Uitspraak 202002983/1/V2


Volledige tekst

202002983/1/V2.
Datum uitspraak: 22 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 13 mei 2020 in zaak nr. NL20.4868 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 13 mei 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, advocaat te Arnhem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

Inleiding

1.    De vreemdeling had een geheime (verboden) relatie. Zijn vriendin is zwanger van hem geraakt en overleden ten gevolge van een door een medicijnman uitgevoerde abortus. Van zijn voetbalmanager heeft de vreemdeling vernomen dat de familie van zijn vriendin naar hem op zoek was om wraak op hem te nemen, dat deze familie zijn broertje en zus heeft ontvoerd en dat hij Guinee moest ontvluchten om aan de dood te ontkomen. De staatssecretaris heeft de in het relaas genoemde feiten geloofwaardig geacht. Kern van het geschil is of de staatssecretaris de mededelingen van zijn voetbalmanager aannemelijk heeft geacht.

Het hoger beroep van de staatssecretaris

2.    De staatssecretaris klaagt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij alle gestelde feiten en omstandigheden, met inbegrip van de vermoedens die deel uitmaken van de gebeurtenissen die volgens het relaas hebben plaatsgevonden, geloofwaardig heeft geacht. Hij betoogt dat dit berust op een verkeerde lezing van het besluit. Het vermoeden van de vreemdeling dat de familie van zijn vriendin hem verantwoordelijk houdt voor haar dood en hem uit wraak zou willen doden, heeft hij niet aannemelijk geacht, aldus de staatssecretaris.

2.1.    Volgens paragraaf 4.1 van Werkinstructie 2014/10 wordt aan de hand van de geloofwaardige elementen het realiteitsgehalte van de daaraan ontleende vermoedens beoordeeld. Hierbij wordt bekeken of de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar zijn land van herkomst te wachten staat, een aannemelijk gevolg zijn van de geloofwaardige relevante elementen, afgezet tegen wat bekend is over de situatie in het land van herkomst uit objectieve bronnen.

2.2.    De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank het besluit verkeerd heeft gelezen. Immers, de staatssecretaris heeft zich daarin uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat hij het asielrelaas weliswaar geloofwaardig acht, maar ook dat de vreemdeling zijn vrees dat hij door de vader van zijn vriendin zal worden gedood niet aannemelijk heeft gemaakt omdat de vreemdeling dit slechts van horen zeggen heeft. De grief slaagt.

Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling

3.    Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

Conclusie in hoger beroep

4.    Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.

Het beroep van de vreemdeling

5.    De vreemdeling betoogt in beroep dat de staatssecretaris zich in het besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij het vermoeden dat de vader van zijn vriendin hem zal doden niet aannemelijk heeft gemaakt. Aan dat standpunt heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat het vermoeden van de vreemdeling enkel berust op een verklaring van een derde, en dat de vreemdeling de juistheid van deze verklaring op geen enkele wijze heeft geverifieerd. Daarnaast blijkt uit algemene informatie dat seks voor het huwelijk veel voorkomt in Guinee, dat er een traditie van bemiddeling via het wijkhoofd is en dat in dergelijke situaties over het algemeen passende oplossingen worden gevonden, aldus de staatssecretaris.

5.1.    Het betoog dat de vreemdeling zijn vermoeden niet alleen baseert op wat zijn voetbalmanager heeft verklaard, maar ook op wat zijn vriendin hem zou hebben verteld, slaagt niet. Zijn vriendin was immers al overleden en had eerder slechts verklaard dat haar vader hun relatie niet goed zou vinden, omdat zij tot verschillende stromingen binnen de islam horen. Dat de vreemdeling betoogt dat het te gevaarlijk was om bij het wijkhoofd te verifiëren of de informatie klopt, laat onverlet dat de vreemdeling ook niet bij iemand anders heeft geprobeerd te achterhalen of de informatie die hij had ontvangen van zijn voetbalmanager juist was. Het betoog dat hij in Guinee honderd zweepslagen zal krijgen omdat hij met zijn vriendin naar bed is gegaan, wordt, zoals de staatssecretaris in zijn verweer terecht aanvoert, niet bevestigd in de landeninformatie over Guinee. De staatssecretaris voert terecht aan dat uit openbare informatie volgt dat bemiddeling in Guinee een passende oplossing is voor minder belangrijke conflicten. Daargelaten of door het overlijden van zijn vriendin bemiddeling nog mogelijk is, heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde vrees niet in overeenstemming is met de traditie van bemiddeling bij geschillen over relaties. Niet valt in te zien dat als bemiddeling niet meer mogelijk is dat dan slechts de dood van de vreemdeling de enige oplossing zou zijn, nu dit niet uit de landeninformatie over Guinee volgt. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de vader van zijn vriendin zal worden gedood.

Conclusie in beroep

6.    Het beroep van de vreemdeling is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;

II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 13 mei 2020 in zaak nr. NL20.4868;

IV.    verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Tibold
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2020

307-961.