor het parkeren moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen;

g. de aanvrager dient aan de hand van een door een deskundige op te stellen ruimtelijke onderbouwing aan te tonen dat wordt voldaan aan het in dit lid bepaalde en dat de voorgestelde wijziging vanuit het oogpunt van stedenbouw, verkeer, milieu, geluid, cultuurhistorie, archeologie, landschap, natuur, flora en fauna, externe veiligheid en risiconormering geen beletsel vormt. Een inrichtingsplan dient onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing te zijn."

In artikel 14, 14.1, van de regels van het moederplan staat het volgende:

"De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen op het gebied van verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, kinderopvang voor kinderen van 0 tot en met 12 jaar, gezondheids- en revalidatiezorg;

b. (…)

c. (…)

d. (…)

e. behoud en herstel alsmede instandhouding van de aldaar voorkomende visueel-ruimtelijke kwaliteit, zoals beschreven in bijlage 1 van de planregels;

f. behoud en herstel van de voorkomende natuurlijke waarden;

met de daarbij behorende:

g. parkeervoorzieningen;

h. bij deze bestemming behorende tuinen, ontsluitingsverhardingen, erven en bedrijfsterreinen, groenvoorzieningen, paardenbakken, nutsvoorzieningen en overige voorzieningen, zoals speel- en sportvoorzieningen.

Artikel 14, lid 14.2.1, luidt als volgt:

"Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij op de verbeelding met de maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwingspercentage' anders is aangegeven;

c. voor de maatvoering van de gebouwen geldt de op de verbeelding met de maatvoeringsaanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' en of met de maatvoeringsaanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven maten;

d. (…)

e. (…).

7.    De relevante planregels van het recente wijzigingsplan zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

8.    Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Gelet op deze bepaling zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] van rechtswege mede gericht tegen het recente wijzigingsplan, omdat dat besluit niet aan hun beroepen tegemoet komt.

Intrekken beroepsgronden

9.    [appellant sub 4] heeft ter zitting de beroepsgrond die betrekking heeft op het onderzoek naar ecologie en flora en fauna ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.

Procedurele beroepsgronden

Inspraak en informatievoorziening

10.    [appellant sub 1] betoogt dat de provincie niet is gekend in het ontwerpwijzigingsplan en geen zienswijze heeft kunnen geven. [appellant sub 1] betoogt dat het gemeentebestuur ten onrechte heeft nagelaten hem persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan. [appellant sub 5] en [appellant sub 3] betogen dat de participatiemogelijkheden en informatievoorziening gebrekkig waren. Er zijn in de fase voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan weliswaar diverse bewonersbijeenkomsten georganiseerd, maar inspraak was maar beperkt mogelijk.

10.1.    Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat hij persoonlijk in kennis had moeten worden gesteld van het ontwerpwijzigingsplan, overweegt de Afdeling dat in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een wijzigingsplan. Het betoog faalt.

10.2.    Het betoog van [appellant sub 1] dat de provincie niet is gekend in het ontwerpwijzigingsplan en geen zienswijze heeft kunnen inbrengen, faalt evenzeer. Het college is er van op de hoogte gesteld dat het ontwerpwijzigingsplan ter inzage ligt, maar heeft laten weten geen aanleiding te zien om daarover opmerkingen te maken.

10.3.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde planprocedure. Het gestelde gebrekkig bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de planprocedure en het wijzigingsplan. De betogen van [appellant sub 5] en [appellant sub 3] slagen niet.

Het recente wijzigingsplan

Draagvlak

11.    [appellant sub 5] betoogt dat in de omgeving geen draagvlak bestaat voor de realisatie van de met het plan voorziene bebouwing en het college zich hiervoor ook niet heeft ingezet.

11.1.    De Afdeling overweegt dat de enkele omstandigheid dat onder de omwonenden geen draagvlak zou bestaan voor het bestreden wijzigingsplan, wat daar ook van zij, geen grondslag kan vormen voor het oordeel dat de bestreden besluiten niet strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1702). Het gestelde ontbreken van draagvlak kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden plan. Het betoog faalt.

12.    Hierna worden allereerst de beroepsgronden besproken die zich richten tegen het recente wijzigingsplan

Wijzigingsbevoegdheid

13.    [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 2] betogen dat het college de wijzigingsbevoegdheid niet juist heeft toegepast. [appellant sub 1] en [appellant sub 4] betogen dat het college ten onrechte voor een deel van de gronden waar de school is voorzien een wijzigingsplan heeft vastgesteld. Zij betogen dat in de planregels het begrip 'brede school' ten onrechte niet is opgenomen en dat een definitie van dit begrip ten onrechte ontbreekt in de planregels. Zij betogen dat het college in de planregels diverse functies en activiteiten, die niet functioneel noodzakelijk zijn voor het functioneren van de school, heeft opgenomen zoals de functies verenigingsleven en cultuur. Zij betogen dat het mogelijk is dat zich commerciële bedrijven op het terrein vestigen die slechts in een ondergeschikte rol werkzaam zijn voor de brede school en dat dit zich niet verdraagt met de wijzigingsbevoegdheid. [appellant sub 4] betoogt dat een kinderdagverblijf een commerciële bedrijfsmatige activiteit betreft die niet thuishoort op de gronden. [appellant sub 2] betoogt dat gebruik mogelijk is dat niet is te verenigen met de onderwijsfunctie. [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 2] vrezen voor het gebruik van de functies buiten de gebruikelijke schooltijden, bijvoorbeeld door verhuur aan derden van gebouwen of het openluchttheater. [appellant sub 5] vreest voor een horecafunctie. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat het college onvoldoende aandacht heeft besteed aan artikel 3 van de regels van het moederplan. Ten slotte vrezen [appellant sub 1] en [appellant sub 3] dat als de school zich terugtrekt van het terrein de eigenaar alsnog 3000 m2 aan bebouwing op het terrein zal realiseren dat voor andere doeleinden kan worden ingezet.

