Uitspraak 202002509/2/R1


Volledige tekst

202002509/2/R1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te Heiloo,

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Heiloo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Zandzoom 2019" en het daarbij behorende exploitatieplan "Zandzoom 2019" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2020, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. T. Bentvelsen en mr. J.J. Nuland, bijgestaan door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het bestemmingsplan heeft een verbrede reikwijdte op grond van de Crisis- en herstelwet en heeft betrekking op gronden aan de zuidkant van Heiloo. Het plan maakt de ontwikkeling van maximaal 1.280 woningen mogelijk in het gebied Zandzoom. Het plan vormt volgens de raad het sluitstuk van een integrale ruimtelijke strategie die de gemeente nastreeft in het gebied. Het bestemmingsplan beschrijft de ambities van de gemeente Heiloo voor de komende 20 jaar. Die zien in hoofdlijnen toe op het voortzetten van de reeds ingeslagen weg tot herontwikkeling van het gebied Zandzoom naar een prettige woon- en leefomgeving.

[verzoeker] woont in het plangebied en richt zich in zijn beroep tegen de voorziene woningbouw achter zijn woning. Hij vreest dat de woningen zijn woongenot zullen aantasten.

Ontvankelijkheid van het beroep

3.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk is en het verzoek om voorlopige voorziening alleen al daarom dient te worden afgewezen. De raad wijst er op dat [verzoeker] geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpexploitatieplan. Volgens de raad doen zich geen omstandigheden voor op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het niet indienen van een zienswijze hem niet kan worden verweten.

Bij het Hof van Justitie van de Europese Unie is onder nummer C-826/18 een zaak aanhangig waarin onder meer de reikwijdte van artikel 6:13 van de Awb aan de orde is. Gelet op de conclusie van Advocaat-Generaal Bobek, ECLI:EU:2020:514 in deze zaak, laat de voorzieningenrechter de ontvankelijkheid van het beroep van [verzoeker] in het midden.

Spoedeisend belang

4.    Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe het door hem in beroep aangevochten plandeel te schorsen totdat de Afdeling in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan. Hiermee wil hij voorkomen dat al hangende de beroepsprocedure wordt begonnen met de voorbereidende werkzaamheden, zoals het bouwrijp maken van de gronden achter zijn woning met mogelijk het kappen en rooien van het daar aanwezige groen.

5.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft, omdat in artikel 2, vijfde lid, van het exploitatieplan is geborgd dat geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend en dat niet mag worden gestart met het bouwrijp maken van de gronden, voordat er een verkavelingsplan is ingediend en is goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders. Ter zitting heeft de raad hierover toegelicht dat op dit moment wordt gewerkt aan de opstelling van een verkavelingsplan voor het hier aan de orde zijnde plandeel en dat het de verwachting is dat over ongeveer een half jaar een aanvraag om omgevingsvergunning voor dit plandeel kan worden ingediend.

6.    Artikel 2, tweede lid, van het exploitatieplan "Zandzoom 2019" luidt:

"Voor elk eigendom dan wel een gedeelte daarvan dient een verkavelingsplan te worden opgesteld."

Het vijfde lid, van artikel 2 luidt:

"Voordat voor het in lid 2 bedoelde eigendom of een gedeelte daarvan een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verleend of mag worden gestart met het bouwrijp maken dient het verkavelingsplan voor de betreffende gronden door burgemeester en wethouders te zijn goedgekeurd."

7.    Gelet op het bepaalde in artikel 2, vijfde lid, van het exploitatieplan en de ter zitting door de raad gegeven toelichting, gaat de voorzieningenrechter er van uit dat pas over ongeveer een half jaar een aanvraag om omgevingsvergunning zou kunnen worden ingediend en dat ook niet eerder met voorbereidende uitvoeringswerkzaamheden zal worden begonnen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat in zoverre met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid, dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Ook ziet de voorzieningenrechter in de mogelijke kap of verwijdering van het achter de woning aanwezige groen geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het schorsen van dit plandeel heeft namelijk niet tot gevolg dat de eigenaar van die gronden de bomen niet zou mogen kappen.

Conclusie

8.    Gelet op wat hiervoor is overwogen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2020

604.