Uitspraak 201900253/1/A2


Volledige tekst

201900253/1/A2.
Datum uitspraak: 28 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG),

verweerster.

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2016 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven afgewezen.

Bij besluit van 19 december 2018 heeft de CSG het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan [appellant] een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven van € 1.250,00 toegekend.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De CSG heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken en de CSG heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.L.M. Klinkhamer, advocaat te Den Haag, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van de Weerd, zijn verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1.    [appellant] is op 18 april 2013 naar de woning van een betrokkene gegaan. Deze betrokkene had haar broer verteld dat zij werd gechanteerd door een man, die op 18 april 2013 zou langskomen om geld op te halen. De broer was op 18 april 2013 in de woning van de betrokkene. Toen [appellant] bij de woning aankwam, is hij omgekeerd en weggelopen. De broer is achter [appellant] aangelopen. Toen de broer [appellant] trof, ontstond een worsteling, waarbij de broer [appellant] meerdere malen met een mes heeft gestoken. De broer is hiervoor onherroepelijk veroordeeld voor poging tot doodslag. [appellant] is bij vonnis van de politierechter veroordeeld wegens poging tot afdreiging van de betrokkene, maar daarvan in hoger beroep door het gerechtshof vrijgesproken.

2.    Op 19 augustus 2013 heeft [appellant] een eerste aanvraag om een uitkering uit het schadefonds bij de CSG ingediend, omdat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De CSG heeft deze aanvraag bij besluit van 18 maart 2014 afgewezen. [appellant] is tegen dit besluit niet opgekomen. Op 23 november 2015 heeft [appellant] een nieuwe aanvraag om een uitkering bij de CSG ingediend met het verzoek het besluit van 18 maart 2014 te herzien. De CSG heeft deze aanvraag bij besluit van 20 oktober 2016 afgewezen en die afwijzing bij besluit van 8 juni 2017 gehandhaafd. De rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 16 februari 2018, nr. 17/4842, het door [appellant] hiertegen ingediende beroep ongegrond verklaard.

3.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 7 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3616) op het hoger beroep van [appellant] het volgende overwogen. De CSG heeft op basis van processen-verbaal van politieverhoren van [appellant] in het dossier in het besluit van 8 juni 2017 aannemelijk mogen achten dat [appellant] met gebruik van onrechtmatig verkregen politie-informatie heeft geprobeerd de betrokkene geld afhandig te maken. Voorts staat vast dat [appellant] op 18 april 2013 naar het huis van de betrokkene is gegaan om geld van haar te krijgen. Op grond van het voorgaande heeft de CSG zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] een eigen aandeel had in het tegen hem opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijf waarvan hij slachtoffer is.

De CSG heeft het standpunt in het besluit van 8 juni 2017 dat dit eigen aandeel van [appellant] zo ernstig is en zwaar weegt dat hij niet in aanmerking kan komen voor een gedeeltelijke uitkering uit het schadefonds niet deugdelijk gemotiveerd. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat uit de hiervoor vermelde processen-verbaal niet met voldoende zekerheid valt op te maken dat [appellant] zich tegenover de betrokkene heeft uitgegeven voor politieman. De CSG mocht deze omstandigheid daarom niet mede ten grondslag leggen aan het besluit van 8 juni 2017.

Volgens het door de CSG gehanteerde beleid houdt zij, indien sprake is van een eigen aandeel, bij het antwoord op de vraag of zij een aanvraag volledig afwijst of de uitkering op een lager bedrag vaststelt, rekening met de aard en de ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt. De CSG heeft in het besluit van 8 juni 2017 met juistheid vermeld dat zij de strafbaarheid van de dader niet beoordeeld, maar zij behoort dus wel de aard en ernst van het tegen het slachtoffer gebruikte geweld, inclusief de gevolgen daarvan, bij haar besluit te betrekken en te bezien hoe dit zich verhoudt tot de aard en ernst van het eigen aandeel van het slachtoffer. De CSG heeft zich in het besluit van 8 juni 2017 weliswaar op het standpunt gesteld dat aan het tegen [appellant] gepleegde geweld en de door hem daarvan ondervonden gevolgen minder gewicht toekomt dan aan het eigen aandeel van [appellant], maar zij heeft dit standpunt in dat besluit ten onrechte niet gemotiveerd.

De Afdeling heeft voorts bepaald dat tegen het door de CSG te nemen besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling.