13.1.    In artikel 57, lid 57.6, van de regels van het moederplan staat dat het college ter plaatse van de gebiedsaanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 4" de bestemming "Agrarisch met waarden" kan wijzigen in de bestemming "Maatschappelijk" als bedoeld in artikel 14. Anders dan [appellant sub 1] en

[appellant sub 4] betogen is het niet noodzakelijk om de wijzigingsbevoegdheid toe te passen voor het gehele gebied waar de school zal komen. Deze bevoegdheid kan worden toegepast voor het deel van het gebied met de bestemming "Agrarisch met waarden". Het college heeft de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in het recente wijzigingsplan hiertoe ook beperkt. Het college heeft in het recente wijzigingsplan de bestemmingsomschrijving en planregels gewijzigd overeenkomstig artikel 14 van het moederplan, zoals artikel 57, lid 57.6, van het moederplan ook voorschrijft. Zoals hiervoor onder 5 al is overwogen, mag met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd. Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 2] betogen dat de bestemming "Maatschappelijk" in het moederplan te ruim is opgenomen en/of de raad aan het college een te ruime wijzigingsbevoegdheid heeft toegekend, had het op hun weg gelegen om daartegen in de procedure over de vaststelling van het moederplan op te komen. De bestemming "Maatschappelijk" kan als zodanig in deze procedure niet ter discussie staan. Over het betoog dat een omschrijving van het begrip ‘brede school’ ontbreekt in de planregels van het moederplan overweegt de Afdeling het volgende. In de wijzigingsbevoegdheid is weliswaar, in artikel 57, lid 57.6, opgenomen dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast voor het ontwikkelen van een brede school op het perceel Insingerstraat 39. De bevoegdheid houdt echter in dat de bestemming "Agrarisch met waarden" kan worden gewijzigd in de bestemming "Maatschappelijk" als bedoeld in artikel 14 van de planregels van het moederplan, dus niet in een bestemming ‘brede school’. Voor zover het betoog inhoudt dat hierdoor onduidelijk is wat onder een ‘brede school’ moet worden verstaan, richt dit betoog zich op de wijze waarop de wijzigingsbevoegdheid vorm heeft gekregen. Die ligt echter niet ter beoordeling voor. Voor zover het betoog inhoudt dat in de planregels van het recente wijzigingsplan een begripsomschrijving van een ‘brede school’ ontbreekt, stelt de Afdeling vast dat dit begrip niet in de planregels wordt gehanteerd, zodat een omschrijving daarvan in zoverre niet nodig kan worden geacht. In artikel 14, lid 14.1, van de regels van het moederplan zijn naast onderwijs ook opgenomen andere maatschappelijke voorzieningen zoals verenigingsleven, cultuur en kinderopvang van 0 tot en met 12 jaar. De Afdeling stelt vast dat dat de functies genoemd in artikel 4, lid 4.1, van de regels van het recente wijzigingsplan passen in de functies die in artikel 14, lid 14.1, van het moederplan tot de bestemming "Maatschappelijk" worden gerekend. De functies "gezondheids- en revalidatiezorg" zijn daarbij weggelaten. Het college stelt dat de overige tot de bestemming "Maatschappelijk" behorende functies zijn opgenomen in het recente wijzigingsplan omdat deze bijdragen aan de brede school en de maatschappelijke activiteiten ter ondersteuning van de brede school. Daarmee is volgens het college voldaan aan het in artikel 57, lid 57.6, onder b, van de regels van het moederplan opgenomen vereiste dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast voor maatschappelijke activiteiten ter ondersteuning van de brede school. De Afdeling is van oordeel dat het college aldus binnen de begrenzing van de wijzigingsbevoegdheid is gebleven. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht gesteld dat zelfstandige commerciële bedrijven en zelfstandige horeca niet zijn te verenigen met wat het recente wijzigingsplan mogelijk maakt. Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] dat artikel 3 van de regels van het moederplan niet is overgenomen, faalt omdat dit artikel betrekking heeft op de bestemming "Agrarisch met waarden" en die bestemming door de wijziging is komen te vervallen. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben betoogd dat als het terrein niet meer door de brede school zal worden gebruikt de eigenaar de gronden voor andere doeleinden kan gebruiken, overweegt de Afdeling dat dat gebruik is beperkt tot de in artikel 4 van de planregels omschreven doeleinden. De betogen falen.

