Uitspraak 201805563/1/A3


Volledige tekst

201805563/1/A3.
Datum uitspraak: 4 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2018 in zaak nr. 16/8247 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2016 heeft de minister een verzoek van [appellante] om openbaarmaking van een foto van een voorraad gewasbeschermingsmiddelen 2015 afgewezen.

Bij besluit van 9 september 2016 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellante]  daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De minister, [belanghebbende] en [appellante] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De minister heeft de foto overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verzocht dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van dit stuk.

Bij beslissing van 17 december 2019 heeft een enkelvoudige geheimhoudingskamer van de Afdeling dit verzoek ingewilligd.

[appellante] en [belanghebbende] hebben de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.E. Hamann, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. B.M. van der Roest, zijn verschenen. Verder is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. M.W. Kempe, advocaat te Alphen aan den Rijn, [gemachtigde A] en [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

1.    De van belang zijnde bepalingen uit de Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (hierna: Richtlijn 2003/4) en de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Besluitvorming

2.    De minister heeft de foto van een voorraad gewasbeschermingsmiddelen 2015 geweigerd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Openbaarmaking kan volgens de minister leiden tot financiële schade en aantasting van de concurrentiepositie van [belanghebbende], omdat er op de foto gedetailleerd staat welke gewasbeschermingsmiddelen en hoeveelheden er binnen haar onderneming worden gebruikt. Afnemers, zoals tuincentra, hebben de laatste jaren steeds meer te maken met negatieve sentimenten van hun klanten over het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Openbaarmaking kan ertoe leiden dat afnemers om die reden geen of minder zaken met [belanghebbende] willen doen. Daarnaast zou openbaarmaking betekenen dat andere boomkwekerijen kennis kunnen nemen van het productieproces van [belanghebbende]. Inzicht in de voorraad gewasbeschermingsmiddelen is voor concurrenten bruikbare bedrijfsgevoelige informatie. Op basis van het voorgaande heeft de minister het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling zwaarder laten wegen dan dat van openbaarheid.

Geen incidenteel hoger beroep door [belanghebbende]

3.    [belanghebbende] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het door [appellante] ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank slaagt. Zij voert aan dat [appellante] misbruik heeft gemaakt van recht en dat de foto had moeten worden geweigerd krachtens van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en het tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.

3.1.     Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:681, is voor het antwoord op de vraag of een stuk als incidenteel hoger beroepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden aangemerkt, niet beslissend dat uitdrukkelijk gesteld is dat incidenteel hoger beroep wordt ingesteld. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 23 en 24) is met het bieden van de mogelijkheid van het instellen van incidenteel hoger beroep beoogd een partij de bevoegdheid te geven om naar aanleiding van het principaal hoger beroep van een wederpartij alsnog ook zelf in hoger beroep te komen. Aldus wordt de processuele positie van de verwerende partij in hoger beroep versterkt, in die zin dat deze een tegenaanvalswapen in handen krijgt, en is het instellen van principaal hoger beroep niet meer zonder risico, nu de appellerende partij er door de tegenaanval van de wederpartij ook op achteruit kan gaan. Met het instellen van incidenteel hoger beroep beoogt de incidenteel appellant te bewerkstelligen dat hij in een rechtens gunstiger positie komt te verkeren ten opzichte van de positie waarin hij na de uitspraak van de rechtbank verkeerde.

De rechtbank heeft het beroep van [appellante] tegen het besluit van 9 september 2016 ongegrond verklaard. Volgens haar heeft de minister de foto in redelijkheid kunnen weigeren krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Dit betekent dat het niet mogelijk is voor [belanghebbende] om door het instellen van incidenteel hoger beroep in een rechtens gunstiger positie te komen verkeren. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het stuk van 15 augustus 2018 geen incidenteel hogerberoepschrift is als bedoeld in artikel 8:110, eerste lid, van de Awb.

Misbruik van recht

4.    Hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen neemt niet weg dat de Afdeling dient te beoordelen of [appellante] misbruik heeft gemaakt van recht. [belanghebbende] betoogt dat [appellante] erop uit is schade aan haar toe te brengen. Zo laat zij zich negatief uit over het bedrijf tegenover de werknemers, heeft zij de leidinggevende benaderd en bedreigingen geuit tegenover zijn partner. [appellante] is van mening dat haar overleden partner door [belanghebbende] onvoldoende werd beschermd tegen bestrijdingsmiddelen tijdens haar werkzaamheden. Het doel van het verzoek en de procedure is informatie te verkrijgen over die bestrijdingsmiddelen. Waarschijnlijk wil zij met deze informatie schadevergoeding vorderen. Dit betekent dat zij de informatie alleen voor zichzelf wil verkrijgen en geen openbaarmaking voor een ieder beoogt. Dit wordt bevestigd door een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor dat [appellante] bij de kantonrechter heeft ingediend.