Het nieuwe besluit van 19 december 2018

4.    De CSG heeft in het besluit van 19 december 2018 geoordeeld dat het geweldsmisdrijf waarvan [appellant] slachtoffer is geworden dermate ernstig is dat de eerdere afwijzing van de aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het fonds geweldsmisdrijven niet passend is. Daaraan heeft de CSG ten grondslag gelegd dat het geweldsmisdrijf potentieel levensgevaar voor [appellant] heeft meegebracht, terwijl hij niet als eerste geweld heeft gebruikt. De CSG hanteert zes letselcategorieën met vaste uitkeringen. Volgens de CSG valt het letsel dat [appellant] is aangedaan in letselcategorie 2. Bij deze categorie hoort een uitkering van € 2.500,00. Gezien het eigen aandeel van [appellant] heeft de CSG een korting van 50% op deze uitkering toegepast en hem een uitkering van € 1.250,00 toegekend.

Het beroep

5.    [appellant] betoogt dat de CSG een te lage uitkering aan hem heeft toegekend. Volgens [appellant] valt zijn psychische en lichamelijke schade in schadecategorie 3, 4, 5 of 6 en heeft de CSG een te hoge korting wegens zijn eigen aandeel toegepast.

[appellant] voert aan dat de steekwonden die hem zijn toegebracht niet oppervlakkig waren, zoals in het besluit is vermeld, aangezien op meerdere plaatsen de volledige huiddikte was geperforeerd vlakbij vitale organen. Hij stelt verder dat hij twee dagen was opgenomen in het ziekenhuis om het levensgevaar te doen wijken. [appellant] voert verder aan dat de CSG ernstig letsel vooronderstelt als een slachtoffer rechtstreeks is bedreigd met een mes of een vuurwapen. Op haar website staat dat het CSG bij sommige geweldsmisdrijven altijd uitgaat van ernstig geestelijk letsel, bijvoorbeeld bij bedreiging met een mes of een vuurwapen. In deze gevallen hoeft een slachtoffer niet in behandeling te zijn bij een psycholoog of psychiater om een uitkering te krijgen. De CSG noemt dit het vooronderstellen van ernstig letsel. Volgens [appellant] is onduidelijk hoe de CSG is gekomen tot het oordeel dat zijn letsel in letselcategorie 2 past. Volgens hem heeft hij als gevolg van het geweldsmisdrijf zeer ernstig geestelijk en fysiek letsel opgelopen, waarbij een ingreep ter afwending van levensgevaar noodzakelijk was. Hij heeft nog steeds psychische beperkingen, die van invloed zijn op zijn dagelijkse bezigheden. Dit heeft in 2014 geleid tot een poging tot zelfmoord. Deze gevolgen van het geweldsmisdrijf zijn ernstiger dan het letsel dat onder letselcategorie 2 valt. Het is voor [appellant] verder onduidelijk waarom de CSG niet aan een medisch adviseur advies heeft gevraagd over het opgelopen letsel.

[appellant] voert aan dat de CSG de gehanteerde 50% korting wegens eigen aandeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens [appellant] heeft de CSG ten onrechte geen afweging gemaakt tussen het ernstige geweld waarvan hij slachtoffer is geworden en het gestelde eigen aandeel. Daarbij wijst hij erop dat hij door de strafrechter is vrijgesproken.

[appellant] voert ook aan dat de CSG hem ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor zijn proceskosten in bezwaar, terwijl hij wel proceskosten heeft gemaakt.

[appellant] vraagt verder om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).

Beoordeling

Letselcategorie

6.    Op het besluit van 19 december 2018 is de Beleidsbundel van 1 mei 2018 (hierna: de Beleidsbundel) van toepassing. In paragraaf 1.2.4 van de Beleidsbundel is het volgende vermeld.

"Bij verschillende geweldmisdrijven kan het Schadefonds zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel vooronderstellen. Dit doet het dan op basis van de toedracht van het geweldmisdrijf. Het gaat om geweldmisdrijven, die op zichzelf zo ernstig zijn dat ze vrijwel altijd een grote impact zullen hebben op het slachtoffer. Bij de volgende geweldsmisdrijven kan het Schadefonds ernstig letsel vooronderstellen: […], bedreigingen met messen of vuurwapens. […]. Hieronder is per geweldsmisdrijf beschreven wanneer ernstig letsel wordt voorondersteld. In deel 2A van de letsellijst is aangegeven welke letselcategorie hierbij past. De hoogte van de letselcategorie is afhankelijk van de ernst en de gevolgen van het geweldsmisdrijf. Is het daadwerkelijk opgelopen letsel ernstiger, dan wordt de daarbij passende letselcategorie aangehouden.

