Uitspraak 201904046/1/R4


Volledige tekst

201904046/1/R4.
Datum uitspraak: 28 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Appeltern, gemeente West Maas en Waal,

2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Horssen, gemeente Druten (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),

3.    Stichting Dorpsplatform Appeltern (hierna: de Stichting), gevestigd te Appeltern, gemeente West Maas en Waal,

appellanten,

en

de raad van de gemeente West Maas en Waal,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoed De Acht Morgen e.o." gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en de Stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, de Stichting en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2020, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 1] en [gemachtigde] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], de laatste ook in persoon en vertegenwoordigd door J.M.P. Kamp, rechtsbijstandverlener te Grave, de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Oijen, bijgestaan door mr. T. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] en Landlust Appeltern B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in grootschalige dag- en verblijfsrecreatie in het zogenoemde ‘entreegebied’ van Appeltern. Het betreft in hoofdzaak het aanbieden van activiteiten en overnachtingsmogelijkheden voor grotere groepen. De accommodaties worden echter zodanig vormgegeven dat kleinere groepen, gezinnen en individuen er ook gebruik van kunnen maken. Onderdeel van het plan is het realiseren van een voorzieningencluster met onder meer een zwembad, indoor entertainment, een congrescentrum en een multifunctioneel terrein waar outdoor evenementen georganiseerd kunnen worden. Het recreatiegebied biedt tevens ruimte voor ondersteunende voorzieningen zoals wellness, activiteitgebonden horeca en ondersteunende detailhandel.

De Stichting komt op voor de belangen van de inwoners van Appeltern en vreest in dat kader dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare verkeershinder voor met name niet-gemotoriseerd verkeer.

[appellant sub 1] en anderen wonen op verschillende locaties in Appeltern. Zij vrezen onder andere voor de aantasting van het leefgebied van de das en voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat.

[appellant sub 2] exploiteert een agrarisch bedrijf dat twee locaties heeft. De locatie aan de [locatie] te Appeltern valt binnen het plangebied en ligt ten noordoosten van de voorziene dag- en verblijfsrecreatie. [appellant sub 2] vreest voor een onaanvaardbare beperking van de omschakelingsmogelijkheid van zijn bedrijf.

Besluit van 13 maart 2020

2.    Bij besluit van 13 maart 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Thematische herziening grootschalig grondverzet" vastgesteld.

Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben".

In artikel 2 van de planregels van het bestemmingsplan "Thematische herziening grootschalig grondverzet" wordt aangegeven dat dit plan het bestemmingsplan "Landgoed De Acht Morgen e.o." herziet ten aanzien van de regels voor grootschalig grondverzet. De Afdeling is echter van oordeel dat er geen beroep van rechtswege is ontstaan, nu het besluit van 13 maart 2020 de belangen van de appellanten niet raakt. Dit besluit zal daarom verder onbesproken blijven.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ontvankelijkheid

4.    De raad voert aan dat [appellant sub 1], [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E] geen belanghebbenden zijn, omdat zij op een te grote afstand van het plangebied wonen. Ook de Stichting is volgens de raad geen belanghebbende, omdat uit haar statuten niet blijkt dat het voeren van bestuursrechtelijke procedures een van de middelen is om haar doelstellingen te bereiken.

4.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft betrokkene geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zijn, wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

4.2.    [appellant sub 1], [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] zijn belanghebbenden, zodat zij beroep kunnen instellen tegen het bestreden besluit. Weliswaar wonen zij op een afstand van ongeveer 440 meter van het plangebied, maar gelet op de aard en omvang van de mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling is het niet uitgesloten dat zij feitelijke gevolgen zullen ondervinden daarvan.

Hun beroep is ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep inhoudelijk kan worden behandeld (zie hierna overweging 6 en verder).

4.3.    [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E] zijn geen belanghebbenden, zodat zij geen beroep kunnen instellen tegen het bestreden besluit. De Afdeling acht niet aannemelijk dat zij feitelijke gevolgen zullen ondervinden van de mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling. [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E] wonen namelijk op een afstand van ongeveer 1700 meter van de locatie en zij hebben daar vanaf hun perceel geen zicht op.