4.1.    Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4256, kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Zoals de Afdeling voorts heeft overwogen in de uitspraak van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3985, laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek behoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.

4.2.    De Afdeling volgt [belanghebbende] niet in haar standpunt dat [appellante] misbruik van recht heeft gemaakt door de bevoegdheid van artikel 3, eerste lid, van de Wob te gebruiken. Uit die bepaling volgt dat een verzoeker bij zijn verzoek geen belang hoeft te stellen. Niet is gebleken dat [appellante] geen openbaarmaking voor eenieder heeft beoogd. Evenmin is gebleken dat het verzoek zonder redelijk doel is gedaan. Dat een verzoeker de Wob gebruikt om informatie te verkrijgen die hij in een andere procedure wil gebruiken maar in die procedure niet zonder meer kan verkrijgen, maakt niet dat sprake is van misbruik. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een verzoek om informatie met het oog op een andere procedure misbruik opleveren. Dergelijke omstandigheden doen zich hier niet voor. De Afdeling volgt [belanghebbende] evenmin in haar standpunt dat [appellante] misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om beroep, respectievelijk hoger beroep in te stellen. Er bestaat in dit geval geen grond voor het oordeel dat [appellante] haar bevoegdheden zodanig evident heeft aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.

Het hoger beroep van [appellante]

5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob niet aan openbaarmaking van de foto in de weg staat. [appellante] voert aan dat het gaat om informatie over emissies in het milieu als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2003/4. Dergelijke informatie kan niet worden geweigerd wegens vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie. Verder voert [appellante] aan dat er geen sprake is van reputatieschade of negatieve sentimenten, omdat [belanghebbende] zich op het standpunt stelt dat het niet gaat om verboden chemische en biologische bestrijdingsmiddelen. Als het wel om verboden middelen gaat, zou de foto juist openbaar moeten worden gemaakt om het publiek te informeren. In de branche van [belanghebbende] worden veel bestrijdingsmiddelen gebruikt. Als er al negatieve sentimenten in de branche zijn, spelen die blijkbaar in de hele branche en kunnen die er niet toe leiden dat in een individueel geval wordt besloten tot het weigeren van informatie in dit individuele geval. Onevenredige benadeling van de concurrentiepositie van [belanghebbende] is ook niet aan de orde. [belanghebbende] gebruikt namelijk naar gesteld geen illegale bestrijdingsmiddelen en dus de gangbare middelen die concurrenten ook gebruiken. Daarmee is niet inzichtelijk hoe openbaarmaking van de gevraagde informatie de positie van [belanghebbende] zou kunnen schaden. Niet gebleken is dat [belanghebbende] een bijzondere positie inneemt in de branche. Het gebruik in vorm, soort en hoeveelheid is vaak afhankelijk van het type teelt. De informatie zal niet bruikbaar zijn voor concurrenten. Bovendien gaat het om informatie die inmiddels al drie jaar oud is. Als er al sprake was van enig belang als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, dan is dat er nu niet meer, aldus [appellante].

5.1.    De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraken van 16 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2211, en van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:225) dat uit de arresten van het Hof van Justitie van 23 november 2016, Bayer CropScience, ECLI:EU:C:2016:890 en Commissie/ACC, ECLI:EU:C:2016:889, volgt dat onder de begrippen "emissies in het milieu" en "informatie over emissies in het milieu" niet alleen gegevens moeten worden begrepen die de daadwerkelijke uitstoot betreffen, maar ook de gegevens over de invloeden van die emissies op het milieu alsook de gegevens die het publiek in staat stellen te controleren of beoordeling van de daadwerkelijke of voorzienbare emissies, welke beoordeling aan de besluitvorming door een bestuursorgaan ten grondslag heeft gelegen, juist is. De begrippen "emissies in het milieu" en "informatie over emissies in het milieu" moeten niet restrictief worden uitgelegd.