[…]

Rechtstreekse bedreiging met mes of vuurwapen.

Het Schadefonds vooronderstelt ernstig letsel als een slachtoffer rechtstreeks is bedreigd met een mes of vuurwapen. Een bedreiging met een mes of vuurwapen is rechtstreeks als de bedreiging op de persoon van het slachtoffer is gericht (het slachtoffer is zich op dat moment bewust van het wapen) op een voor het wapen redelijkerwijs bruikbare afstand. Daarbij moet het slachtoffer op het moment van de bedreiging in de vooronderstelling verkeren dat het om een echt wapen gaat."

Op het besluit van 19 december 2018 is de letsellijst van 1 mei 2018 van toepassing. Deel 1 van de letsellijst bevat richtlijnen voor de indeling van fysiek letsel in letselcategorieën en een lijst met fysieke letsels en bijbehorende letselcategorieën. Deel 2, onderdeel 2A, van de letsellijst bevat de gevallen waarin ernstig psychisch letsel wordt voorondersteld. In onderdeel 2B is vermeld hoe de CSG in andere gevallen psychisch letsel beoordeelt en wanneer psychisch letsel als ernstig wordt beschouwd.

De in onderdeel 2A openomen lijst van letselcategorieën geeft een indicatie bij welke geweldsmisdrijven de CSG zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen en welke letselcategorie daarbij past. Volgens deze letsellijst valt onder letselcategorieën 2 en 3:

"Letselcategorie 2

[…]

Rechtstreekse bedreiging met een mes, eventueel met fysiek geweld of het toebrengen van oppervlakkige snij- of steekverwondingen."

[…]

Letselcategorie 3

[…]

Rechtstreekse bedreiging met een mes, naar de aard en gevolgen ernstiger dan categorie 2. Bijvoorbeeld met een zware mishandeling of het toebrengen van snij- of steekverwonding(en) waarbij inwendige organen en/of vitale structuren zijn geraakt.

[…]"

Volgens onderdeel 2B van de letsellijst heeft de CSG voor de beoordeling van psychisch letsel in alle andere gevallen medische informatie nodig. Het is dan belangrijk dat er een diagnose is gesteld door een hulpverlener. Aan de hand van door die hulpverlener, met toestemming van het slachtoffer, overgelegde medische informatie bepaalt het Schadefonds of het opgelopen psychisch letsel voldoende ernstig is om voor een uitkering in aanmerking te komen en welke letselcategorie hierbij past.

7.    Uit de hiervoor weergegeven systematiek van de letsellijst volgt dat de CSG eerst beoordeelt in welke letselcategorie van deel 1 of onderdeel 2A van deel 2 van de letsellijst de schade van een slachtoffer van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf past. Indien een slachtoffer medische stukken over psychisch letsel heeft overgelegd, beoordeelt de CSG op grond daarvan ook in welke letselcategorie van onderdeel 2B van deel 2 de schade van een slachtoffer past. Op grond van deze beoordelingen stelt de CSG vast in welke letselcategorie de schade van een slachtoffer past.

8.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 7 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3616) overwogen dat het tegen [appellant] opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijf erin bestond dat [appellant] door de broer van de betrokkene meerdere keren met een mes is gestoken. Volgens het rapport van forensisch arts D. Botter van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 11 juli 2013 heeft [appellant] daarbij een scherpe snijwond bij de linker wenkbrauw, drie scherpe steekwonden in de buik en een scherpe snijwond in de rechter onderarm opgelopen, waarbij is vermeld dat de verwondingen alle oppervlakkig van aard waren. In het rapport is tevens vermeld dat "meerdere snij/steekletsels [zijn] aangebracht op plaatsen waar zich organen in de directe nabijheid bevinden die bij perforatie fatale cq. ernstige consequenties gehad hadden kunnen hebben. […] In samenhang kan derhalve worden geconcludeerd […] dat er grote risico’s zijn geweest op ernstige cq. fatale verwondingen."

