Uitspraak 202001421/2/A2


Volledige tekst

202001421/2/A2.
Datum beslissing: 29 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

1.    de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

2.    de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (hierna: SIO), gevestigd te 's-Gravenhage,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2020 in zaak nr. 19/5273 in het geding tussen:

de SIO

en

de minister.

Procesverloop

De minister en de SIO hebben ieder hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2020 in zaak nr. 19/5273.

De minister heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft twee ambtsberichten van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en vier analyses van de Nationaal Coördinator terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV).

Overwegingen

1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.

2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020 onder 7, ECLI:NL:RVS:2020:1367.

3.    Bij de beoordeling van een verzoek om beperkte kennisneming speelt de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Verder is daarbij van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de beperkte kennisneming wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd. Daarnaast gaat het bij de beslissing over een verzoek om beperkte kennisneming niet om de vraag of het stuk openbaar moet worden, dat wil zeggen voor iedereen toegankelijk, dus ook voor anderen dan procespartijen, maar om de vraag of er gewichtige redenen bestaan die zich tegen kennisneming van het stuk door alle partijen in het geding verzetten. Daarbij wordt geen rekening gehouden met eventuele belanghebbenden, die geen partij zijn maar die mogelijk in de loop van de procedure als partij zouden kunnen worden toegelaten. Na het toelaten van een nieuwe partij kan de verzoeker om die reden opnieuw een verzoek om beperkte kennisneming doen. Zie de hiervoor aangehaalde overzichtsuitspraak onder 8.

4.    De minister heeft aan het verzoek tot beperkte kennisneming het volgende ten grondslag gelegd. Een geanonimiseerde versie van het eerste ambtsbericht van de AIVD is opgenomen in het rapport ‘De gegevensverstrekking door de AIVD over het Cornelius Haga Lyceum’ van 20 november 2019 van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), dat de SIO bij fax van 6 december 2019 aan de rechtbank Amsterdam heeft gezonden. De niet door de CTIVD gepubliceerde informatie uit dit ambtsbericht betreft specifieke personen. Het is niet mogelijk dit ambtsbericht verder te anonimiseren, zonder te voorkomen dat daarmee informatie over deze personen terecht komt bij anderen dan zijzelf. In het tweede ambtsbericht van de AIVD is ook ingegaan op specifieke personen. Het is niet mogelijk dit ambtsbericht te anonimiseren zonder dat daarmee informatie over deze personen terecht komt bij anderen dan zijzelf. De ambtsberichten zijn verder naar hun aard vertrouwelijk. Zij geven inzicht in de werkwijze en informatiepositie van de AIVD en in de wijze waarop de AIVD bestuursorganen zo nodig informeert. Het is van belang dat de AIVD dit soort informatie vertrouwelijk met bestuursorganen kan delen, zonder dat daardoor de werkwijze van de dienst in de toekomst wordt bemoeilijkt en zonder dat dit anticiperend gedrag teweeg brengt.

De minister heeft aan het verzoek ook ten grondslag gelegd dat de analyses van de NCTV activiteiten en uitlatingen betreffen van betrokkenen die met het Cornelius Haga Lyceum in verband zijn gebracht en die geen bestuurslid zijn van de SIO. De analyses zijn evenmin op zinvolle wijze te anonimiseren en zijn eveneens naar hun aard vertrouwelijk. De analyses gaan in op uitingsvormen van een fenomeen dat de nationale veiligheid, waaronder de democratische rechtsorde, kan bedreigen. De stukken geven inzicht in de werkwijze en het informatieniveau van de NCTV en kennisneming daarvan door anderen dan de Afdeling kan de werkwijze van de NCTV in de toekomst bemoeilijken en de nationale veiligheid schaden. Deze informatie moet de NCTV vertrouwelijk met bestuursorganen kunnen delen zonder dat daardoor de werkwijze van de NCTV in de toekomst wordt bemoeilijkt.

De minister heeft hieraan toegevoegd dat de informatie die wel kon worden gedeeld is opgenomen in brieven aan de Tweede Kamer en de burgemeester van Amsterdam, die de SIO bij het opstellen van haar processtukken heeft kunnen betrekken.

5.    De Afdeling heeft kennis genomen van de overgelegde stukken. Zoals de minister in het verzoek terecht heeft vermeld, is het eerste ambtsbericht van de AIVD grotendeels openbaar gemaakt in het hiervoor vermelde rapport van de CTIVD. Informatie uit de ambtsberichten van de AIVD en de analyses van de NCTV is verder vermeld in een brief van de NCTV van 7 maart 2019 aan de burgemeester van Amsterdam en in een brief van de minister van Justitie en Veiligheid van 7 maart 2019 en een brief van de minister van 14 maart 2019 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Deze brieven zijn opgenomen in het dossier van de hoofdzaak. De overgelegde stukken bevatten verder onder meer de namen van onderzochte personen, verwijzingen naar informatiebronnen en informatie over de werkwijze en het informatieniveau van de AIVD dan wel de NCTV. Deze niet gedeelde informatie kan niet op zinvolle wijze worden geanonimiseerd. Bescherming van deze informatie is van belang zowel ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen als ter verzekering van een goede taakvervulling door de AIVD en de NCTV. Beperking van de kennisneming is daarmee tevens in het belang van de nationale veiligheid. Naar het oordeel van de Afdeling wegen deze belangen in dit geval zwaarder dan het belang van de SIO om kennis te nemen van de overgelegde stukken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de SIO door de beperkte kennisneming niet wezenlijk in haar procesvoering wordt belemmerd.

6.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe;

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. A.J.C. de Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2020