Wijzigingsvoorwaarden

Omvang bebouwing

14.    [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 2] betogen dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 57, lid 57.6, aanhef en onder c, van het moederplan omdat niet is verzekerd dat de oppervlakte van de binnen de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 4" bestaande en te realiseren bebouwing niet meer mag bedragen dan 3000 m2. Zij voeren daartoe aan dat voor de gronden die buiten het plangebied van het recente wijzigingsplan liggen het bestemmingsplan "Uithees 2002" het geldende plan is. Ingevolge dit bestemmingsplan is op de betreffende gronden 2375 m2 aan bebouwing mogelijk gemaakt. Deze oppervlakte dient aldus [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] opgeteld te worden bij de 3000 m2 die het recente wijzigingsplan op de naastgelegen gronden binnen het plangebied mogelijk maakt. Daardoor is niet verzekerd dat de toegestane 3000 m2 niet wordt overschreden. Voorts hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betoogd dat het college is uitgegaan van het bebouwingsoppervlak terwijl op grond van het bestemmingsplan "Uithees" de bruto vloeroppervlakte bepalend is en daarom bijvoorbeeld kelders in aanmerking moeten worden genomen bij de toegestane totale oppervlakte.

14.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat aan de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan omdat de oppervlakte van de binnen de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 4" bestaande en te realiseren bebouwing niet meer mag bedragen dan 3000 m2. Het college stelt dat voor de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" het moederplan het geldende plan is en dat het recente wijzigingsplan daarvan deel uitmaakt. Het college stelt verder dat gelet op het bepaalde in artikel 4.2.1, onder b, van de regels van het wijzigingsplan de totale oppervlakte aan bebouwing voor de school 3000 m2 zal bedragen omdat dit artikel betrekking heeft op alle gronden van de schoollocatie, dus zowel de gronden die liggen in het plangebied van het recente wijzigingsplan als ook de aangrenzende gronden die liggen in het plangebied van het moederplan. Hiermee is verzekerd dat op het vlak met de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 4" dat samenvalt met genoemde gronden en de bouwvlakken voor de school niet meer dan 3000 m2 aan bebouwing kan worden gerealiseerd. Volgens het college moet op grond van de regels van het moederplan bij het berekenen van de oppervlakte uit worden gegaan van het bebouwingsoppervlak.

14.2.    Het college heeft terecht het standpunt ingenomen dat op grond van het moederplan ook in het recente wijzigingsplan het bebouwingsoppervlak maatgevend is. Gelijk het college naar voren heeft gebracht is het moederplan het geldende regime voor de gronden die buiten het recente wijzigingsplan liggen en al de bestemming "Maatschappelijk" hadden. In de planregels bij het moederplan is voor deze gronden bepaald dat het bouwvlak tot 60% mag worden bebouwd. Uit de stukken is gebleken dat gelet op de omvang van het bouwvlak van ongeveer 4030 m2 maximaal ongeveer 2418 m2 aan bebouwing in gebruik mag zijn ten behoeve van de bestemming "Maatschappelijk". De Afdeling stelt vast dat voor de gronden waar de brede school zal worden gesitueerd de maximale oppervlakte aan bebouwing van 3000 m2 niet is geregeld, omdat artikel 4, 4.2.1, onder b, van de regels van het recente wijzigingsplan zich niet kan uitstrekken over de gronden binnen het moederplan. Daarmee is niet verzekerd dat binnen de maximale maatvoering van 3000 m2 wordt gebleven. Aldus bestaat onvoldoende zekerheid dat in de optelsom van het plangebied van het recente wijzigingsplan en het moederplan binnen de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 4" de oppervlakte in totaal niet meer dan 3000 m2 zal bedragen. Gelet hierop is in het recente wijzigingsplan niet verzekerd dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 57, lid 57.6, aanhef en onder c, van het moederplan. De betogen slagen.

Bouwhoogte

15.    [appellant sub 4] betoogt dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 57, lid 57.6, aanhef en onder d, van het moederplan dat voor wat betreft de goot- en bouwhoogte een maatvoering van 5 meter respectievelijk 7 meter is toegestaan maar de gebouwen een stuk hoger kunnen worden dan 7 meter. Het beeldkwaliteitsplan gaat daar niet op in. Tevens stellen [appellant sub 4] en [appellant sub 1] dat de afmetingen van de gymzaal te fors zijn.

15.1.    De maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen voor de brede school worden begrensd door de bouwregels uit het recente wijzigingsplan. Op grond van artikel 4, lid 4.2.1, onder c, van de regels van het recente wijzigingsplan gelden voor de maatvoering van gebouwen de op de verbeelding met de maatvoeringsaanduidingen ‘maximum goothoogte’ en ‘maximum bouwhoogte’ aangegeven maten. Deze maten betreffen voor de goothoogte maximaal 5 meter en voor de bouwhoogte maximaal 7 meter. Voor zover er gebouwen worden opgericht die hoger zijn, betreft dat een kwestie van uitvoering en kan om handhaving worden verzocht. Het betoog faalt.