Gezien het voorgaande heeft de CSG zich terecht op het standpunt gesteld dat de schade van [appellant] in letselcategorie 2 van onderdeel 2A van de letsellijst past. Het fysieke letsel van [appellant] past op grond van deel 1 van de letsellijst niet in een hogere letselcategorie. Zoals hiervoor is overwogen, waren de verwondingen van [appellant] volgens het rapport van het NFI alle oppervlakkig van aard. Bij het toebrengen van de snij- en steekwonden zijn geen inwendige organen of vitale structuren geraakt. [appellant] is op 18 april 2013 opgenomen in het ziekenhuis en kon wegens een ongecompliceerd beloop op 19 april 2013 in goede conditie naar huis worden ontslagen. De messteken waren weliswaar in potentie levensgevaarlijk, maar uit het NFI-rapport blijkt niet dat [appellant] door de messteken in levensgevaar is geweest. De CSG heeft zich in het verweerschrift van 18 februari 2019 verder terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat [appellant] tevens slachtoffer is van zware mishandeling. Het letsel van [appellant] past daarom niet in letselcategorie 3 van onderdeel 2A van de letsellijst.

9.    In onderdeel 2B van de letsellijst is de volgende tabel opgenomen met behulp waarvan de CSG bepaalt of psychisch letsel ernstig is en in welke letselcategorie het past.

Volgens de toelichting bij de tabel duurt een behandeling van gemiddelde duur ongeveer drie maanden en een lange behandeling langer dan drie maanden. De CSG verstaat onder een ‘complexe stoornis’ een stoornis met ernstige (en langdurige) symptomen die het dagelijks leven (ernstig) verstoren.

10.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 7 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3616) zijn volgens verklaringen van GZ-psycholoog K.L. de Bruijn van 22 mei 2014 en psychiater F. Kruithof van 9 december 2014, beiden verbonden aan zorgbedrijf PsyQ, bij [appellant] gerelateerd aan de steekpartij de diagnoses ‘posttraumatische stress stoornis’ en ‘depressie, herhaald, ernstig’ vastgesteld. [appellant] heeft in beroep een verslag van de spoedpoli van 22 januari 2016 ingediend. Hij heeft tevens een behandelplan SSGZ van 10 augustus 2019, een verklaring van 12 maart 2020 en een verslag van 30 juli 2020 van een gesprek met [appellant] op 10 juni 2020 ingediend, die alle door verpleegkundig GGZ-specialist J. van der Poel van zorgbedrijf PsyQ zijn ondertekend. Volgens deze stukken zijn bij [appellant] een stemmingsstoornis, een paniekstoornis, een posttraumatische stressstoornis en een depressie vastgesteld. In de stukken is verder vermeld dat [appellant] werkloos en dakloos is.

11.    Ter zitting heeft de CSG toegelicht dat uit de medische stukken die [appellant] heeft overgelegd niet blijkt dat hij een behandeling voor zijn psychisch letsel heeft gevolgd. Volgens de CSG moet er voor het aannemen van een hogere letselcategorie een behandeling zijn, omdat een behandeling iets zegt over de ernst van de psychische klachten. Daarbij is van belang dat de diagnose wordt gesteld na de intake bij een voorgenomen behandeling.

De Afdeling volgt dit standpunt van de CSG niet. Volgens de overgelegde medische stukken heeft [appellant] ten gevolge van het steekincident meerdere psychische aandoeningen opgelopen. Enkele aandoeningen zijn in 2014 door een GZ-psycholoog en psychiater vastgesteld. In het behandelplan van 10 augustus 2019 zijn de psychische aandoeningen van [appellant], aanbevolen behandelingen en aanbevolen nader onderzoek vermeld. Aannemelijk is dat dit behandelplan op basis van een intake is opgesteld. In haar verklaring van 12 maart 2020 heeft verpleegkundig specialist GGZ J. van der Poel verklaard dat [appellant] sinds juni 2019 in behandeling is op de afdeling ‘depressie ambulant’ van PsyQ en dat hij op de wachtlijst staat voor opname bij PsycTrec in verband met zijn psychische klachten. In die verklaring is ook vermeld dat een intake heeft plaatsgevonden. Volgens de verklaring van Van der Poel van 30 juli 2020 heeft [appellant] een uitvoerig gesprek gehad met PsyTrec en zou hij op grond daarvan een beeldbelbehandeling krijgen. Deze behandeling bleek echter niet te werken. Volgens de verklaring staat [appellant] op de wachtlijst voor opname.

