Uitspraak 202002997/1/R1 en 202002997/2/R1


Volledige tekst

202002997/1/R1 en 202002997/2/R1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Haarlem,

2.    [appellant sub 2], wonend te Haarlem,

en

de raad van de gemeente Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Sporthal Sportweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 29 september 2020, waar zijn verschenen:

- [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandverlener bij Achmea,

- [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk, voornoemd, en

- de raad, vertegenwoordigd door N. Brink en A. Weijers, vergezeld door A. Roedoe.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.    Het plan maakt een nieuwe sporthal aan de Sportlaan in Haarlem mogelijk. De nieuwe sporthal zal gebruikt worden voor het bewegingsonderwijs van de naastgelegen school Het Schoter. Ook zal de volleybalclub VC Spaarnestad gebruik gaan maken van de hal. Momenteel wordt een tijdelijke sporthal gebruikt voor het bewegingsonderwijs van de school en maakt de volleybalclub gebruik van de Beijneshal, die in 2021 gesloopt zal worden.

3.    [appellant sub 1] woont in het appartementencomplex Parksight aan de [locatie 1] ten noorden van het plangebied. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 2]. De kern van hun bezwaar is dat de raad de gevolgen van het plan voor de parkeerdruk en de verkeersontwikkeling in hun woonomgeving onvoldoende onder ogen heeft gezien, met name tijdens evenementen.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Samenhang met andere ontwikkelingen

5.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad de bouw van de sporthal niet op zichzelf had mogen bezien, maar slechts in samenhang met de andere ontwikkelingen die in de door de raad op 27 februari 2020 vastgestelde "Visie Ontwikkelzone Orionweg/Planetenlaan" worden genoemd. Parkeren en verkeer zijn nu al knelpunten in het gebied en de nieuwe ontwikkelingen in het gebied zullen tot een verdere verslechtering van de parkeer- en verkeersituatie leiden. Zij wijzen er daarbij op dat in de Visie woningen zijn voorzien op de locatie waar de parkeerplaatsen ten behoeve van de sporthal zullen worden aangelegd. Ook had volgens [appellant sub 2] eerst een integraal verkeersonderzoek moeten worden gedaan voordat afzonderlijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

5.1.    De raad stelt dat de Visie een richtinggevend toekomstperspectief geeft en het beleidskader vormt voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied. De in de Visie beschreven ontwikkelingen zijn echter nog niet concreet. Voor concrete afzonderlijke ontwikkelingen zal steeds een ruimtelijke afweging worden gemaakt en een ruimtelijk besluit worden genomen.

5.2.    De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de samenhang tussen de bouw van de sporthal en de andere in de Visie genoemde ontwikkelingen zodanig is dat de raad niet in redelijkheid de bouw van een sporthal in een afzonderlijk plan heeft mogen regelen. De voorzieningenrechter volgt [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dan ook niet in hun betoog dat de aanvaardbaarheid van het plan alleen kon worden afgewogen indien het plan mede zou zien op de andere in de Visie beschreven ontwikkelingen. Daarbij is van belang dat deze ontwikkelingen nog grotendeels onzeker en toekomstige zijn, terwijl de behoefte aan de nieuwe sporthal actueel is. Bij de vaststelling van een plan voor een mogelijk nieuwe ontwikkeling in het gebied, zoals de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] genoemde woningbouw op de beoogde locatie van de parkeerplaatsen, zal de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die ontwikkeling op die locatie moeten worden onderzocht.

De betogen falen.

Evenementen

6.    [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat de raad gevolgen van de  toegelaten evenementen voor de parkeerdruk en verkeersontwikkeling onvoldoende onder ogen heeft gezien. Zij vrezen met name tijdens evenementen een hoge parkeerdruk en veel hinder van zoekend verkeer. Volgens [appellant sub 2] heeft het gemeentebestuur onvoldoende mogelijkheden om parkeer- en verkeersoverlast tijdens evenementen te voorkomen, omdat voor een evenement in de sporthal geen vergunning nodig is, waaraan voorschriften kunnen worden verbonden. Daarom had de raad voorzieningen ter voorkoming van deze overlast in het plan moeten opnemen. Verder vreest hij geluidoverlast van bezoekers die tijdens evenementen mogelijk in de sporthal overnachtend. Volgens hem heeft daarnaast ten onrechte geen inspraak plaatsgevonden over de mogelijkheid van evenementen in de sporthal.

6.1.    Artikel 4, lid 4.3 ( Specifieke gebruiksregels), van de planregels luidt: "Naast de algemene gebruiksregels in artikel 9 gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

a. het aantal sportevenementen bedraagt maximaal 6 dagen per jaar. De dagen benodigd voor op- en afbouwen worden niet meegerekend;

b. het maximaal aantal bezoekers dat tijdens een sportevenement gelijktijdig aanwezig mag zijn bedraagt 1500 personen;

c. het totaal aantal bezoekers per dag bedraagt maximaal 2500 personen.

