Uitspraak 201909151/1/R2


Volledige tekst

201909151/1/R2.
Datum uitspraak: 4 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]), wonend respectievelijk gevestigd te Oisterwijk,

en

de raad van de gemeente Oisterwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "KVL-terrein, oost" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door [appellant A], bijgestaan door mr. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J. Rama-Alberto LLB en B. Langendoen, zijn verschenen.

Naar aanleiding van de bespreking ter zitting hebben [appellante] en de raad geprobeerd om tot een minnelijke schikking te komen. Uit een nader stuk van [appellante] blijkt dat dit niet is gelukt. Het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet, voor zover hier relevant, in de mogelijkheid om detailhandel, een parkeerterrein en woningbouw mogelijk te maken op de locatie ten westen van de Ambachtstraat in Oisterwijk. Met dit plan wordt de ontwikkeling van het zogeheten KVL-terrein, dat tegen het centrum van Oisterwijk ligt, afgerond.

Ontvankelijkheid

2.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpplan.

2.1.    Op grond van de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen binnen deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Een belanghebbende kan geen beroep instellen tegen het besluit tot vaststelling van het plan indien hij over het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Zie artikel 8:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:6 van de Awb, artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb en artikel 6:13 van de Awb.

2.2.    Vast staat en niet in geschil is dat [appellante] geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. [appellante] vindt dat dit verschoonbaar is, omdat de gemeente haar op het verkeerde been heeft gezet. Zij voert aan dat zij in juni 2019 aan de gemeente heeft gevraagd welke ontwikkelingen er zouden plaatsvinden op de locatie. In antwoord hierop heeft de gemeente ten onrechte niets gezegd over woningbouw, aldus [appellante]. Daarbij verwijst zij naar een e-mailbericht van 11 juni 2019 van een medewerker van de gemeente Oisterwijk.

2.3.    De Afdeling is van oordeel dat [appellante] niet door de gemeente op het verkeerde been is gezet. Op 3 juli 2019 is kennis gegeven van de terinzagelegging van het ontwerpplan. Als inzagetermijn is 5 juli 2019 tot en met 15 augustus 2019 vermeld. Daarnaast hebben er op 27 juli en 8 augustus inloopbijeenkomsten plaatsgevonden, waarvan kennis is gegeven in het lokale dagblad. Zowel in de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpplan als de kennisgeving van de inloopbijeenkomsten is vermeld dat er ten behoeve van de herontwikkeling van perceel Almystraat 4 en achterliggend gebied het ontwerpbestemmingsplan "KVL-terrein, oost" is opgesteld. Er staat daarnaast dat er op de locatie detailhandel, waaronder een supermarkt, een parkeerterrein en woningen worden gerealiseerd. Ten aanzien van de mogelijkheid tot het bouwen van woningen is het plan niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerp. De publicaties zijn voldoende helder, omdat zowel in de elektronische kennisgeving als in de papieren kennisgeving met betrekking tot de inloopbijeenkomsten is vermeld dat er onder meer woningen worden gerealiseerd.

Voor zover [appellante] verwijst naar het e-mailbericht van 11 juni 2019 overweegt de Afdeling als volgt. In het e-mailbericht worden enkele vragen van [appellante] beantwoord door een medewerker van de gemeente. Zo heeft [appellante] aan de gemeente gevraagd wat er gebeurt tegenover zijn bedrijfsperceel aan de Ambachtstraat. Het antwoord op deze vraag luidt: "Hier komen de Boerenbond (verplaatsing) en Lidl (verplaatsing)". De Afdeling begrijpt dat in dit antwoord de suggestie kan worden gelezen dat er ter plaatse niet in woningbouw wordt voorzien. Uit de publicaties van 5 juli 2019 en 15 augustus 2019 en de berichten met betrekking tot de inloopbijeenkomsten van 27 juli en 8 augustus blijkt echter voldoende duidelijk dat het plan ook betrekking heeft op woningbouw. In de publicatie wordt daarbij uitdrukkelijk de voor [appellante] van belang zijnde locatie genoemd ("perceel Almystraat 4 en achterliggend gebied"). Het lag in dit geval op de weg van [appellante] om niet uitsluitend uit te gaan van het e-mailbericht van 11 juni 2019, maar om ook kennis te nemen van nadere berichtgeving over het plan, zoals de publicatie over de terinzagelegging van het ontwerpplan. De omstandigheid dat zij dit heeft nagelaten, komt voor haar rekening en risico. Gelet op deze omstandigheden is het ontbreken van een zienswijze niet verschoonbaar. Het beroep is niet-ontvankelijk.

Conclusie

3.    Het beroep is niet-ontvankelijk.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020

723-884.