Hun beroep is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk kan worden behandeld.

4.4.    Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.

Het belang dat de Stichting zich blijkens haar statuten ten doel stelt te behartigen, is het gezamenlijk met de inwoners van Appeltern werken aan het in stand houden en verbeteren van een goed woon- en leefklimaat in Appeltern en het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Deze doelstelling is gericht op het behartigen van algemene belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Het plangebied ligt binnen de territoriale begrenzing van de statutaire doelomschrijving. Daarmee kan het plan van invloed zijn op het woon- en leefklimaat in Appeltern.

Teneinde haar statutaire doel te bereiken verricht de Stichting naast het voeren van procedures ook andere feitelijke werkzaamheden. Zo organiseert zij bijeenkomsten waar de inwoners van Appeltern hun wensen en grieven kenbaar kunnen maken en gaat zij in overleg met de gemeente West Maas en Waal. De Afdeling merkt hierbij op dat niet is gesteld dat de opgave van de feitelijke werkzaamheden onjuistheden bevat. Het verweer van de raad slaagt niet, nu gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de vereisten op grond van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb dat de Stichting rechtstreeks wordt getroffen in een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang dat zij krachtens haar statutaire doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt.

Het beroep is ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep inhoudelijk kan worden behandeld.

Beroepsgronden van de Stichting

5.    De Stichting betoogt dat het plan leidt tot een verkeersonveilige situatie voor met name niet-gemotoriseerd verkeer. Volgens de Stichting had de verkeerstelling van maart 2018 niet gebruikt mogen worden in het aan het plan ten grondslag gelegde verkeersonderzoek, omdat uit de cijfers van Stichting Maasveren volgt dat in mei 2018 sprake was van meer verkeer. Als gevolg daarvan is in het verkeersonderzoek uitgegaan van een onjuist en niet representatief uitgangspunt bij de berekeningen van het te verwachten aantal unieke bezoekers. Hierdoor is ten onrechte geen knelpuntanalyse gedaan terwijl de verkeerskundige van Provincie Gelderland heeft aangegeven dat dit nodig is. Voorts betoogt de Stichting dat de maatregelen met betrekking tot de verkeersveiligheid, waaronder de aanleg van een rotonde bij de Dijkgraaf de Leeuwweg, moeten zijn uitgevoerd voordat de recreatieve voorzieningen in gebruik mogen worden genomen.

5.1.    Aan het plan is het rapport "Verkeersonderzoek - Bestemmingsplan Landgoed De Acht Morgen" (hierna: het verkeersonderzoek) van 5 januari 2019, opgesteld door Royal HaskoningDHV, ten grondslag gelegd. De uitgangspunten in het verkeersonderzoek ten aanzien van het te verwachten aantal bezoekers zijn gebaseerd op de notitie "Bezoekersaantallen Landgoed De Acht Morgen en Dijkgraaf de Leeuwweg" van 9 februari 2018, opgesteld door Stec Groep. In paragraaf 2.2 van het verkeersonderzoek staat dat van 10 tot en met 24 maart 2018 een telling van het verkeer op de N329 en de Dijkgraaf de Leeuwweg is uitgevoerd. Er is uitgegaan van een worst case-scenario, waarbij de planologische ruimte volledig benut wordt. Verder staat in het verkeersonderzoek dat voor het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerplaatsen gebruik is gemaakt van CROW publicatie 317 "kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (2012). In het verkeersonderzoek wordt geconcludeerd dat de wegen rondom de ontwikkeling het extra verkeer in 2030 kunnen verwerken wanneer de verkeersgeneratie ten gevolge van het planvoornemen bij de getelde intensiteit wordt opgeteld. De verwachte intensiteiten op de Dijkgraaf de Leeuwweg van 3.451 mvt/etmaal inclusief een evenement en 2.768 mvt/etmaal exclusief een evenement, zijn passend voor een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een voorkeursintensiteit van maximaal 6000 mvt/etmaal. Daarnaast zijn de verwachte intensiteiten op de N329, 6.605 mvt/etmaal inclusief een evenement en 5.533 mvt/etmaal exclusief een evenement, passend voor een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom, aldus het verkeersonderzoek.