15.2.    De Afdeling stelt vast dat in het plan de oppervlakte van de gymzaal niet specifiek is geregeld. Wel gelden ook hier de maximale bouw- en hoogten voor gebouwen. De maten in het beeldkwaliteitsplan zijn niet bindend. Het betoog faalt.

Parkeerplaatsen

16.    [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat niet wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde die is opgenomen in artikel 57, lid 57.6, aanhef en onder f, van het moederplan omdat niet inzichtelijk is gemaakt dat het aantal te realiseren parkeerplaatsen voldoet aan de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen Auto en Fiets van de gemeente. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte aan Nota Parkeernormen Auto en Fiets die eerst op 27 maart 2018 in werking is getreden, is getoetst. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat op grond van de Parkeernota uit 2014 220 parkeerplaatsen nodig zijn en dat die niet worden gerealiseerd. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 3] heeft het college bij de vaststelling van het benodigde aantal parkeerplaatsen ten onrechte geen rekening gehouden met de door Stichting De Ruimte aangegeven intentie tot verhuur van ruimten aan derden en het vestigen van ondernemingen op het terrein onder de paraplu van de brede school. Ook is het gebruik van het openluchttheater, het zogenoemde Amfitheater, ten onrechte buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de parkeerbehoefte. Anders dan het gebruik van dit theater door leerlingen overdag kan er ’s avonds door bijvoorbeeld verhuur van dit theater aan derden extra parkeerbehoefte zijn waarmee ten onrechte geen rekening is gehouden.

16.1.    Aan een deel van het plangebied op een strook in de punt van het noordelijk gebied en een strook in het zuidelijke deelgebied is de aanduiding "parkeerterrein" toegekend.

16.2.    In de plantoelichting staat dat bij het plan aan de hand van de normen in de Nota Parkeernormen Auto en Fiets is vastgesteld hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn. In die nota zijn de parkeernormen per functie vastgesteld. De uitkomst is dat er 93 plaatsen nodig zijn.

16.3.    De Afdeling stelt vast dat de Nota Parkeernormen Auto en Fiets 2017 op 27 maart 2018 in werking is getreden, derhalve vóór het vaststellen van het recente wijzigingsplan. Het college heeft dus daaraan kunnen toetsen. De Afdeling stelt voorop dat al gelet op de inhoud van de wijzigingsvoorwaarde die hier aan de orde is de parkeerbehoefte voor de gehele brede school, dus inclusief maatschappelijke activiteiten ter ondersteuning van de brede school, in kaart dient te worden gebracht. Het college heeft onderkend dat de faciliteiten van de brede school kunnen worden gebruikt door derden, mits de activiteiten passen bij de educatieve en maatschappelijke doelstellingen van de brede school. Het zich op het terrein bevindende openluchttheater maar ook andere gebouwen kunnen door derden worden gebruikt, ook in de avonduren. Uit de stukken is gebleken dat de Stichting De Ruimte ook de intentie heeft om het gebruik door derden mogelijk te maken. Het plan maakt dit gebruik mogelijk. Het college heeft onderkend dat de met het gebruik door derden gepaard gaande parkeerbehoefte uitsluitend voor de gymzaal in kaart is gebracht en in het plan is betrokken. Gelet hierop heeft het college onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt dat op het eigen terrein in het benodigde aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de brede school kan worden voorzien en dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 57, lid 57.6, aanhef en onder f, van het moederplan. De betogen slagen.

Verkeer

17.    [appellant sub 4] en [appellant sub 2] betogen dat niet wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde die is opgenomen in artikel 57, lid 57.6, aanhef en onder g, van het moederplan omdat niet is aangetoond door een deskundige dat de voorgestelde wijziging vanuit het oogpunt van verkeer geen beletsel vormt. Zij stellen dat niet is onderbouwd dat de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig wordt vergroot. Het standpunt van het college dat er verspreid verkeersbewegingen zullen plaatsvinden en dat de verwachte aanzuigende werking van verkeer beperkt zal blijven is gezien de vele activiteiten die mogelijk worden gemaakt, de ruimte voor bezoekers en de groei die wordt voorzien summier onderbouwd. [appellant sub 2] betoogt ook dat de spreiding van verkeer niet is verzekerd omdat de tijden voor halen en brengen niet zijn gereguleerd.

17.1.    In paragraaf 4.4 van de plantoelichting staat dat het aantal verkeersbewegingen, als gevolg van de ontwikkeling, zal toenemen. Daardoor zal het verkeer in de Insingerstraat toenemen. Omdat de brede school geen vaste schooltijden hanteert, zullen de verkeersbewegingen van en naar de school meer gespreid plaatsvinden ten opzichte van een reguliere school waarbij de verkeersbewegingen meer geconcentreerd zullen plaatsvinden. De Insingerstraat is een erftoegangsweg gelegen in een 30 km-zone. Dit type wegen heeft een maximale capaciteit van circa 5.000 motorvoertuigen per etmaal. De capaciteit van de Insingerstraat is voldoende voor de verwachte extra verkeersbewegingen. Aan de plantoelichting is als bijlage 3 een zogeheten Visiedocument van de Stichting De Ruimte toegevoegd, waarvan een onderdeel is getiteld ‘ruimtelijke onderbouwing’. Niet is gebleken dat dit document is opgesteld door deskundigen. Over verkeer wordt daarin slechts opgemerkt dat de toestroom van verkeer zal toenemen, maar omdat de verwerking van het komen en gaan geheel op het terrein zelf kan worden afgehandeld, zal de extra verkeersbelasting voor de Insingerstraat en de aanliggende buurt beperkt blijven.