Artikel 1, lid 1.51 (Sportevenement), luidt: "sportevenementen zijn evenementen die raakvlak hebben met een sport en zijn qua aard en omvang gelijk te stellen aan een spinningmarathon of een traploopwedstrijd."

6.2.    Uit deze bepalingen blijkt dat he aantal evenementen per jaar en het aantal bezoekers per evenement aan een maximum zijn gebonden. Het standpunt van de raad dat het in dit geval niet realistisch is om de structurele parkeergelegenheid bij de sporthal af te stemmen op een klein aantal piekdagen per jaar waarop evenementen plaatsvinden, acht de voorzieningenrechter toereikend onderbouwd en niet onredelijk. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de gemeente eigenaar is van de sporthal en dat de raad uiteengezet heeft dat en op welke wijze bij evenementen maatregelen zullen worden getroffen om het autogebruik van bezoekers te beperken en anders het parkeren op een andere wijze te reguleren. Weliswaar is daarmee op voorhand niet uitgesloten dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op een gering aantal dagen per jaar met meer zoekend verkeer en eventueel een hogere parkeerdruk in de omgeving van hun woningen worden geconfronteerd, maar gelet op de beperkingen die aan de toegelaten sportevenementen zijn gesteld in samenhang met de door de raad genoemde maatregelen ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond voor het oordeel dat dit tot uit ruimtelijk oogpunt onaanvaardbare situaties zal leiden.  Over het door [appellant sub 2] gestelde ontbreken van inspraak overweegt de voorzieningenrechter dat de wettelijk voorgeschreven procedure is gevolgd, waarin over de al in het ontwerpplan voorziene mogelijkheid van sportevenementen een zienswijze naar voren kon worden gebracht. Voor de door [appellant sub 2] gestelde vrees voor geluidoverlast van de toegelaten evenementen ziet de voorzieningenrechter verder geen aanknopingspunten in het plan.

De betogen falen.

Parkeren

7.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen ook bij regulier gebruik van de sporthal waarin het plan voorziet, een toename van de parkeerdruk. [appellant sub 2] heeft ter onderbouwing van zijn betoog een door Exante opgesteld memo van 28 augustus 2020 (hierna: Exante-memo) en een door Exante opgesteld memo van 28 september 2020 (hierna: de Exante-reactie) overgelegd. Aan de hand hiervan wijst [appellant sub 2] erop dat de Beleidsregels parkeernormen 2015 niet gebaseerd zijn op de meest actuele kencijfers van het CROW. Daarnaast bevatten de Beleidsregels een additionele norm voor wedstrijdhallen, wat de raad niet heeft onderkend. Ook heeft de raad niet getoetst aan het stappenplan dat in de Beleidsregels is opgenomen voor het geval niet op eigen terrein in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien. [appellant sub 2] wijst daarbij op het in diverse beleidstukken, zoals de Visie en de Structuurvisie Openbare Ruimte 2040, opgenomen uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein en uit het zicht moet plaatsvinden, bijvoorbeeld ondergronds. Op de beoogde locaties zullen de parkeerplaatsen niet uit het zicht worden aangelegd. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] stellen ook dat de parkeerplaatsen op te grote afstand van de sporthal worden gerealiseerd. Een afstand van 150-200 meter zal er in de praktijk toe leiden dat bezoekers zullen proberen dichterbij de sporthal te parkeren, bijvoorbeeld op het parkeerterrein van het zwembad.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat de voorgenomen locatie van de parkeerplaatsen in de Visie is aangewezen als bouwlocatie voor woningen. [appellant sub 2] wijst daarnaast op de in de Visie beschreven herinrichting van de Planetenlaan, waardoor veel parkeerplaatsen zullen verdwijnen. Bovendien zullen de aan te leggen parkeerplaatsen in de praktijk niet alleen gebruikt worden door de bezoekers van de sporthal, maar ook door bezoekers aan andere voorzieningen in het gebied. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is er in de huidige situatie al sprake van een te hoge parkeerdruk en zal deze in de toekomst alleen maar toenemen. [appellant sub 2] wijst er verder nog op dat na ingebruikname van de sporthal nog tijd nodig is om de tijdelijke sporthal te slopen en de beoogde parkeerplaatsen op deze locatie aan te leggen. In deze periode is extra parkeeroverlast te verwachten.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat de planregel in strijd is met artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), voor zover hierin is geregeld dat ook bij wijziging van het bij recht toegestane gebruik van de gronden van het plangebied in voldoende parkeergelegenheid dient te worden voorzien overeenkomstig de Beleidsregels met inbegrip van eventuele wijzigingen nadien.