5.2.    Voor zover de Stichting betoogt dat de raad ten onrechte de verkeerstelling van maart 2018 heeft gebruikt in het verkeersonderzoek, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft toegelicht dat voor de verkeerstelling van maart 2018 is gekozen, omdat dit in het algemeen het best overeenkomt met het jaargemiddelde van de CROW. De cijfers van de Stichting Maasveren, die de veerpont tussen Appeltern en Megen exploiteert, laten volgens de raad zien dat er in het jaar 2018 gemiddeld 10.394 overzettingen per week zijn geweest. In de maand maart bedroeg het aantal overzettingen gemiddeld 10.085, terwijl het aantal overzettingen in de maand mei 12.036 bedroeg. Het aantal overzettingen in mei ligt dus significant boven het jaargemiddelde van CROW en is daarom niet gebruikt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het verkeersonderzoek is uitgegaan van onjuiste en niet representatieve uitgangspunten door de verkeertelling van maart 2018 te gebruiken.

De Afdeling is voor het overige van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit het verkeersonderzoek blijkt dat het plan niet leidt tot verkeersonveilige situaties. De raad heeft zich, gelet hierop, voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eventuele extra maatregelen met betrekking tot de verkeersveiligheid niet behoeven te worden uitgevoerd alvorens de recreatieve voorzieningen in gebruik worden genomen. De raad heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een knelpuntanalyse niet nodig was.

Het betoog slaagt niet.

Beroepsgronden van [appellant sub 1] en anderen

6.    [appellant sub 1], [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] (hierna: [appellant sub 1] en anderen) betogen dat het in de aanvullende zienswijze aangevoerde niet volledig is behandeld.

6.1.    Ter zitting is door de raad toegelicht dat alle zienswijzen door de gemeenteraadsleden zijn bekeken, maar de beantwoording daarvan in algemene termen is geformuleerd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan daardoor onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het betoog slaagt niet.

7.    [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan leidt tot een aantasting van het leefgebied van de dassen. De dassenburcht ligt volgens [appellant sub 1] en anderen binnen het plangebied, waardoor volgens hen sprake kan zijn van geluidhinder voor de dassen.

7.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

7.2.    Belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de bepalingen over soortenbescherming in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, kunnen zich ook niet op die normen beroepen bij hun betoog dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is. Dat is geoordeeld in de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:75.

De individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving kunnen zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Dat volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3666.

7.3.    De afstand tussen de dichtstbijzijnde woning van [appellant sub 1] en anderen en de dassenburcht is ongeveer 440 meter. Deze afstand is te groot om te kunnen aannemen dat de effecten van het plan voor de dassen de kwaliteit van de directe leefomgeving van [appellant sub 1] en anderen zullen aantasten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat zich tussen de woning van [appellant sub 1] en anderen en de dassenburcht meerdere woningen bevinden.

Omdat de beroepsgronden van [appellant sub 1] en anderen over de gevolgen van het plan voor de dassen niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1] en anderen, staat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond. De Afdeling zal deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk bespreken.

8.    Ter zitting hebben [appellant sub 1] en anderen hun beroepsgrond over de financiën van de voorziene ontwikkeling toegespitst op het betoog dat de gestelde bankgarantie niet ziet op de kosten voor planontwikkeling en planschade, waardoor de gemeente een financieel risico loopt en de inwoners financieel de dupe kunnen worden van de voorziene ontwikkeling.

8.1.    In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen niet uitvoerbaar is.

De raad heeft ter zitting aangegeven dat er een bankgarantie is gesteld van 450.000 euro. Volgens de raad is deze garantie voldoende, in verhouding tot de voorziene ontwikkeling en zijn de initiatiefnemers verantwoordelijk voor de verdere kosten voor beheer en onderhoud van de voorziene ontwikkeling. De Afdeling ziet geen grond om daaraan te twijfelen.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het plan niet uitvoerbaar is. Dit betoog slaagt niet.

