Uitspraak 202004300/1/R4 202004300/2/R4


Volledige tekst

202004300/1/R4 202004300/2/R4.
Datum uitspraak: 20 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Soest,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Soest,

verweerder.

Openbare zitting gehouden op 20 oktober 2020 om 16.30 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter

griffier: mr. M.L.M. van Loo

Verschenen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], in persoon;

De raad van de gemeente Soest, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.P. Peters;

Derdebelanghebbenden: [belanghebbende A] en [belanghebbende B], bijgestaan door [gemachtigde].

====================================

Het beroep richt zich tegen het besluit van de raad van 11 juni 2020, waarbij het bestemmingsplan "[locatie]" gewijzigd is vastgesteld. [verzoekers] hebben de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Verschillende partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter:

I.    verklaart het beroep ongegrond;

II.    wijst het verzoek af.

Daartoe overweegt hij het volgende.

In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Het plan voorziet in de bouw van een tweede woning op het perceel aan de [locatie] (hierna: het perceel). Deze tweede woning mag worden gerealiseerd onder de voorwaarde dat drie van de huidige bijgebouwen op het perceel worden gesloopt en het landschappelijk inpassingsplan wordt uitgevoerd.

De voorzieningenrechter ziet zich ten eerste voor de vraag gesteld of [verzoekers] kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het bestreden besluit. De raad stelt dat [verzoekers] geen belanghebbenden zijn.

In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

[verzoekers] wonen achter het betreffende perceel op ongeveer 130 meter afstand. Vanuit hun woning en tuin hebben zij zicht op het perceel. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.

[verzoekers] nemen het standpunt in dat in de uitspraak van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1760, de Afdeling als voorwaarde bij de te bouwen tweede woning heeft gesteld dat de woning een maximale afmeting mag hebben van 8 meter breed en 12 meter diep. Het plan voldoet volgens hen niet aan deze voorwaarde, nu daarin is opgenomen dat de woning maximaal 120 m2 mag bedragen. De voorzieningenrechter merkt op dat de Afdeling in die uitspraak over een wijzigingsbevoegdheid in het destijds vastgestelde plan heeft geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht in redelijkheid uit heeft kunnen gaan van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de zaak die thans aan de orde is geen reactieve aanwijzing of wijzigingsbevoegdheid aan de orde is, zodat in dit geval sprake is van een gewijzigde situatie ten opzichte van de situatie die ter beoordeling stond in de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat in de genoemde uitspraak van de Afdeling geen voorwaarde voor de afmeting van de tweede woning is gesteld. Daarom leidt de verwijzing van [verzoekers] naar die uitspraak niet tot het ermee beoogde doel.

Overigens heeft de raad toegelicht dat het plan dat in deze zaak aan de orde is met de provincie is besproken en dat is geconcludeerd dat het plan past binnen het (gewijzigde) Provinciale beleid.

Voor zover [verzoekers] betogen dat de in het plan opgenomen bebouwingsmogelijkheden te verstrekkend zijn en daardoor hun zichtlijnen worden aangetast, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de planregels volgt dat eventuele bijgebouwen binnen het bouwvlak, dat ligt op de lijn van de bestaande woning, dienen te worden gebouwd en dat deze, anders dan de 150 m2 waar [verzoekers] van uitgaan, tezamen niet meer dan 100 m2 mogen bedragen. Daarnaast mag pas worden begonnen met de bouw van de tweede woning wanneer de drie huidige bijgebouwen van bij elkaar 185 m2 worden gesloopt, waardoor, zoals de raad heeft toegelicht, een van de twee perceelstroken vrijkomt van bebouwing. Onder deze omstandigheden heeft de raad, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, het plan, wat betreft de bebouwingsmogelijkheden, in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening mogen achten.

Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat de opgenomen gebruiksmogelijkheden gebruikelijk zijn in vergelijkbare bestemmingsplannen. De raad heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van deze gangbare mogelijkheden. De voorzieningenrechter merkt op dat [verzoekers] geen feiten of omstandigheden hebben aangedragen die de raad daartoe aanleiding had moeten geven.

Het vorenstaande betekent dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de raad het plan in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kon achten. Gelet hierop bestaat aanleiding het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

418-971.