17.2.    Aan het recente wijzigingsplan ligt geen verkeersonderzoek ten grondslag. Niet is inzichtelijk gemaakt hoe groot de bestaande verkeersintensiteit is en hoe groot de toekomstige verkeersintensiteit op de Insingerstraat zal zijn ten gevolge van de brede school. Niet is gebleken dat bij het verkeer van de brede school het gebruik van de het terrein door derden in aanmerking is genomen. Het college heeft in aanmerking genomen dat de verkeersbewegingen gespreid zullen plaatsvinden maar dat dit ook daadwerkelijk het geval zal zijn en hoe dit vorm zal krijgen is niet inzichtelijk gemaakt. Gelet hierop heeft het college onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt dat de voorgestelde wijziging vanuit het oogpunt van verkeer geen beletsel vormt en dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 57, lid 57.6, aanhef en onder g, van het moederplan. De betogen slagen.

Geluid

18.    [appellant sub 3], [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 2] betogen dat niet wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde die is opgenomen in artikel 57, lid 57.6, aanhef en onder g, van het moederplan, omdat niet is aangetoond door een deskundige dat de voorgestelde wijziging vanuit het oogpunt van geluid geen beletsel vormt. Zij stellen dat het aan het plan ten grondslag gelegde geluidsrapport onvolledig is en niet de conclusie kan dragen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij hun woningen en in de tuinen in de directe omgeving van de school. In het geluidsrapport wordt een te beperkt toetsingskader gehanteerd en zijn niet alle relevante hierna te bespreken geluidsbronnen betrokken. [appellant sub 2] heeft ter staving van zijn beroep de notitie "Beoordeling akoestische onderzoeken Brede School De Ruimte" van 29 oktober 2019 uitgevoerd door SPA WNP Ingenieurs overgelegd.

18.1.    Het college heeft de rapportage "Akoestisch onderzoek Democratische School De Ruimte te Soest" van 21 december 2017 uitgevoerd door M+P te Aalsmeer aan het plan te grondslag gelegd. Daarin zijn de berekende waarden getoetst aan de standaardgeluidsvoorwaarden van het Activiteitenbesluit. De rekenresultaten leren dat aan deze richtwaarden wordt voldaan. Ook wordt bij de woningen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor indirecte hinder. De conclusie is dat in de toekomstige situatie sprake is van een goed akoestisch woon- en leefklimaat. In twee memo’s van februari 2019 en 3 augustus 2020 heeft M+P gereageerd op de beroepsgronden.

18.2.    De Afdeling stelt voorop dat bij de beoordeling van de geluidsbelasting dient te worden uitgegaan van hetgeen planologisch mogelijk is. Het project brede school zoals voorgestaan door de Stichting De Ruimte wordt deels in het recente wijzigingsplan en voor een ander deel in het moederplan mogelijk gemaakt. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening dienen de gevolgen van het project als geheel voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden in ogenschouw te worden genomen. Daarbij dient van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden van de bestemming "Maatschappelijk" te worden uitgegaan.

De Afdeling stelt vast dat in het akoestisch onderzoek het verkeer door het gebruik van derden - behoudens van de gymzaal in de avonduren - niet in aanmerking is genomen. Hetgeen [appellant sub 4] in dit verband heeft aangevoerd treft doel.

[appellant sub 2] voert aan dat in het akoestisch onderzoek de geluidniveaus ten onrechte uitsluitend zijn getoetst op de gevels van de omliggende woningen en niet in de tuinen, hetgeen te meer klemt nu zijn tuin op hele korte afstand van het schoolterrein ligt. [appellant sub 2] betoogt terecht dat in het kader van een goed woon- en leefklimaat de geluidniveaus ook in de omliggende tuinen bepaald dienen te worden. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2690. Deze beoordeling heeft ten onrechte niet plaatsgevonden.

[appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 2] voeren aan dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met het geluid afkomstig van het gebruik van gebouwen en het openluchttheater door derden ook buiten de reguliere schooltijden, bijvoorbeeld in de avond. Het college heeft onderkend dat de faciliteiten van de brede school kunnen worden gebruikt door derden, mits de activiteiten passen bij de educatieve en maatschappelijke doelstellingen van de brede school. Uit de stukken is gebleken dat de Stichting De Ruimte ook de intentie heeft om het gebruik door derden mogelijk te maken. Het plan maakt dit gebruik mogelijk. In het akoestisch onderzoek is uitsluitend het gebruik van de gymzaal door derden voor zover het gaat om het rijden en het dichtslaan van portieren van personenauto’s onderzocht en niet het geluid van het gebruik van de overige gebouwen en het openluchttheater door derden. Dat het - als dit plaatsvindt - om incidenteel gebruik gaat, is niet onderbouwd. De motivering schiet op dit punt naar het oordeel van de Afdeling tekort.