Uit het voorgaande volgt dat [appellant] na het steekincident in 2013 psychische klachten heeft gekregen, waarvan hij nog steeds last heeft. Hij ondervindt hiervan langdurig beperkingen in zijn dagelijkse bezigheden. De CSG heeft dit aspect onvoldoende betrokken bij de vaststelling van de letselcategorie waarin de schade van [appellant] past.

12.    Het betoog slaagt in zoverre.

Eigen aandeel

13.    Zoals hiervoor onder 3 is overwogen, heeft de Afdeling in de eerder aangehaalde uitspraak van 7 november 2018 geoordeeld dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] een eigen aandeel had in het tegen hem opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijf waarvan hij slachtoffer is. De CSG mocht bij het besluit van 19 december 2018 van dit oordeel uitgaan.

In het verweerschrift heeft de CSG de gehanteerde korting van 50% nader toegelicht. De CSG acht zwaarwegend dat [appellant] misbruik heeft gemaakt van de betrokkene in een kwetsbare positie. Daardoor is volgens de CSG niet alleen het vertrouwen van de betrokkene in haar medemens beschadigd, maar ook haar vertrouwen in de overheid, aangezien [appellant] vertrouwelijke politie-informatie heeft gebruik bij zijn poging haar geld afhandig te maken. Volgens de CSG heeft [appellant] daarmee ook afbreuk gedaan aan het maatschappelijk vertrouwen in en het functioneren van politie en justitie.

14.    De CSG heeft de korting van 50% wegens eigen aandeel in het besluit van 19 december 2018 niet gemotiveerd. In het verweerschrift heeft de CSG ter motivering van de korting terecht vermeld dat [appellant] gepoogd heeft misbruik te maken van een betrokkene. De CSG heeft echter niet gemotiveerd op grond waarvan zij heeft aangenomen dat daardoor het vertrouwen van de betrokkene in haar medemens en in de overheid is beschadigd. De CSG heeft evenmin haar algemene stelling dat [appellant] daarmee afbreuk heeft gedaan aan het maatschappelijk vertrouwen in en het functioneren van politie en justitie gemotiveerd. De CSG heeft verder niet gemotiveerd waarom dat gestelde geschade vertrouwen van betrokkene en het gestelde geschade vertrouwen in en functioneren van politie en justitie, wat daarvan ook zij, onderdeel uitmaken van het eigen aandeel van [appellant] in het tegen hem opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijf.

Gezien het voorgaande heeft de CSG ten onrechte niet deugdelijk gemotiveerd waarom zij op de uitkering uit het schadefonds van [appellant] wegens eigen aandeel een korting van 50% heeft toegepast.

15.    Het betoog slaagt ook in zoverre.

Overschrijding van de redelijke termijn

16.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188) bedraagt de redelijke termijn in een zaak als deze vier jaar en vangt de termijn aan op de datum waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen.

[appellant] heeft in deze zaak op 20 november 2015 een nieuwe aanvraag om een uitkering uit het schadefonds gedaan. De CSG heeft het bezwaarschrift van [appellant] tegen het afwijzende besluit van 20 oktober 2016 op 16 november 2016 ontvangen. Dit betekent dat de redelijke termijn ten tijde van deze uitspraak nog niet is overschreden.

Het betoog faalt in zoverre.

Slotsom

17.    De conclusie is dat de CSG de vastgestelde letselcategorie 2 en de vastgestelde korting van 50% wegens eigen aandeel in het besluit van 19 december 2018, zoals nader toegelicht in het verweerschrift van 18 februari 2019 en ter zitting, ten onrechte niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Het beroep van [appellant] tegen dat besluit is daarom gegrond. De Afdeling zal dat besluit vernietigen voor zover de CSG daarbij aan [appellant] een uitkering uit het schadefonds van € 1.250,00 heeft toegekend, omdat het besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering berust.

Definitief beslechten van het geschil

18.    In artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief beslecht. De Afdeling acht definitieve beslechting van het geschil in deze zaak mogelijk. Hierover overweegt de Afdeling het volgende.

