Uitspraak 201906609/1/R3


Volledige tekst

201906609/1/R3.
Datum uitspraak: 4 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Kaag en Braassem,

verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 mei 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Braassemerland 2019" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2020, waar [appellanten], en de raad, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.    Met het plan beoogt de raad het woongebied 'Braassemerland' van een actueel juridisch-planologisch kader te voorzien. In het plan is naar aanleiding van een principeverzoek van [initiatiefnemer] de ontwikkeling van twee-onder-een-kapwoningen aan [locatie 1] en [locatie 2] (kadastraal bekend als Alkemade K 3825) in Roelofarendsveen opgenomen, op het perceel achter de bestaande woningen aan [locatie 3] en [locatie 4].

3.    [appellanten] wonen aan [locatie 3] in Roelofarendsveen. [appellanten] betogen dat het plan onzorgvuldig is voorbereid. Daarnaast betogen zij dat de realisatie van de twee-onder-een-kapwoningen aan [locatie 1] en [locatie 2] zal leiden tot vermindering van hun woongenot. Zo stellen zij dat hun privacy zal worden geschonden. Zij vrezen ook voor verlies van zonlicht en vrij uitzicht en verwachten als gevolg daarvan een waardevermindering van hun woning. Ook stellen zij overlast te gaan ondervinden van uitlaatgassen en geluid, doordat wordt voorzien in parkeerplaatsen bij de woningen aan [locatie 1] en [locatie 2].

Ingetrokken beroepsgrond

4.    Ter zitting hebben [appellanten] hun beroepsgrond ingetrokken die gaat over overlast van uitlaatgassen en geluid doordat wordt voorzien in parkeerplaatsen bij de woningen aan [locatie 1] en [locatie 2].

Ontvankelijkheid

5.    Op grond van de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen binnen deze termijn zienswijzen bij de raad naar voren worden gebracht.

5.1.    Zoals blijkt uit de kennisgeving heeft het ontwerpplan met ingang van 29 november 2018 zes weken ter inzage gelegen. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde dus op 9 januari 2019.

5.2.    [appellanten] hebben geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

5.3.    De raad stelt dat het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk is, omdat [appellanten] geen zienswijze naar voren hebben gebracht en geen gegronde reden hebben aangevoerd waarom dit hun niet kan worden verweten.

5.4.    [appellanten] betogen dat hun beroep ontvankelijk is, omdat zij beroep hebben ingesteld tegen de wijzigingen van het definitieve plan ten opzichte van het ontwerpplan.

5.5.    Een belanghebbende kan geen beroep instellen tegen het besluit tot vaststelling van het plan als hij over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten.

5.6.    In het ontwerpplan was aan het perceel Alkemade K 3825 de bestemming "Wonen" toegekend. Aan het perceel waren ook de aanduidingen "bouwvlak", "maximum goothoogte: 4 m" en "maximum bouwhoogte: 8 m" toegekend. In reactie op de zienswijze over het ontwerp van de [initiatiefnemer] zijn bij vaststelling van het plan wijzigingen doorgevoerd. In het definitieve plan heeft het perceel de bestemming "Wonen" en de bestemming "Tuin". Aan het vlak met de bestemming "Wonen" zijn ook de aanduidingen "bouwvlak", "maximum goothoogte: 6 m" en "maximum bouwhoogte: 10 m" toegekend. Het bouwvlak is ten opzichte van het ontwerpplan noordoostelijker gesitueerd, waardoor het bouwvlak in de richting van de woning van [appellanten] is verplaatst.

5.7.    De Afdeling overweegt dat het [appellanten] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht, omdat hun beroep betrekking heeft op wijzigingen in het definitieve plan ten opzichte van het ontwerpplan die voor hen nadelig zijn.

5.8.    Het beroep van [appellanten] is daarom ontvankelijk.

Toetsingskader

6.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Zorgvuldige voorbereiding

7.    [appellanten] betogen dat het plan onzorgvuldig is voorbereid, omdat zij niet voorafgaand aan de vaststelling van het besluit zijn geïnformeerd en gehoord. Zo stellen zij niet te zijn geïnformeerd over een wijziging van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte voor het project [locatie 1] en [locatie 2] in Roelofarendsveen.

7.1.    De raad betoogt dat de informatievoorziening over de bestemmingsplanherziening volgens de daartoe voorgeschreven procedure heeft plaatsgevonden. De raad stelt dat er niet alleen een ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, maar ook een voorontwerpbestemmingsplan en dat er vooruitlopend daarop inloopmiddagen en -avonden zijn georganiseerd voor eenieder in het plangebied.