[appellant sub 2] betoogt dat er in het akoestisch onderzoek ten onrechte van is uitgegaan dat het sportveld uitsluitend overdag wordt gebruikt, nu dit niet is vastgelegd in het plan. [appellant sub 2] voert aan dat in het onderzoek geen rekening is gehouden met scholieren die met de scooter naar school komen en langs zijn perceel rijden. De stalling bevindt zich achter zijn woning. [appellant sub 2] betoogt dat in het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met het rijden en laden of lossen van vrachtwagens en bestelwagens voor de levering van goederen of het afvoeren van afval. De Afdeling stelt vast dat deze aspecten niet zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek. Gezien de opzet van de brede school met mogelijkheden voor medegebruik door het verenigingsleven kan niet worden uitgesloten dat het sportveld ook buiten de dagperiode benut wordt en dat er op het terrein vrachtwagens of bestelwagens komen. Volgens het college komen er geen kinderen op de scooter naar school. Gelet op de leeftijd van de leerlingen van de brede school, waarbij er ook leerlingen in de leeftijd 18+ zullen zijn, is naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte niet gemotiveerd dat leerlingen niet op de scooter naar school zullen komen. Nu er geen beperkingen in het plan zijn opgenomen aangaande het voorvermelde gebruik schiet de motivering van het akoestisch onderzoek op dit punt tekort.

[appellant sub 2] betoogt verder dat in het akoestisch rapport ten onrechte staat vermeld dat in het gebouw voor kleine ambachten waar hout wordt bewerkt en gewerkt wordt met elektriciteit zal gewerkt worden met dichte deuren en ramen. Met [appellant sub 2] acht de Afdeling aannemelijk dat op warme dagen de ramen openstaan. In het plan is dit niet geregeld. Ook op dit punt schiet de motivering van het akoestisch rapport tekort.

Gelet op het voorgaande heeft het college onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk gemaakt dat het recente wijzigingsplan vanuit het oogpunt van geluid voor de omgeving geen beletsel vormt en dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 57, lid 57.6, aanhef en onder g, van het moederplan. De betogen slagen.

Provinciaal beleid

19.    Volgens [appellant sub 1] is het wijzigingsplan in strijd met het provinciale beleid. [appellant sub 1] heeft zijn betoog niet geconcretiseerd en onderbouwd.

Reeds hierom faalt het betoog.

Ladder voor duurzame verstedelijking

20.    [appellant sub 1], [appellant sub 5] en [appellant sub 2] betogen dat niet is voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking, omdat niet deugdelijk is gemotiveerd dat de school voorziet in een actuele regionale behoefte. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat ten onrechte niet is beschreven in hoeverre in de behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Daartoe voert hij aan dat niet is gekeken naar de beschikbaarheid van andere locaties.

20.1.    Het college stelt dat deze beroepsgrond pas in beroep en daarom te laat is aangevoerd en daarom buiten bespreking moet blijven. Voorts stelt het college dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) niet van toepassing is, omdat de beoogde ontwikkeling niet kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro omdat het extra ruimtebeslag door het recente wijzigingsplan minder dan 500 m2 bedraagt.

20.2.    Artikel 1.1.1, onder h en i, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) luidt:

"h. bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;".

Artikel 3.1.6, tweede lid, luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

20.3.    Het standpunt van het college dat niet eerst in beroep deze beroepsgrond kan worden ingebracht, wordt niet gevolgd. De zienswijzen zijn gericht tegen het gehele wijzigingsplan en in beroep kunnen nog specifieke beroepsgronden tegen dit plan worden aangevoerd.

20.4.    Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, inzake artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, moet bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan.

Voor de thans voorliggende beoordeling is verder van belang dat wanneer het voorgaande bestemmingsplan niet bij recht voorzag in de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, maar in een, ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan niet benutte, wijzigingsbevoegdheid voor de desbetreffende stedelijke ontwikkeling en het nieuwe plan bij recht voorziet in deze stedelijke ontwikkeling, deze ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling is en derhalve voldaan dient te worden aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen. Een wijzigingsbevoegdheid geeft immers slechts de mogelijkheid om de bestaande bestemming te wijzigen in een bij het moederplan in beginsel aanvaardbaar geachte bestemming.

In de overzichtsuitspraak staat ook dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.

20.5.    Niet in geschil is dat het moederplan niet bij recht voorzag in de voorgenomen uitbreiding van de school, maar in een ten tijde van de vaststelling van het recente wijzigingsplan niet benutte wijzigingsbevoegdheid voor de desbetreffende stedelijke ontwikkeling. Vast staat dat het recente wijzigingsplan bij recht voorziet in de uitbreiding van de school en daarmee is deze ontwikkeling in beginsel een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien het om een ruimtebeslag van minder dan 500 m2 gaat, is deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling aan te merken. De Afdeling stelt vast dat in het recente wijzigingsplan met artikel 4, lid 4.2.1, onder b, van de planregels noch anderszins is geregeld dat in het plangebied van het recente wijzigingsplan het ruimtebeslag maximaal 500 m2 zal bedragen. De bouwvlakken binnen het recente wijzigingsplan maken ook meer bebouwing dan 500 m2 mogelijk. De Afdeling stelt dan ook vast dat het recente wijzigingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, omdat een toename van (aanzienlijk) meer bebouwing dan 500 m2 hier niet is uit te sluiten. Het plan dient daarom aan artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro te voldoen.

