Uitspraak 202001652/1/A2


Volledige tekst

202001652/1/A2.
Datum uitspraak: 4 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 januari 2020 in zaak nr. 19/2768 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2019 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand van [appellant] afgewezen.

Bij besluit van 17 juni 2019 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2020, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op 18 oktober 2018 heeft [appellant] een toevoeging aangevraagd voor een ingebrekestelling en een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) op de door hem ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel. Bij  besluit van 5 februari 2019, gehandhaafd bij besluit van 17 juni 2019, heeft de raad de aanvraag om een toevoeging afgewezen. De raad heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat het indienen van een ingebrekestelling en het instellen van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit activiteiten betreft die in beginsel vallen onder het bereik van de reeds verleende toevoeging voor de asielaanvraag. Volgens vast beleid van de raad wordt voor het instellen van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit doorgaans geen reguliere toevoeging verleend. Alleen in het geval dit directe beroep op zitting zal worden behandeld kan een reguliere toevoeging worden verleend omdat in dat geval sprake is van een procedure met een complexiteit die substantiële werkzaamheden meebrengt. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken, aldus de raad.

De uitspraak van de rechtbank

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad terecht het standpunt heeft ingenomen dat [appellant], gelet op het bij de uitvoering van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) gehanteerde beleid van de raad, niet in aanmerking komt voor de gevraagde toevoeging. Niet gebleken is immers dat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit een complexe zaak betreft of dat dit beroep inhoudelijk zal worden behandeld op een zitting.

Verder heeft de rechtbank overwogen dat de stellingen van [appellant] dat de raad sinds de invoering van de Wet Dwangsom steeds een toevoeging heeft verleend voor het indienen van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, dat het beleid is gewijzigd en dat het gewijzigde beleid kennelijk onredelijk is, niet zijn onderbouwd. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat deze gronden geen doel treffen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is evenmin onderbouwd, zodat deze beroepsgrond volgens de rechtbank niet slaagt.

Van een procedure bij een andere instantie is volgens de rechtbank geen sprake geweest, waardoor ook hierin geen grond is gelegen voor het afgeven van een toevoeging.

De rechtbank heeft de raad gevolgd in zijn standpunt dat de werkzaamheden van de advocaat vallen onder de reeds verleende toevoeging, waardoor geen sprake kan zijn van onbetaald verrichte werkzaamheden.

Niet geconcludeerd kan worden dat, indien er gewacht wordt met de aanvraag van een reguliere toevoeging totdat kenbaar is dat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zitting behandeld zal worden, bepaalde werkzaamheden niet in aanmerking zullen komen voor vergoeding. Voor de gevraagde, reguliere toevoeging staat immers een vast bedrag, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep

3.    [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem gestelde wijziging van het beleid van de raad niet is onderbouwd en dat hij niet heeft onderbouwd dat het beleid kennelijk onredelijk is. In het beleid van de raad zoals dat medio 2018 gold, was niet bepaald dat een afgegeven toevoeging ook zou gelden voor het daadwerkelijke (inhoudelijke) beroep, terwijl dit inmiddels wel het geval is. In oktober 2019 is werkinstructie "Wet Dwangsom" wederom gewijzigd. Eerdere teksten zijn niet te achterhalen door bezoekers van de Kenniswijzer, maar wel door de raad, aldus [appellant].

3.1.    Artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wrb luidt:

"Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:

b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;

c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden."

Artikel 28, derde lid luidt:

"Het eerste lid, onderdelen a en c, is niet van toepassing, indien het betreft een toevoeging in een zaak waarbij de rechtsbijstand bestaat uit het geven van een eenvoudig rechtskundig advies. Het bestuur kan evenwel een aanvraag om deze toevoeging weigeren, indien de aanvraag niet binnen vier weken na het geven van het advies is ingediend."

3.2.    Uit het door de raad bij de uitvoering van de Wrb gehanteerde beleid, zoals onder meer neergelegd in de werkinstructie "Wet Dwangsom", volgt dat werkzaamheden onder het bereik van een eerder verleende toevoeging kunnen vallen. Voor het instellen van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit wordt een Lichte Advies Toevoeging (hierna: een LAT) verleend. Alleen indien sprake is van een inhoudelijke behandeling op een zitting of een toelichting wordt gegeven op de complexiteit van de zaak kan voor een dergelijk beroep direct een reguliere toevoeging worden verleend.

