Uitspraak 201904995/1/A3


Volledige tekst

201904995/1/A3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Rijen, gemeente Gilze en Rijen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 mei 2019 in zaak nr. 18/7191 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2017 heeft het college geweigerd de identiteitsgegevens van [appellante] in de basisregistratie personen (hierna: de brp) te wijzigen.

Bij besluit van 6 september 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. K.L. Sett, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.P.A. Jonkers-Schutter, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] is in de brp geregistreerd als [naam A], geboren op [1987] in [plaats A]. Deze identiteitsgegevens zijn ontleend aan een door haar onder ede afgelegde verklaring die zij heeft afgegeven toen zij in 1999 vanuit China naar Nederland kwam. [appellante] heeft het college op 10 maart 2017 verzocht haar persoonsgegevens in de brp te wijzigen in [naam B], geboren op [1988] in [plaats B], omdat dat haar echte identiteitsgegevens zouden zijn. [appellante] stelt dat zij bij aankomst in Nederland op aanraden van anderen een valse identiteit heeft opgegeven met het doel om een verblijfsvergunning te krijgen. [appellante] heeft bij haar verzoek een aantal documenten overgelegd.

Het college heeft in het besluit van 27 december 2017, dat bij besluit van 6 september 2018 in stand is gelaten, het verzoek afgewezen. Volgens het college zijn de door [appellante] bij haar verzoek overgelegde documenten onvoldoende om de gegevens in de brp te wijzigen.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat om een geboorte voor 1 maart 1996 in China aan te tonen een aantal documenten moet worden overgelegd. Eén van de documenten die [appellante] heeft overgelegd is een verklaring van het Public Service Bureau (hierna: PSB) met al de geboortegegevens. Volgens de rechtbank heeft het college aan deze verklaring in redelijkheid geen waarde kunnen hechten, omdat deze PSB-verklaring niet meer geldig was op het moment dat deze werd ingeleverd. Volgens de rechtbank mocht het college van [appellante] verlangen dat zij een PSB-verklaring zou overleggen die nog geldig was op het moment van overleggen. Daarnaast mocht het college van de rechtbank ook als voorwaarde stellen dat [appellante] aantoont dat de gegevens uit de door haar overgelegde documenten op haar betrekking hebben.

Is er een rechtens te beschermen belang bij de uitkomst van de procedure?

2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:518), is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend (hoger) beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan.

Ter zitting van de Afdeling is vastgesteld dat [appellante] niet langer woont in Tilburg, maar is verhuisd naar Rijen. Gelet hierop is het college niet langer bevoegd haar gegevens in de brp te wijzigen. Dat betekent dat zij geen rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Voor zover [appellante] ter zitting van de Afdeling heeft gesteld dat haar belang er in is gelegen dat wordt voorkomen dat de uitspraak van de rechtbank kracht van gewijsde krijgt, wordt als volgt overwogen. Ook als de uitspraak van de rechtbank van 21 mei 2019 kracht van gewijsde krijgt, staat dat er niet aan in de weg dat [appellante] in de toekomst een nieuwe aanvraag kan indienen die op zijn eigen merites zal moeten beoordeeld. Gelet hierop is er in zoverre geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van dit hoger beroep. Dat [appellante] er naar eigen zeggen voor zou kunnen kiezen om terug te verhuizen naar Tilburg leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit onverlet laat dat [appellante] op dit moment niet in Tilburg woont en het college dus niet meer bevoegd is om eventuele wijzigingen in de persoonsgegevens van [appellante] door te voeren.

Nu [appellante] in bezwaar niet om vergoeding van de door haar gemaakte kosten heeft verzocht en vergoeding van de bij haar in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten op zichzelf genomen onvoldoende procesbelang oplevert, heeft zij in dit geval geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep.

Conclusie

3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020

724.