Uitspraak 202004400/2/R1


Volledige tekst

202004400/2/R1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1.    [verzoeker sub 1], wonend te Schagen,

2.    [verzoeker sub 2], wonend te Schagen,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Schagen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Paraplu-omgevingsplan, 1e tranche" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Ook [verzoeker sub 2] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 13 oktober 2020, waar [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Mooij en P. Houttuin, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Met het paraplu-omgevingsplan met een verbrede reikwijdte op grond van de Crisis- en herstelwet worden enkele aanpassingen aangebracht in de geldende bestemmingsplannen in de gemeente Schagen. Dit plan heeft een doorwerking op alle vastgestelde bestemmingsplannen voor de gehele gemeente. Het doel van het paraplu-omgevingsplan is de harmonisering van de geldende bestemmingsplannen, de verwerking van beleidswijzigingen in de geldende bestemmingsplannen en de reparatie van omissies in geldende bestemmingsplannen.

3.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] wonen ieder in een bungalow in het plangebied op Park de Horn. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Recreatieterreinen Harenkarspel" is permanente bewoning van de bungalows niet toegestaan. Zij wonen in de bungalows op basis van een gedoogbeschikking. Het paraplu-omgevingsplan maakt bewoning van de bungalows niet mogelijk. Uit de beroepschriften volgt dat de beroepen vooral zijn gericht tegen de procedure rondom de bekendmaking van het plan en de gang van zaken bij het nemen van een voorbereidingsbesluit en tegen de op hun percelen rustende bestemming. Zij voeren hierover aan dat de raad ten onrechte heeft nagelaten de op hun percelen rustende bestemming te wijzigen in die zin dat wonen planologisch mogelijk wordt gemaakt. Hierbij doen zij een beroep op het gelijkheidsbeginsel door te verwijzen naar een ander perceel waaraan de raad in het paraplu-omgevingsplan wel een woonbestemming heeft toegekend.

4.    Met de in grote lijnen overeenkomende verzoeken om voorlopige voorziening beogen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] de inwerkingtreding van het paraplu-omgevingsplan te voorkomen. Ter zitting hebben zij toegelicht dat zij van mening zijn dat inwerkingtreding van het paraplu-omgevingsplan tot een onomkeerbare rechtsongelijke situatie zal leiden. Zij wijzen er verder op dat de woning met een woonbestemming veel meer waard zal zijn en dat de verleende gedoogbeschikkingen onvoldoende waarborgen bieden dat zij altijd in de woning mogen blijven wonen. Volgens [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voert het college een actief handhavingsbeleid wat betreft niet toegestane bewoning in Park de Horn.

5.    De raad heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het beroep van [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zijn zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan te laat is ingediend. Gelet op hetgeen [verzoeker sub 2] hierover in beroep heeft aangevoerd, is de voorzieningenrechter er op voorhand niet van overtuigd geraakt dat het beroep van [verzoeker sub 2] ontvankelijk is. Die vraag zal in de bodemprocedure nader onderzocht moeten worden.

6.    De raad stelt verder dat met de verzoeken om een voorlopige voorziening geen spoedeisend belang is gemoeid, omdat niet is in te zien waarom [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] het oordeel van de Afdeling in de bodemprocedure niet kunnen afwachten.

7.    De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] onverwijlde spoed hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarbij beoordelen of de inwerkingtreding van het paraplu-omgevingsplan (nadelige) gevolgen kan hebben voor [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] die later niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Als niet aannemelijk is dat de inwerkingtreding van het plan onomkeerbare gevolgen kan hebben voor [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], moeten hun verzoeken worden afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang. Ter zitting is dit ook met partijen besproken.

8.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de inwerkingtreding van het paraplu-omgevingsplan voordat in de bodemprocedure wordt geoordeeld op de beroepen, geen onherstelbare gevolgen voor [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2]. Door inwerkingtreding van het parapluplan verandert niets in het recht van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] om in hun woningen te blijven wonen. In de bodemprocedure tegen het plan zal de Afdeling een oordeel moeten geven over de door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] -mits zijn beroep ontvankelijk is - ingediende beroepsgrond dat de raad in het parapluplan ten onrechte heeft nagelaten om de bewoning van hun woningen planologisch toe te staan. Mocht dat betoog slagen, dan zal de raad over de op de percelen rustende bestemming een nieuw besluit moeten nemen.

Ook de door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] ter zitting geuite vrees dat het college handhavend zal optreden tegen de bewoning van hun woningen in geval van overlijden of een scheiding, levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang op bij het treffen van een voorlopige voorziening. Deze omstandigheden doen zich niet voor, nog daargelaten dat geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders hiertoe zou overgaan hangende deze beroepsprocedure.

De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat met de verzoeken geen spoedeisend belang is gemoeid, dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

9.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2020

604.