9.    [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast. In dat verband zijn volgens hen de categorie III evenementen het meest bezwaarlijk. Volgens [appellant sub 1] en anderen bestaat er op korte afstand van het onderhavige bestemmingsplan al een alternatieve mogelijkheid in het bestemmingsplan "Buitengebied Gouden Ham/De Schans" voor het organiseren van evenementen. Daarom valt volgens [appellant sub 1] en anderen niet in te zien waarom op een zo beperkte afstand van die locatie nogmaals in de mogelijkheid voor categorie III evenementen is voorzien.

9.1.    Aan het plan is het rapport "Landgoed De Acht Morgen en Dijkgraaf de Leeuwweg 58 te Appeltern, West Maas en Waal Geluidsituatie Planvorming 2018" (hierna: geluidsrapport) van 5 februari 2019, opgesteld door LBP Sight, in opdracht van Royal HaskoningDHV, ten grondslag gelegd. In het geluidsrapport wordt geconcludeerd dat de voorziene ontwikkeling geen nadelige invloed zal hebben op de bestaande omgeving en dat het plan inpasbaar is. Wel dienen er in de planregels nadere eisen en voorwaarden met betrekking tot geluid te worden opgenomen ten aanzien van frequentie en afscherming van de omgeving, aldus het geluidsrapport.

Artikel 7, lid 7.5.6, aanhef en onder a, van de planregels luidt: "7.5.6 Evenementen

a Toegelaten evenementen

Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' zijn de volgende evenementen toegestaan:

[…]

c. een evenement in categorie III, onder de volgende voorwaarden:

1. het aantal evenementdagen (exclusief op- en afbouwdagen)     bedraagt maximaal 4 dagen per jaar, met dien verstande dat de     periode tussen twee evenementen tenminste 14 dagen bedraagt;

2. het evenement mag plaatsvinden in de dag- en avondperiode;

3. het podium en de bijbehorende geluidsinstallaties worden ter     plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - podium'     gesitueerd;

4. het podium wordt aan de achterzijde voorzien van een     geluidwerende voorziening;

5. de geluidproductie (Li, Aeq) op basis van het house-spectrum als     gevolg van het evenement mag op 15 meter uit de meest belaste     gevel van alle omliggende woningen (meetpunt) niet meer bedragen     dan:

70 dB(A) in de dagperiode;

70 dB(A) in de avondperiode;

6.de geluidproductie (Li, Aeq) op basis van het house-spectrum gemeten op 15 meter vóór het podium mag niet meer bedragen dan 95 dB(A) en 110 dB(C) in de dag- en avondperiode."

9.2.    De raad heeft ter zitting aangegeven dat het evenemententerrein een integraal deel is van het plan en dat dit niet zomaar afgesplitst kan worden van de accommodatie. Dat zou volgens de raad in strijd zijn met het concept van het plan. Daarom is het volgens de raad noodzakelijk om ook in dit plan te voorzien in evenementen. Dat er andere evenemententerreinen in de omgeving zijn, maakt dat volgens de raad niet anders.

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare geluidsoverlast. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de evenementen in de planregels zijn beperkt tot maximaal 4 dagen per jaar en alleen mogen plaatsvinden in de dag- en avondperiode. De raad heeft voldoende gemotiveerd waarom in het plangebied is gekozen voor een evenemententerrein, omdat hij heeft toegelicht dat de ligging van het evenemententerrein naast de andere voorziene ontwikkelingen uit praktisch oogpunt belangrijk is voor deze locatie. Het betoog slaagt niet.

10.    [appellant sub 1] en anderen vrezen dat de gemeente niet handhavend zal optreden indien in strijd met het bestemmingsplan gehandeld wordt. Dit heeft de gemeente eerder ook niet gedaan.

10.1.    De Afdeling overweegt dat stellingen die betrekking hebben op een gebrek aan handhaving en situaties in het verleden niet op dit besluit zien. Deze stellingen vallen buiten de omvang van het geding en zullen daarom niet worden besproken. Evenmin is gebleken dat op voorhand vast staat dat handhaving niet mogelijk is of dat daar niet toe zal worden overgegaan.