3.3.    Niet in geschil is dat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, waarvoor de reguliere toevoeging is aangevraagd, niet inhoudelijk is behandeld op een zitting bij de rechtbank. Verder is niet in geschil dat in de aanvraag van 18 oktober 2018 en in de aanvulling daarop geen toelichting is gegeven op de complexiteit van de zaak.

Anders dan [appellant] stelt, blijkt uit de door de raad overgelegde versies van de werkinstructie "Wet Dwangsom" zoals deze golden vanaf vanaf 1 mei 2011 en vanaf 1 april 2018 dat het beleid zoals onder 3.2 vermeld, sinds 2011 niet is gewijzigd. [appellant] heeft zijn standpunt dat het beleid van de raad op dit punt onredelijk zou zijn, ook in hoger beroep niet onderbouwd.

Het betoog faalt derhalve.

4.    [appellant] voert ook aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet afdoende is onderbouwd. In andere, soortgelijke zaken in 2017 tot en met 2019 waarbij sprake was van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft de raad wel een reguliere toevoeging verleend. De raad had [appellant] kunnen verzoeken om een lijst met die zaken onder vermelding van de desbetreffende toevoegingsnummers. De raad heeft daarom niet (gemotiveerd) bestreden dat in soortgelijke zaken wel een reguliere toevoeging werd verleend, aldus [appellant].

4.1.    Het is aan [appellant] om het beroep op het gelijkheidsbeginsel zodanig te onderbouwen dat dit kan worden beoordeeld. Met de enkele vermelding van twee namen en de stelling dat voorheen wel toevoegingen werden verstrekt voor beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft hij niet voldoende concreet gemaakt met welke gevallen zijn geval had moeten worden vergeleken, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd onvoldoende is voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel.

Het betoog faalt.

5.    Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank de raad ten onrechte in zijn standpunt is gevolgd dat ook overigens geen aanspraak bestaat op een reguliere toevoeging omdat de werkzaamheden vallen onder de reeds verleende toevoeging. [appellant] wijst er in dit verband op dat in de praktijk een asieladvocaat pas na aanvang van de Algemene Asielprocedure-procedure een toevoeging verkrijgt en er beroepschriften gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend voordat die procedure is gestart. Omdat geen toevoeging is verleend, zijn de werkzaamheden die worden verricht in het kader van een dergelijk beroep dan onbetaald verrichte werkzaamheden. [appellant] voert verder aan dat het asielverzoek werd behandeld door de IND en dat het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig beslissen werd beoordeeld door een andere instantie dan de IND, namelijk de rechtbank. Dit heeft de rechtbank miskend, aldus [appellant].

5.1.    [appellant] heeft niet betwist dat de raad hem eerder voor de behandeling van zijn asielaanvraag een toevoeging heeft verleend. De raad kan worden gevolgd in zijn standpunt dat het opstellen van de ingebrekestelling onder deze reeds verleende toevoeging valt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is in zoverre geen sprake geweest van een procedure bij een andere instantie. De ingebrekestelling is immers gericht aan de IND, dezelfde instantie die ook de asielaanvraag van [appellant] behandelt. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat er daarom geen sprake kan zijn van door de gemachtigde van [appellant] gestelde onbetaald verrichte werkzaamheden. Voor het instellen van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kon een LAT worden verkregen.

Het betoog faalt.

6.    Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet gezegd kan worden dat, indien er gewacht wordt met het aanvragen van een reguliere toevoeging totdat kenbaar is dat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een zitting behandeld zal worden, bepaalde werkzaamheden van de gemachtigde (vanwege het tijdsverloop) niet in aanmerking zullen komen voor vergoeding. Dat voor een reguliere toevoeging een vast bedrag staat, laat onverlet dat alleen werkzaamheden die maximaal vier weken voor de toevoegingsaanvraag zijn verricht, kunnen worden gedeclareerd. Eerder verrichte werkzaamheden komen niet voor vergoeding in aanmerking, aldus [appellant].

6.1.    [appellant] kan niet worden gevolgd in dit betoog. Volgens het beleid kan de LAT voor een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden omgezet in een reguliere toevoeging indien kenbaar wordt dat het beroep op zitting zal worden behandeld. Nu voor die reguliere toevoeging, zoals de raad heeft toegelicht, een vast bedrag geldt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet kan worden geconcludeerd dat bepaalde werkzaamheden niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Het betoog faalt.

Slotsom

7.    Geconcludeerd moet worden dat de raad in redelijkheid de aanvraag van [appellant] om een reguliere toevoeging voor werkzaamheden verband houdend met een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mogen afwijzen. De rechtbank is terecht tot dezelfde slotsom gekomen.

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2020

343-902.