7.2.    De Afdeling stelt vast dat het plan is voorbereid en vastgesteld in overeenstemming met de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. In de Wet ruimtelijke ordening of in een ander wettelijk voorschrift valt geen bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de wijzigingen die in het definitieve plan worden aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan.

7.3.    Het betoog slaagt niet.

Goede ruimtelijke ordening

8.    [appellanten] betogen dat het bestemmingsplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat en dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het plan voor de direct belanghebbenden. [appellanten] betogen dat het plan inbreuk maakt op hun privacy, omdat de eventuele bewoners van [locatie 1] en [locatie 2] zicht zullen hebben op hun perceel en hun woning in kunnen kijken. Daarnaast stellen [appellanten] dat het plan leidt tot een vermindering van zonlicht op hun perceel en ten koste gaat van het vrije uitzicht vanaf hun perceel.

8.1.    De raad stelt dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten]. De raad verwijst hierbij naar het door [initiatiefnemer] ingediende principeverzoek van 5 oktober 2018 voor het project [locatie 1] en [locatie 2] in Roelofarendsveen. De raad heeft in reactie op de zienswijze van de initiatiefnemer in het definitieve bestemmingsplan de toegestane nok- en bouwhoogte en de situering van het bouwvlak overeenkomstig het principeverzoek aangepast. De raad heeft ingestemd met de wijziging van de maximaal toegestane goot- en nokhoogte naar 6 m en 10 m, omdat dit aansluit bij het aangrenzende gebied ten westen van [locatie 1] en [locatie 2], waar een maximaal toegestane bouwhoogte van 11 m binnen de bestemming "Woongebied 2" geldt. De raad stelt dat een goot- en nokhoogte van 6 m en 10 m ook ten zuiden en ten oosten van [locatie 1] en [locatie 2] regelmatig voorkomen, waardoor de ritmiek van het woonlint niet zal worden verstoord.

8.2.    De Afdeling stelt vast dat in de Nota van Beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Braassemerland 2019 in reactie op de zienswijze van de initiatiefnemer is vermeld dat de verbeelding zal worden aangepast overeenkomstig de ruimtelijke onderbouwing, waardoor de door initiatiefnemer genoemde aspecten correct op de verbeelding zullen staan. Deze aspecten zien op de positionering en afmeting van het bouwvlak en de goot- en bouwhoogte.

8.3.    Op p. 15 van de plantoelichting wordt voor de onderbouwing van het initiatief [locatie 1] en [locatie 4] in Roelofarendsveen verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing die in bijlage 6 bij de toelichting is opgenomen. Deze bijlage betreft het eerder genoemde principeverzoek van 5 oktober 2018. Uit het principeverzoek volgt dat voor de beoogde woningbouw nog geen gedetailleerd ontwerp beschikbaar is en dat het doel is om dit ontwerp op eenzelfde wijze in te steken als de huidige bestaande woningen aan [locatie 3] en [locatie 4] in Roelofarendsveen. In het principeverzoek is vermeld dat de beoogde woningen ten aanzien van uitstraling en omvang gelijk zullen zijn aan de bestaande woningen. Om die reden zijn in het principeverzoek afbeeldingen van deze bestaande woningen opgenomen. Ook is daarin vermeld dat door de bestaande woningen als uitgangspunt te hanteren de ontwikkeling goed is in te passen in de omgeving. Volgens het principeverzoek komt de nokhoogte van de beoogde woningen op ca. 9,5 m hoogte ten opzichte van het huidige maaiveld.

8.4.    Zoals hiervoor onder 5.6 overwogen heeft het perceel Alkemade K 3825, waarop de woningen aan [locatie 1] en [locatie 2] zijn voorzien, in het definitieve plan de bestemming "Wonen" en de bestemming "Tuin". Aan het vlak met de bestemming "Wonen" zijn ook de aanduidingen "bouwvlak", "maximum goothoogte: 6 m" en "maximum bouwhoogte: 10 m" toegekend. Het bouwvlak is ten opzichte van het ontwerpplan noordoostelijker gesitueerd, waardoor het bouwvlak in de richting van de woning van [appellanten] is verplaatst. De situering van het bouwvlak in het definitieve plan komt niet overeen met het bouwvlak zoals dat in het principeverzoek is opgenomen. Het bouwvlak zoals opgenomen in het principeverzoek is verder van de woning van [appellanten] verwijderd dan het bouwvlak in het ontwerpplan en het bouwvlak in het definitieve plan.