11.    [appellant sub 1] en anderen verwijzen ten aanzien van hun betoog over verkeersveiligheid naar de beroepsgrond van de Stichting daarover. De Afdeling verwijst voor de beoordeling van die beroepsgrond naar hetgeen zij onder 5.2 heeft overwogen. Hieruit blijkt dat die beroepsgrond niet slaagt.

Beroepsgronden van [appellant sub 2]

12.    [appellant sub 2] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van zijn bedrijf. Volgens [appellant sub 2] zijn de uitbreidingsmogelijkheden noodzakelijk om het bedrijf voort te kunnen zetten. De raad heeft er volgens hem ten onrechte niet voor gekozen om de recreatieve ontwikkelingen op een ruimere afstand van zijn bedrijfsperceel mogelijk te maken. [appellant sub 2] betoogt dat de raad zijn belangen niet in de besluitvorming heeft betrokken, omdat de bij de gemeente ingediende melding, de aangevraagde vergunning en de MER-aanmeldnotitie in het geheel niet aan bod komen bij de besluitvorming ten aanzien van het voorliggende plan. Ook heeft de raad volgens [appellant sub 2] in strijd met het fair play-beginsel gehandeld, omdat documenten met betrekking tot de financieel-economische motieven van de gemeente en de initiatiefnemers wel van belang zijn geacht bij de ingediende Wob-verzoeken voor de openbaarmaking van brieven tussen initiatiefnemer en de raad, maar die van hem niet. [appellant sub 2] verzoekt de Afdeling om de betreffende brieven op te vragen bij de gemeente en te betrekken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat het op 26 maart 2019 genomen voorbereidingsbesluit Buitengebied het voorliggende bestemmingsplan doorkruist. In het voorbereidingsbesluit was bepaald dat het verboden is om een grondgebonden agrarisch bedrijf om te zetten in een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, terwijl in de beantwoording van de zienswijzen is gesteld dat het onder bepaalde voorwaarden mogelijk is om om te schakelen naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf via een afwijkingsbevoegdheid. Deze laatste bepaling wordt met het voorbereidingsbesluit volgens [appellant sub 2] ten onrechte nog vóór de vaststelling van het voorliggende plan buiten toepassing gelaten.

12.1.    In de plantoelichting staat dat het plangebied deel uit maakt van het zogenoemde ‘Entreegebied’ dat door de gemeente is aangewezen als gebied voor recreatieve ontwikkelingen. In paragraaf 3.3.2 van de plantoelichting staat verder dat de gemeente het Entreegebied wenst te accentueren, omdat dit gebied voor veel recreanten een eerste kennismaking met De Gouden Ham vormt. Functies die in dit gebied een plek kunnen krijgen hebben als kenmerk dat zij een groot oppervlak bestrijken en een wervende kracht dienen te zijn voor het hele achterliggende gebied. Het voorliggende initiatief kan volgens de plantoelichting deze rol vervullen en heeft bovendien voldoende omvang om het entreegebied visueel te accentueren. Verder staat in de plantoelichting dat het zuidelijke deel van het plangebied reeds in de Visie en Toetsingskader Gouden Ham/De Schans van 27 januari 2005 is opgenomen als recreatieontwikkelingsgebied met aandacht voor landschappelijke inpassing. De voorziene ontwikkeling past ook binnen de hoofddoelstelling die ten grondslag ligt aan de nieuwe Structuurvisie Recreatieconcentratiegebieden 2026 van 20 april 2017 en de overkoepelende Structuurvisie Buitengebied 2020 van 25 februari 2010. Om het Entreegebied te kunnen ontwikkelen tot recreatieve hotspot is het volgens de plantoelichting niet wenselijk dat nieuwe (niet-)grondgebonden agrarische bedrijven zich direct ten noorden van het plangebied vestigen. Daarom is het bestaande melkveebedrijf aan de [locatie] volgens de plantoelichting voorzien van een maatwerkbestemming. Op grond van deze bestemming, die is overgenomen uit het vorige bestemmingsplan, kan de bestaande bedrijfsvoering - een grondgebonden melkveehouderij met rundvee - voortgezet worden, maar is een eventuele omschakeling naar andere vormen van grondgebonden agrarische bedrijvigheid en/of niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid aan voorwaarden gebonden. Wel blijft het mogelijk het bestaande melkveebedrijf met rundvee uit te breiden, maar uitsluitend met dezelfde diersoort, aldus de plantoelichting.