19.    Volgens paragraaf 1.2.1 van de Beleidsbundel moet het geweldsmisdrijf ernstig fysiek of psychisch letsel hebben veroorzaakt om voor een uitkering in aanmerking te komen. De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. De CSG vindt letsel ernstig als het langdurige of blijvende medische gevolgen heeft. Volgens paragraaf 2.3.1 van de Beleidsbundel hangt de hoogte van de uitkering af van de ernst en de gevolgen van het fysieke of psychische letsel en de omstandigheden waaronder het geweldsmisdrijf is gepleegd. Hierbij geldt: hoe ernstiger het letsel, de gevolgen en de omstandigheden zijn, hoe hoger de letselcategorie en de bijbehorende uitkering. Volgens de hiervoor vermelde tabel uit onderdeel 2B van deel 2 van de letsellijst past letsel dat een langdurige behandeling en (ernstige) langdurige beperkingen in het dagelijks leven tot gevolg heeft in letselcategorie 3 of 4.

Uit de medische stukken die [appellant] heeft ingediend volgt dat hij ten gevolge van het steekincident verschillende psychische stoornissen heeft opgelopen waardoor hij na zeven jaar nog ernstige beperkingen in zijn dagelijks leven ondervindt. Dat [appellant] nog geen langdurige psychische behandeling heeft ondergaan doet niet af aan de ernst van het geconstateerde psychisch letsel en de lange duur van de beperkingen in zijn dagelijks leven. Het ontbreken van een langdurige behandeling doet er daarom niet aan af dat de psychische schade van [appellant] past in letselcategorie 3 of 4 van de hiervoor weergegeven tabel. In de overgelegde medische stukken is niet vermeld dat [appellant] een complexe psychische stoornis heeft. Daarom bestaat nu onvoldoende grond om aan te nemen dat  de schade van [appellant] past in letselcategorie 4 van de tabel.

Gezien het voorgaande stelt de Afdeling vast dat [appellant] ten gevolge van het tegen hem opzettelijke gepleegde geweldsmisdrijf psychische schade heeft opgelopen die past in letselcategorie 3.

20.    Zoals de Afdeling in de eerder aangehaalde uitspraak van 7 november 2013 heeft overwogen mocht de CSG ervan uitgaan dat [appellant] op basis van onrechtmatig verkregen politie-informatie heeft geprobeerd de betrokkene geld afhandig te maken. Hij is op 18 april 2013 naar het huis van de betrokkene gegaan om geld van haar te krijgen en heeft dit bezoek vooraf bij de betrokkene aangekondigd. Aannemelijk is dat indien [appellant] dit niet had gedaan, hij geen slachtoffer zou zijn geworden van het tegen hem opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijf. Dit is dus het eigen aandeel van [appellant].

[appellant] heeft echter voordat hij bij het huis van de betrokkene was aangekomen rechtsomkeert gemaakt en is weggelopen. Hij heeft zijn poging om geld van de betrokkene te krijgen dus niet voltooid. Hoewel [appellant] is weggelopen is tussen hem en de broer van de betrokkene op straat een vechtpartij ontstaan, waarbij de broer [appellant] heeft gestoken met een mes. Niet is gebleken dat [appellant] daarbij als eerste geweld heeft gebruikt. Het eigen aandeel van [appellant] rechtvaardigde ook op geen enkele wijze het tegen hem gepleegde geweldsmisdrijf.

Gezien het voorgaande acht de Afdeling het eigen aandeel van [appellant] beperkt. Mede gelet op de Beleidsbundel past hierbij een korting op de uitkering uit het schadefonds van 25%.

21.    Bij letselcategorie 3 hoort volgens de letsellijst een uitkering uit het schadefonds van € 5.000,00. De korting van 25% op dit bedrag is € 1.250,00. De Afdeling stelt de uitkering aan [appellant] uit het schadefonds geweldsmisdrijven vast op een bedrag van (€ 5.000,00 - € 1.250,00 =) € 3.750,00. De CSG moet dit bedrag aan [appellant] betalen.

Proceskosten

22.    De CSG dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven van 19 december 2018, kenmerk 2018/274046, voor zover daarbij aan [appellant] een uitkering uit het schadefonds van € 1.250,00 is toegekend.;

III.    herroept het besluit van 20 oktober 2016, kenmerk 2015/220012;

IV.    bepaalt dat dat de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven aan [appellant] een uitkering uit het schadefonds ten bedrage van € 3.750,00 (zegge: drieduizend zevenhonderdvijftig euro) moet betalen;

V.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VI.    veroordeelt de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen kosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.    veroordeelt de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020

507.