Uitspraak 202004470/3/R2


Volledige tekst

202004470/3/R2.
Datum uitspraak: 14 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 juni 2020 in zaak nrs. BRE 20/6552 en 20/6553 in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een garage/berging naast de woning op het adres [locatie] te Gilze.

Bij besluit van 14 april 2020 heeft het college het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 juni 2020 heeft de rechtbank het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.

Bij besluit van 7 juli 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een garage/berging naast de woning op het adres [locatie] te Gilze.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] hoger beroep ingesteld.

[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2.    Met het op 9 oktober 2020 bij de Afdeling ingekomen verzoek beogen [verzoekers] te bewerkstelligen dat de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van 14 april 2020 en 7 juli 2020 zal schorsen, zodat de bouwactiviteiten op het perceel geen doorgang kunnen vinden.

3.    [verzoekers] hebben eerder op 7 september 2020 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 4 september 2020 heeft [vergunninghouder] aan de Afdeling meegedeeld dat hij de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak zal afwachten, alvorens met de bouw verder te gaan. Op basis van deze toezegging hebben [verzoekers] het verzoek om voorlopige voorzieningen ingetrokken. [vergunninghouder] heeft in strijd met deze toezegging de bouw nadien hervat en de fundering voltooid. Dit is inmiddels ook schriftelijk door [vergunninghouder] erkend. Daarom hebben [verzoekers] wederom een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De vrees bestaat dat ook de rest van de garage zal worden gebouwd.

4.    Gelet op de voorgaande omstandigheden en dat op het moment dat het verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling binnen kwam geen tijd was om partijen op een zitting te horen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om vooruitlopend op de behandeling van het verzoek op een zitting een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft daarbij mede betrokken dat het verzoek op 22 oktober 2020 ter zitting zal worden behandeld, waarbij de voorzieningenrechter zal beoordelen of aanleiding bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen.

5.    Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.

6.    Over de proceskosten zal worden beslist op het moment waarop de voorzieningenrechter uitspraak doet op het verzoek na behandeling ter zitting.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van 18 juli 2019, 14 april 2020 en 7 juli 2020 waarbij de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een garage/berging naast de woning op het adres [locatie] te Gilze is verleend dan wel het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Van Tielraden
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op14 oktober 2020

224.