12.2.    Artikel 3, lid 3.6.1 van de planregels luidt:

"3.6.1 Afwijken niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, sub a en lid 3.5 sub a, voor het gebruik van gronden en gebouwen voor een niet-grondgebonden agrarische bedrijf en/of grondgebonden agrarische bedrijf (anders dan het bestaande grondgebonden agrarisch bedrijf), op voorwaarde dat:

a. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad;

b. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn."

12.3.    De Afdeling stelt vast dat voor de gronden aan de [locatie] het bestemmingsplan "Landgoed De Acht Morgen e.o." geldt. Het voorbereidingsbesluit van 26 maart 2019 is vóór het voorliggende bestemmingsplan van 4 april 2019 genomen. Het voorbereidingsbesluit heeft in deze procedure daarom geen betekenis meer. De Afdeling stelt verder vast dat de huidige bedrijfsvoering van [appellant sub 2] in het voorliggende plan behouden blijft. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van [appellant sub 2]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat reeds in eerdere structuurvisies was vermeld dat het plangebied was aangemerkt als recreatiegebied. Dit laat zien dat aan de recreatie beleidsmatig belang toekomt en dat die ontwikkeling voor [appellant sub 2] voorzienbaar was. Weliswaar zijn aan een eventuele omschakeling van het bedrijf van [appellant sub 2] voorwaarden verbonden, maar het voorliggende plan sluit, gelet op artikel 3, lid 3.6.1, van de planregels, deze mogelijkheid niet uit. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat de raad die voorwaarden niet mocht stellen. Gelet op hetgeen in de plantoelichting is vermeld, is de Afdeling van oordeel dat de raad de belangen van [appellant sub 2] voldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. Dat de bij de gemeente ingediende melding, de aangevraagde vergunning en de MER-aanmeldnotitie niet in de plantoelichting worden genoemd, maakt dat niet anders. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met het fair play-beginsel heeft gehandeld. De Afdeling acht kennisname van de brieven niet nodig voor de beoordeling van dit plan, nu die brieven betrekking hebben op het voorbereidingsbesluit dat in deze procedure niet ter toetsing voorligt. Het betoog slaagt niet.

13.    [appellant sub 2] stelt dat het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Rijntakken. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, over het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS), mocht volgens [appellant sub 2] het PAS niet als basis worden gebruikt voor toestemming voor de voorziene activiteiten in dit plan.

13.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste op dit punt aan de vernietiging van het plan in de weg staat als deze beroepsgrond zou slagen, omdat de percelen van [appellant sub 2] zich op een te grote afstand van het Natura 2000-gebied Rijntakken bevinden.

13.2.    De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

13.3.    De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen de percelen van [appellant sub 2] en het Natura 2000-gebied Rijntakken ongeveer 6 km bedraagt. Gelet op deze afstand bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen zodanige verwevenheid van de individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk strekken tot bescherming van zijn belang als omwonende van de in het plan voorziene ontwikkelingen.

Het voorgaande leidt ertoe dat de Afdeling de beroepsgrond van [appellant sub 2] ten aanzien van het Natura 2000-gebied Rijntakken buiten behandeling zal laten, omdat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat het bestreden besluit op die grond wordt vernietigd.

14.    [appellant sub 2] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift en ter zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog slaagt alleen al daarom niet.

Conclusie

15.    Het beroep van [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E] is niet-ontvankelijk. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen, de Stichting en [appellant sub 2] zijn ongegrond.

Proceskosten

16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E] niet-ontvankelijk;

II.    verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De Voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020

418-875.