De percelen waarop de bestaande woningen aan [locatie 3] en [locatie 4] in Roelofarendsveen zijn gerealiseerd, hebben op grond van het bestemmingsplan "Kaag en Braassem" de bestemming "Wonen". Aan het vlak met de bestemming "Wonen" zijn ook de aanduidingen "bouwvlak", "specifieke bouwaanduiding - vrijstaand en twee aanéén", "maximum goothoogte: 4 m" en "maximum bouwhoogte: 8 m" toegekend. De omvang van de beoogde woningen is dan ook, anders dan weergegeven in het als ruimtelijke onderbouwing bij de plantoelichting gevoegde principeverzoek, niet gelijk aan de omvang van de bestaande woningen.

8.5.    Gelet op de hiervoor weergeven verschillen in de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de beoogde en bestaande woningen, heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt op welke gronden hij is gekomen tot een wijziging van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte in het definitieve plan ten opzichte van het ontwerpplan. Daarbij is van belang dat in het principeverzoek is vermeld dat de beoogde woningen wat betreft uitstraling en omvang gelijk zullen zijn aan de bestaande woningen en dat door de bestaande woningen als uitgangspunt te hanteren de ontwikkeling goed is in te passen in de omgeving.

Daarnaast heeft de raad ter zitting niet inzichtelijk kunnen maken op welke gronden de raad is gekomen tot de wijziging van de situering van het bouwvlak binnen de bestemming "Wonen". De situering van het bouwvlak in het definitieve plan wijkt namelijk af van de situering in het principeverzoek, terwijl in de Nota van Beantwoording zienswijzen is gesteld dat de verbeelding zal worden aangepast overeenkomstig het principeverzoek.

Ook is niet gebleken dat de raad bij deze wijzigingen in het definitieve plan ten opzichte van het ontwerpplan de belangen van [appellanten] in de afweging heeft betrokken.

8.6.    Gelet op het voorgaande heeft de raad het bestemmingsplan in zoverre onzorgvuldig vastgesteld.

8.7.    Het betoog slaagt.

Waardevermindering woning

9.    [appellanten] voeren aan dat het plan tot een waardevermindering van hun woning leidt.

9.1.    De raad stelt dat het plan niet zal leiden tot een waardevermindering van de woning van [appellanten]. De raad verwijst naar de opgestelde ruimtelijke onderbouwing en bijbehorende uitgevoerde onderzoeken. Daarnaast stelt de raad dat het [appellanten] vrij staat om een beroep op de in de wet vastgelegde planschadeprocedure te doen.

9.2.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellanten] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

9.3.    Het betoog slaagt niet.

Slotoverwegingen

Conclusie

10.    Gelet op wat [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] in Roelofarendsveen, kadastraal bekend als Alkemade K 3825, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.

Zelf voorzien

11.    Ter zitting heeft de raad de Afdeling verzocht om bij gegrondverklaring van het beroep toepassing te geven aan de in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, opgenomen bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien, inhoudende de vaststelling van de maximum goothoogte op 4 m en de maximumbouwhoogte op 8 m op het perceel Alkemade K 3825. Het verzoek van de raad gaat niet over de situering van het bouwvlak binnen de bestemming "Wonen".

De Afdeling ziet geen aanleiding om met toepassing van dit artikel zelf in de zaak te voorzien. Hierbij is van belang dat niet kan worden uitgesloten dat derdebelanghebbenden daardoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad.

12.    De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

Proceskosten

13.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 27 mei 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Braassemerland 2019", voor zover dat ziet op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] in Roelofarendsveen, kadastraal bekend als Alkemade K 3825;

III.    draagt de raad van de gemeente Kaag en Braassem op om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen in zoverre een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Kaag en Braassem om aan [appellant A] en [appellant B] de door hen in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 125,05 (zegge: honderdvijfentwintig euro en vijf cent) te vergoeden, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.    gelast de raad van de gemeente Kaag en Braassem om aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) te vergoeden, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020

288-964.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:11

1.    Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

2.    Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan.

3.    Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten verstrekt het bestuursorgaan afschrift van de ter inzage gelegde stukken.

4.    De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.

Artikel 3:15

1.    Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

2.    Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.

3.    Indien het een besluit op aanvraag betreft, stelt het bestuursorgaan de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

4.    Indien het een besluit tot wijziging of intrekking van een besluit betreft, stelt het bestuursorgaan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit is gericht zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

Artikel 3:16

1.    De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3, bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.

2.    De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

3.    Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9, 6:10 en 6:15 van overeenkomstige toepassing.

Burgerlijk wetboek

Artikel 5:37

De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.

Bestemmingsplan "Braassemerland 2019"

Artikel 15

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep;

(…)

met daarbij behorende:

k.    tuinen en erven;

l.    parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

m.    wegen, paden en bermen;

n.    waterlopen en waterpartijen;

o.    groenvoorzieningen.

15.2 Bouwregels

15.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

(…)

g.    de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';

h.    de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';

(…)