20.6.    Uit de stukken is gebleken dat de behoefte hoofdzakelijk is gestoeld op de groei van de school naar 450 leerlingen. Uit de jaarverslagen blijkt dat de leerlingenaantallen in de jaren 2015, 2016 en 2017 schommelden tussen 123 en 148. De cijfers uit het meest recente jaarverslag 2017-2018 tonen aan dat het leerlingaantal is gezakt naar 130. Voor zover in de plantoelichting is vermeld dat er een jaarlijkse aanwas is van leerlingen, de groei al jaren stabiel is en de verwachting is dat de groei blijft aanhouden, wordt dit niet gestaafd door hetgeen uit de jaarverslagen naar voren komt noch door andere stukken. De enkele stelling dat het om een vernieuwde vorm van onderwijs gaat, is onvoldoende om de kwalitatieve behoefte en noodzaak van de uitbreiding te staven. Gelet hierop is niet voldaan aan artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro. De betogen slagen.

Financiële uitvoerbaarheid

21.    [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 2] betogen dat niet is onderbouwd dat het plan financieel uitvoerbaar is. Zij voeren in dat verband aan dat de omstandigheid dat voor het college zelf geen kosten zijn verbonden aan de ontwikkeling van de school het college niet ontslaat van de verplichting de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan in de plantoelichting op te nemen. In de plantoelichting staat dat de ontwikkeling van de brede school geheel wordt bekostigd door de stichting De Ruimte, maar niet is onderbouwd of de stichting De Ruimte daar financieel toe in staat is. De stichting De Ruimte is voor haar inkomsten hoofdzakelijk afhankelijk van ouderbijdragen. Deze ouderbijdragen zijn gekoppeld aan het aantal leerlingen. [appellant sub 4] betoogt dat de Stichting De Ruimte niet het leerlingenaantal heeft dat een grootschalig project rechtvaardigt en financierbaar maakt en niet aannemelijk is dat dit aantal de komende jaren substantieel zal toenemen, gelet op hetgeen daarover uit de jaarverslagen is gebleken. Een groei naar 450 leerlingen is te optimistisch. [appellant sub 4] betoogt dat dit te meer klemt nu uit de jaarverslagen blijkt dat de financiële situatie van Stichting De Ruimte niet gunstig is. Uit de verschillende jaarverslagen blijkt dat er geen langetermijnhuurovereenkomst met de eigenaar van de grond is overeengekomen, dat sprake is van een aanhoudend negatief eigen vermogen, relatief grote schulden in vergelijking met inkomsten, ontbreken van enige liquiditeit en een aanhoudend laag resultaat. Er is niet gebleken van concrete financieringsplannen om het project te bekostigen. Niet is gebleken dat de eigenaar van de gronden bijdraagt aan de kosten.

21.1.    In artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro is het volgende bepaald: "Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

[…];

f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan."

21.2.    De Afdeling overweegt dat het college inzicht dient te geven in de uitvoerbaarheid van het recente wijzigingsplan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college dat inzicht niet gegeven. In paragraaf 7.1 van de toelichting, waarin is ingegaan op de uitvoerbaarheid, staat slechts dat met betrekking tot de realisering van dit wijzigingsplan er voor de gemeente Soest geen kosten in de exploitatieve sfeer bestaan. De uitvoering vindt plaats voor rekening en risico van de initiatiefnemer de stichting De Ruimte, die voor haar inkomsten hoofdzakelijk afhankelijk is van ouderbijdragen. Naar het oordeel van de Afdeling is niet gebleken dat het college zich voldoende heeft vergewist of de stichting De Ruimte in staat is om de kosten van het plan te dragen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet is gebleken dat het college de financiële positie van de stichting De Ruimte in ogenschouw heeft genomen. Er zijn geen financiële onderbouwingen noch andere stukken overgelegd waarin de kosten voor de ontwikkeling in kaart zijn gebracht en inzichtelijk is gemaakt dat de stichting De Ruimte in staat is die kosten te dragen. Hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd over de financiële uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot de financiële positie van de stichting De Ruimte is niet gemotiveerd weersproken. Uit de stukken is gebleken dat de toename van het leerlingenaantal van wezenlijk belang is voor de bekostiging. De stelling dat het te optimistisch is om naar een leerlingenaantal van 450 te groeien ook gelet op hetgeen de jaarverslagen de laatste jaren over die groei laten zien, is niet weerlegd. Niet is inzichtelijk gemaakt bij welk aantal leerlingen het initiatief doorgang kan vinden. Er is niet gebleken van een andere partij die zal bijdragen in de kosten indien de stichting De Ruimte die niet kan dragen. De conclusie is dat niet inzichtelijk is gemaakt dat het plan uitvoerbaar is. Gelet hierop is niet voldaan aan artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro. Het betoog slaagt.