De Afdeling heeft kennis genomen van de onder geheimhouding overgelegde foto. De foto bevat een lijst met daarop de toelatingsnummers van gewasbeschermingsmiddelen, de merknamen en hoeveelheden ervan. Daarmee bevat de foto informatie over emissies in het milieu. Dat er op de lijst ook middelen staan die [belanghebbende] niet of nauwelijks gebruikt, doet daaraan niet af. Het gaat om gewasbeschermingsmiddelen die zijn bedoeld om in het milieu vrij te komen. Daarmee zeggen de gegevens iets over de voorzienbare emissies van de producten in het milieu. Het is niet aannemelijk dat een dermate grote hoeveelheid van de op de lijst vermelde middelen niet in het milieu vrijkomt dat er om die reden geen sprake zou zijn van emissiegegevens.

In artikel 10, zesde lid, van de Wob is bepaald dat het tweede lid, aanhef en onder g, van artikel 10 niet van toepassing is op milieu-informatie. Nu het gaat om emissiegegevens heeft de minister de foto ten onrechte  krachtens die weigeringsgrond geweigerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit betekent dat het betoog slaagt.

Definitieve beslechting van het geschil

6.    Ter zitting bij de Afdeling heeft de gemachtigde van de minister verklaard dat indien de Afdeling tot het oordeel zou komen dat de foto ten onrechte krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob is geweigerd, de minister de namen van de gewasbeschermingsmiddelen zou openbaar maken maar de hoeveelheden zou weglakken. Volgens hem zijn de hoeveelheden bedrijfsgegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob. Het verstrekken van deze milieu-informatie weegt niet op tegen het belang om de vertrouwelijk aan de overheid meegedeelde bedrijfsgegevens te beschermen, aldus de ter zitting gegeven toelichting van de gemachtigde van de minister.

Volgens [appellante] gaat het hier niet om bedrijfsgevoelige informatie en mogen de hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen niet krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob worden geweigerd.

[belanghebbende] heeft ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat bij openbaarmaking van de gewasbeschermingsmiddelen en de genoemde hoeveelheden concurrenten kunnen afleiden welke combinaties het bedrijf gebruikt.

6.1.    De Afdeling overweegt hierover als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1675) dient artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt.

Op de foto staan hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen die op een bepaald moment aanwezig waren bij [belanghebbende]. De foto geeft geen informatie over de combinaties waarin deze middelen worden aangewend, de te gebruiken hoeveelheden en de momenten waarop de respectieve gewasbeschermingsmiddelen in het proces worden aangewend. Dat andere bedrijven in de branche waarin [belanghebbende] werkzaam is, met hun kennis en ervaring, daaruit conclusies zullen trekken, leidt niet tot het oordeel dat met deze enkele foto sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens als hiervoor bedoeld. De conclusie is dat de minister de foto niet gedeeltelijk kan weigeren krachtens artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Nu andere weigeringsgronden uit de Wob zich niet voordoen, is er geen ruimte voor de minister om opnieuw beslissend op bezwaar de weigering om de foto openbaar te maken te handhaven. De foto zal dan ook openbaar moeten worden gemaakt.

7.    Het hoger beroep van [appellante] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit van 9 september 2016 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Nu voor de minister geen ruimte meer bestaat om de foto te weigeren, zal de Afdeling, met het oog op een spoedige en definitieve beslechting van het geschil, op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien. Het besluit van 29 april 2016 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat de foto openbaar is en de minister deze alsnog moet verstrekken. Verder zal de Afdeling bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

8.    De minister dient ten aanzien van [appellante] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van [appellante] gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2018 in zaak nr. 16/8247;

III.    verklaart het door [appellante] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 september 2016, kenmerk WBJA/JA-BBS/2.2016.1056.001;

V.    herroept het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 april 2016, kenmerk 2016-0000442310;

VI.    bepaalt dat de foto van de voorraad gewasbeschermingsmiddelen 2015 openbaar is;

VII.    bepaalt dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de foto van de voorraad gewasbeschermingsmiddelen 2015 binnen vier weken na verzending van deze uitspraak aan [appellante] verstrekt;

VIII.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder IV. vernietigde besluit;

IX.    veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.100,00 (zegge: tweeduizend honderd euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

X.    gelast dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020

805.

