Uitspraak 202004051/2/R4


Volledige tekst

202004051/2/R4.
Datum uitspraak: 22 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, wonend te Zelhem, gemeente Bronckhorst,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Bronckhorst,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied; Veegplan 2020-1" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder andere [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 oktober 2020, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, en de raad, vertegenwoordigd door D. Robertsen-Boon en ing. R.W.A. te Plate, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle, en [belanghebbende B], als belanghebbende gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het besluit voorziet onder andere in het in bijlage 7 van de planregels opnemen van een bij besluit van 2 juni 2017 verleende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) aan [belanghebbende A] voor het uitbreiden van de bestaande geitenhouderij van 1265 geiten naar 1995 geiten op het perceel [locatie] te Zelhem. [verzoeker] en anderen wonen in de directe nabijheid van de geitenhouderij.

Spoedeisend

3.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. [verzoeker] en anderen hebben beroep ingesteld tegen het besluit op hun bezwaren tegen een door het college bij besluit van 23 oktober 2018 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een geitenstal. Het verzoek van [verzoeker] en anderen is erop gericht te voorkomen dat het voorliggende bestemmingsplan als toetsingskader geldt, wanneer de rechtbank in die procedure tot het oordeel zou komen dat er een nieuw besluit op bezwaar moet worden genomen, of wanneer zij besluit om, om welke reden dan ook, de rechtsgevolgen in stand te laten.

Beoordeling van het verzoek

Wet natuurbescherming

3.1.    [verzoeker] en anderen betogen dat het toevoegen van de bij besluit van 2 juni 2017 verleende Wnb-vergunning aan bijlage 7 van de planregels in strijd is met artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb.

3.2.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat er een gerede kans is dat de Afdeling bij de behandeling van het beroep van [verzoeker] en anderen tot het oordeel zal komen dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestemmingsplan wegens strijd met artikel 2.8 van de Wnb. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Rijntakken" ligt op een afstand van enkele kilometers van de woningen van [verzoeker] en anderen. Deze afstand tot het Natura 2000-gebied "Rijntakken" is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te groot om verwevenheid aan te nemen.

3.3.    De voorzieningenrechter ziet in het betoog van [verzoeker] en anderen over artikel 2.8 van de Wnb geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Omgevingsverordening Gelderland

4.    [verzoeker] en anderen hebben ook een beroep gedaan op artikel 2.34 van de Omgevingsverordening Gelderland. Die bepaling heeft betrekking op een tijdelijk verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen.

4.1.    Artikel 2.34 van de Omgevingsverordening Gelderland luidt:

1. Het is verboden om:

a. een geitenhouderij te vestigen;

b. een veehouderijbedrijf of een veehouderijtak met andere landbouwhuisdieren geheel of gedeeltelijk te wijzigen in een geitenhouderij; c. het aantal geiten dat op een bestaande geitenhouderij wordt gehouden te vergroten;

d. de oppervlakte van een dierenverblijf voor geiten te vergroten, tenzij het vergunde, dan wel gemelde aantal geiten aantoonbaar niet groeit;

e. een dierenverblijf voor een geitenhouderij op te richten en een gebouw of gronden voor het houden van geiten in gebruik te nemen;

f. bouwwerken of gronden tijdelijk te gebruiken voor een geitenhouderij.

2. Dit verbod is niet van toepassing voor zover voor die activiteit op 30 augustus 2017:

a. een ontvankelijke melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit bij het bevoegd gezag is ingediend; of

b. een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag is ingediend, tenzij de aanvraag ziet op een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

3. Dit verbod geldt voor het betreffende plangebied zolang geen bestemmingsplan als bedoeld in artikel 8.1 voor dat plangebied in werking is getreden dat overeenstemt met het eerste lid.

4. In afwijking van artikel 8.1, derde lid, stelt de gemeenteraad een bestemmingsplan dat overeenstemt met het eerste lid uiterlijk voor 1 januari 2021 vast, tenzij door Gedeputeerde Staten uitstel is verleend om reden dat Provinciale Staten het tijdelijke verbod in heroverweging hebben genomen.

4.2.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat er nader onderzoek nodig is naar het antwoord op de vraag of het bestemmingsplan in strijd is met artikel 2.34, vierde lid, in samenhang gelezen met het eerste en tweede lid, van de Omgevingsverordening Gelderland. Die vraag leent zich dan ook niet voor beantwoording in deze procedure. De vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen vooruitlopend op de beoordeling van het beroep door de Afdeling, zal de voorzieningenrechter beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

Belangenafweging

5.    Het belang van [verzoeker] en anderen is er in gelegen dat zij willen voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat. Verder hebben zij een belang bij schorsing vanwege de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid die artikel 2.34 van de Omgevingsverordening beoogt te beschermen. Daar tegenover staat het belang van de raad bij een spoedige inwerkingtreding van het bestemmingsplan en het belang van [belanghebbende A] bij het spoedig verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de geitenhouderij op het perceel. De voorzieningenrechter is na afweging van deze belangen van oordeel dat de belangen van [verzoeker] en anderen nu zwaarder moeten wegen dan de belangen van de raad en [belanghebbende A]. Om die reden ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe te wijzen.

Conclusie

6.    De voorzieningenrechter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

Proceskosten

7.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Bronckhorst van 4 juni 2020, (kenmerk NL.IMR0.1876.VPL2001-ON01), voor zover de bij besluit van 2 juni 2017 verleende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming voor het perceel [locatie] te Zelhem, kenmerk 2016-016762, is toegevoegd aan bijlage 7 behorende bij de planregels;

II.    veroordeelt de raad van de gemeente Bronckhorst tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

III.    gelast dat de raad van de gemeente Bronckhorst aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2020

776.