Het besluit van 20 maart 2018

22.    [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] betogen dat het besluit van 20 maart 2018 dient te worden vernietigd omdat het in strijd met de wijzigingsbevoegdheid en daarmee onbevoegd is genomen.

22.1.    In het bij het besluit van 20 maart 2018 vastgestelde wijzigingsplan zijn niet alleen de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" betrokken maar ook de gronden die in het moederplan al de bestemming "Maatschappelijk" hadden. Gelet op de in artikel 57, lid 57.6, opgenomen wijzigingsbevoegdheid was het college uitsluitend bevoegd om ter plaatse van de gronden met de gebiedsaanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 4" de bestemming "Agrarisch met waarden" te wijzigen in "Maatschappelijk" als bedoeld in artikel 14 van dit bestemmingsplan. Het wijzigingsplan kon zich dan ook niet uitstrekken over de gronden die al de bestemming "Maatschappelijk" hadden. Verder kon de bestemming "Agrarisch met waarden" uitsluitend worden gewijzigd naar de bestemming "Maatschappelijk" als bedoeld in artikel 14 van het moederplan. In het besluit van 20 maart 2018 is afgeweken van de bestemming "Maatschappelijk" in artikel 14 van het moederplan. Gelet hierop is het besluit van 20 maart 2018 in strijd met de wijzigingsbevoegdheid genomen. Reeds hierom slagen de betogen.

Conclusies en proceskosten

23.    De beroepen van [appellant sub 6] zijn niet-ontvankelijk.

24.    De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] tegen de besluiten van 20 maart 2018 en 18 juni 2019 zijn gegrond.

25.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding het college op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

26.    Van proceskosten van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

27.    Voor [appellant sub 2] dient het college op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 6] niet-ontvankelijk;

II.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Soest 20 maart 2018 en 18 juni 2019 tot vaststelling van de wijzigingsplannen "Insingerstraat 39" gegrond;

III.    vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Soest van 20 maart 2018 en 18 juni 2019 tot vaststelling van de wijzigingsplannen "Insingerstraat 39";

IV.    draagt het college van de gemeente Soest op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Soest tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.047 (zegge: tweeduizendzevenneveertig euro) waarvan een deel € 1.050 (zegge: duizendvijftig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Soest aan [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] ieder het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van ieder € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat in geval van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] met betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te onderteken.

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020

224

Bijlage

Planregels Insingerstraat 39 (18 juni 2019)

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Insingerstraat 39 met identificatienummer NL.IMRO.0342.WPLG0002-0401 van de gemeente Soest;

1.2 bestemmingsplan Landelijk Gebied

het bestemmingsplan Landelijk Gebied met identificatienummer NL.IMRO.0342.BPLG0002-0401 van de gemeente Soest;

1.3 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels, toelichting en de daarbij behorende bijlagen.

Artikel 2 Relatie bestemmingsplan Landelijk Gebied - wijzigingsplan

De regels behorende bij het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn onverminderd van toepassing voor het onderhavige wijzigingsplan, tenzij in dit wijzigingsplan anders wordt bepaald.

2 Algemene regels

Artikel 3 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

3 Bestemmingsregels

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    maatschappelijke voorzieningen op het gebied van verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, kinderopvang voor kinderen van 0 tot en met 12 jaar;

b.    behoud en herstel alsmede instandhouding van de aldaar voorkomende visueel-ruimtelijke kwaliteit, zoals beschreven in bijlage 1 van de planregels van het bestemmingsplan Landelijk gebied;

c.    behoud en herstel van de voorkomende natuurlijke waarden;

met de daarbij behorende:

d.    parkeervoorzieningen;

e.    bij deze bestemming behorende tuinen, ontsluitingsverhardingen, erven, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en overige voorzieningen, zoals speel- en sportvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;

b.    de totale oppervlakte aan bebouwing die binnen de bouwvlakken van dit plan én het aangrenzende bouwvlak in de bestemming "Maatschappelijk" van het bestemmingsplan Landelijk Gebied mag worden gerealiseerd, mag niet meer dan 3000m2 bedragen;

c.    voor de maatvoering van de gebouwen gelden de op de verbeelding met de maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte’ en ‘maximum bouwhoogte' aangegeven maten;

4.2.2 Andere bouwwerken

a.    De bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan in de tabel is aangegeven:

4.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regel:

a.    voor het parkeren moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - 1’ is spelen en sporten niet toegestaan;

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

a.    het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage (uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage);

b.    graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanbrengen van oeverbeschoeiing;

c.    het beplanten van gronden van houtgewassen, ter plaatse van de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;

d.    het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;

e.    de aanleg van verhardingen groter dan 50 m² (zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden);

f.    het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.    omzetten van grasland naar bouwland.

4.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van 4.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.    normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

c.    reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

d.    binnen het bouwvlak plaatsvinden.

4.4.3 Voorwaarden van een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de in bijlage 1 van het bestemmingsplan Landelijk Gebied beschreven bestaande visueel-ruimtelijke kwaliteit en gewenste beeldkwaliteit, alsmede de natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie, landschap en natuur.