Uitspraak 202000597/1/A3


Volledige tekst

202000597/1/A3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Vereniging Vrienden Sijtwendepark (hierna: de vereniging), gevestigd te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2019 in zaak nr. 18/6885 in het geding tussen:

de vereniging

en

het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2018 heeft het college besloten het hondenlosloopgebied in het Park Sijtwende te Voorburg te verkleinen.

Bij besluit van 4 september 2019 heeft het college het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 december 2019 heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De vereniging heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2020, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Bor, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Honden mogen op het gehele wandeleiland van het Sijtwendepark in Voorburg aangelijnd lopen. Dat deel van het Sijtwendepark was aangewezen als hondenlosloopgebied. Na een participatietraject en bewonersbijeenkomsten over ontwikkeling van het Sijtwendepark heeft het college besloten dit hondenlosloopgebied te verkleinen om een evenwichtige balans tussen de belangen van de diverse gebruikers van het park te vinden. Een aantal omwonenden verenigd in de Vereniging Vrienden Sijtwendepark heeft bezwaar tegen deze verkleining.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank overweegt dat het college bij het nemen van een aanwijzingsbesluit, gezien de formulering van artikel 2:57, tweede lid, van de APV, beleidsvrijheid toekomt. De rechtbank overweegt dat het college per geval de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit, kenbaar tegen elkaar af moet wegen. Van een onzorgvuldige besluitvorming is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Het college was niet gehouden nader onderzoek te verrichten naar de overlast van loslopende honden in het park. Uit het overzicht van de reacties van gebruikers van het park tijdens de drie initiatieventafels voorafgaand aan de bijeenkomst op 17 mei 2016 en de bijeenkomst zelf op 17 mei 2016 blijkt voldoende dat overlast van honden wordt ervaren.

De rechtbank is verder van oordeel dat er ook geen sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het college heeft het algemeen belang van vermindering van overlast en het belang van hondenbezitters om honden onaangelijnd uit te kunnen laten tegen elkaar afgewogen en heeft het algemeen belang zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van de hondenbezitters. Het feit dat de groep hondenbezitters in de meerderheid zou zijn betekent niet dat hun belangen voorgaan op de belangen van de omwonenden en overige gebruikers van het park. Het uitgangspunt is dat het park voor iedereen is. Het college heeft gekozen voor het goedkoopste scenario met op één ander scenario na het grootste aantal vierkante meters losloopgebied. Het college heeft kunnen laten meewegen dat een kleiner gebied naar verwachting minder aantrekkelijk is voor hondenbezitters van buiten de gemeente en voor hondenuitlaatservices en dat het hondenlosloopgebied binnen het park weliswaar wordt verkleind, maar dat honden op het gehele wandeleiland in het park nog steeds zijn toegestaan als zij zijn aangelijnd. Ook heeft het college van belang kunnen achten dat het park niet het enige losloopgebied binnen de gemeente is.

Hoger beroep

3.    De vereniging betoogt dat het college te weinig duidelijkheid heeft verschaft over de problemen die honden veroorzaken. Niet duidelijk is wat het probleem is en hoe groot dat probleem is. Het losloopgebied is juist ingesteld op verzoek van omwonenden. Het gaat slechts om een klein aantal mensen die overlast ervaren van de honden. Er zijn bovendien nauwelijks klachten bekend. Die overlast is niet voldoende onderzocht door het college. De belangenafweging is daarom onvoldoende.

4.    Artikel 2:57 van de Algemene plaatselijke verordening Leidschendam-Voorburg (hierna: de APV) luidt:

"1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte openbare sport of speelplaats, voedselbosjes, Vogelplas Starrevaart of op een andere door het college aangewezen plaats;

b. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats en buiten de bebouwde kom in recreatiegebied Vlietland als die hond niet is aangelijnd.

2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen."

5.    De Afdeling stelt voorop dat het college beleidsruimte heeft bij de vraag of en zo ja waar een hondenlosloopgebied kan worden aangewezen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid tot het aanwijzingsbesluit heeft kunnen komen. De rechtbank heeft gemotiveerd onderbouwd dat de voorbereiding van het besluit zorgvuldig is geweest en dat het college de belangen zorgvuldig heeft afgewogen. Het college heeft uit de regelmatige overleggen met bewoners en klachten mogen afleiden dat gebruikers van het park overlast van loslopende honden ondervinden. Dat er nadat het bestreden besluit is genomen maar nog niet uitgevoerd weinig tot geen klachten zijn geweest maakt dit niet anders. Het college heeft het belang van die gebruikers van het park daarom terecht in de belangenafweging betrokken. Verder heeft het college alle betrokken belangen zorgvuldig gewogen, daarbij alle gebruikers van het park betrokken en uiteindelijk een keuze gemaakt voor een variant die in het op een na grootste losloopgebied voorziet. Daarmee beoogt het college een evenwicht tussen de belangen van de verschillende gebruikers van het park te bereiken. Tot die keuze kon het college in redelijkheid komen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.

Slotsom

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020

725.