BIJLAGE

Richtlijn 2003/4

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. „milieu-informatie": alle informatie in geschreven, visuele, auditieve, elektronische of enige andere materiële vorm over:

a) de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;

b) factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu die de onder a) bedoelde elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten;

c) maatregelen (met inbegrip van bestuurlijke maatregelen), zoals beleidsmaatregelen, wetgeving, plannen, programma's, milieuakkoorden en activiteiten die op de onder a) en b) bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen;

d) verslagen over de toepassing van de milieuwetgeving;

e) kosten-baten- en andere economische analyses en veronderstellingen die worden gebruikt in het kader van de onder c) bedoelde maatregelen en activiteiten;

f) de toestand van de gezondheid en veiligheid van de mens, met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, indien van toepassing, de levensomstandigheden van de mens, waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a) bedoelde toestand van elementen van het milieu of, via deze elementen, door het genoemde onder b) of c);

[…]

Artikel 3

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de overheidsinstanties, overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn, ertoe gehouden zijn de milieu-informatie waarover zij beschikken, of die voor hen wordt beheerd, aan elke aanvrager op verzoek beschikbaar te stellen, zonder dat deze daarvoor een belang hoeft aan te voeren.

[…]

Artikel 4

1. De lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd, indien:

a) de gevraagde informatie niet in het bezit is van of wordt beheerd voor de overheidsinstantie waaraan het verzoek is gericht. Wanneer die overheidsinstantie in een dergelijk geval er kennis van heeft dat de informatie in het bezit is van of beheerd wordt voor een andere overheidsinstantie, geeft zij het verzoek zo spoedig mogelijk aan die andere instantie door en stelt zij de aanvrager daarvan in kennis of licht zij de aanvrager in over de overheidsinstantie waarbij naar haar mening de verzochte informatie kan worden aangevraagd;

b) het verzoek kennelijk onredelijk is;

c) het verzoek te algemeen geformuleerd is, rekening houdend met artikel 3, lid 3;

d) het verzoek nog onvoltooid materiaal of onvoltooide documenten of gegevens betreft;

e) het verzoek interne mededelingen betreft, rekening houdend met het openbaar belang dat met bekendmaking wordt gediend.

Indien een verzoek wordt geweigerd op grond van het feit dat het nog onvoltooid materiaal betreft, dient de overheidsinstantie de naam te vermelden van de instantie die verantwoordelijk is voor de voorbereiding van het materiaal, alsmede het geschatte tijdstip van voltooiing.

[…].

2. De lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd, indien openbaarmaking van de informatie afbreuk doet aan een van de volgende punten:

a) Het vertrouwelijke karakter van handelingen van overheidsinstanties, indien deze vertrouwelijkheid bij wet is voorzien;

b) internationale betrekkingen, openbare veiligheid of nationale defensie;

c) de rechtsgang, de mogelijkheid voor een persoon om een eerlijk proces te krijgen of de mogelijkheid voor een overheid om een onderzoek van strafrechtelijke of disciplinaire aard in te stellen;

d) de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie, wanneer deze vertrouwelijkheid bij de nationale of de communautaire wetgeving geboden wordt om een gewettigd economisch belang te beschermen, met inbegrip van het algemeen belang dat met statistische en fiscale geheimhouding is gediend;

e) intellectuele-eigendomsrechten;

f) de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en/of -dossiers met betrekking tot een natuurlijk persoon wanneer die persoon niet heeft ingestemd met bekendmaking van de informatie aan het publiek, wanneer in deze vertrouwelijkheid is voorzien naar nationaal of Gemeenschapsrecht;

g) de belangen of de bescherming van iedere persoon die de verzochte informatie op vrijwillige basis heeft verstrekt, zonder daartoe wettelijk verplicht te zijn of te kunnen worden, tenzij die persoon ermee heeft ingestemd dat de betrokken informatie wordt vrijgegeven;

h) de bescherming van het milieu waarop die informatie betrekking heeft, zoals de habitat van zeldzame soorten.

De in de leden 1 en 2 genoemde gronden voor weigering worden restrictief uitgelegd, met voor het specifieke geval inachtneming van het met bekendmaking gediende openbare belang. In elk afzonderlijk geval dient het algemene belang dat is gediend met openbaarmaking te worden afgewogen tegen het specifieke belang dat is gediend met de weigering om openbaar te maken. De lidstaten kunnen het bepaalde in lid 2, onder a), d), f), g) en h), niet als grondslag aanzien om te bepalen dat een verzoek kan worden geweigerd indien het betrekking heeft op informatie over emissies in het milieu. In dit verband en met het oog op de toepassing van punt f) zorgen de lidstaten ervoor dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens wordt nageleefd.

[…]

Wob

Artikel 3

1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

[…]

Artikel 10

1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

[…]

c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

[…]

2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

[…]

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

[…]

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

[…]

4. Het eerste lid, aanhef en onder c en d, het tweede lid, aanhef en onder e, en het zevende lid, aanhef en onder a, zijn niet van toepassing voorzover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voorzover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.

[…]

6. Het tweede lid, aanhef en onder g, is niet van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie.

[…]