7.1.    De raad stelt dat de parkeervraag van de ontwikkeling is berekend aan de hand van de geldende gemeentelijke parkeernormen die zijn opgenomen in de Beleidsregels, met aanvullend daarop de richtlijnen van het CROW. De raad gaat op basis van deze gegevens ervan uit dat twee parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlakte nodig zijn. Omdat het plan een sporthal van 3.800 m2 mogelijk maakt gaat de raad ervan uit dat in totaal 76 parkeerplaatsen nodig zijn. Door de huidige parkeerplaats aan de Planetenlaan efficiënter in te richten en een parkeerplaats aan te leggen op de locatie van de tijdelijke sporthal kunnen binnen 150-200 meer van de sporthal 82 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Op grond hiervan concludeert de raad dat als gevolg van dit plan de parkeerdruk in de omgeving van de sporthal niet zal toenemen. In reactie op het Exante-memo heeft de raad de door Mobycon opgestelde samenhangende memo’s "Toets parkeren Sporthal Sportweg Haarlem" van 22 september 2020 en "Reactie contra-expertise verkeer en parkeren Sporthal Sportweg Haarlem" van 22 september 2020 overgelegd. Hierin wordt nader toegelicht dat na realisatie van de sporthal sprake zal zijn van een aanvaardbare parkeersituatie.

7.2.    Artikel 11 (Overige regels), lid 11.1 (Parkeren, laden en lossen) van de planregels luidt:

"11.1.1 Aanbrengen ruimte voor parkeren, laden en lossen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de 'Beleidsregels parkeernormen 2015'.

11.1.2 Beleidsregels

Het bevoegd gezag past de in sublid 11.1.1 genoemde regels toe met inachtneming van de 'Beleidsregels parkeernormen 2015' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

11.1.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in sublid 11.1.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 11.1.2.

11.1.4 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 11.1.1 overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in sublid 11.1.2."

7.3.    Artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro luidt: "Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan regels bevatten: a. waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels;".

7.4.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad op toereikende wijze de gevolgen van het plan voor de parkeersituatie onderzocht en is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de raad dat een - uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening - toereikend aantal parkeerplaatsen kan worden gerealiseerd overeenkomstig de Beleidsregels. Het aangevoerde geeft de voorzieningenrechter daarbij geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten behoeve van deze planologische beoordeling van een onjuiste uitleg van de Beleidsregels is uitgegaan. Bij de toetsing van een concrete aanvraag dient te worden bezien hoeveel parkeerplaatsen precies zullen moeten worden gerealiseerd. Daarbij biedt artikel 11, lid 11.1, onder 4, van de planregels de mogelijkheid om af te wijken van het uitgangspunt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein van parkeergelegenheid, overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die reeds in de Beleidsregels zijn opgenomen.

Bij de beoordeling van de parkeersituatie heeft de raad voorts in redelijkheid tot uitgangspunt kunnen nemen dat de afstand van 150 tot 200 meter tussen de beoogde parkeergelegenheid en de sporthal een redelijke afstand is. Het Exante-memo gaat daar ook vanuit. Daarbij heeft de raad voldoende onderbouwd dat met een goede bewegwijzering bezoekers ook naar deze parkeerplaatsen worden geleid. Dat ook op kortere afstand kan worden geparkeerd op parkeerplaatsen die in de openbare ruimte aanwezig zijn, doet er niet aan af dat de raad toereikend heeft onderbouwd dat voor deze ontwikkeling een voldoende aantal parkeerplaatsen kan worden gerealiseerd, zodat de totale parkeerdruk in het gebied niet toeneemt. Vaste rechtspraak van de Afdeling is voorts dat een bestemmingsplan niet hoeft te voorzien in een oplossing voor een bestaand parkeerprobleem. De omstandigheid dat de aan te leggen parkeerplaatsen mogelijk ook door anderen dan bezoekers van de sporthal zullen worden gebruikt, betekent daarom niet dat de raad dit plan niet mocht vaststellen. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat op de locatie van het parkeerterrein woningbouw is voorzien en dat ook door herinrichting van de Planetenlaan parkeerplaatsen zullen verdwijnen, overweegt de voorzieningenrechter dat het verdwijnen van ten behoeve van de sporthal gerealiseerde parkeergelegenheid, zonder dat in vervangende parkeergelegenheid wordt voorzien, op grond van artikel 11, lid 11.2, onder 3, van de planregels als strijdig gebruik van de sporthal wordt beschouwd. Over de situatie tijdens de sloop van de tijdelijke sporthal en de aanleg van de parkeerplaatsen heeft de raad ter zitting toegelicht dat situatie maximaal een half jaar zal duren en dat in deze periode in tijdelijke parkeergelegenheid zal worden voorzien.

Ten slotte is artikel 11 van de planregels niet in strijd met artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro, nu de dynamische verwijzing naar de Beleidsregels alleen geldt in die gevallen waarin een omgevingsvergunning is aangevraagd en dus het college wordt gevraagd om gebruik te maken van een aan het college toekomende bevoegdheid.

De betogen falen.

Verkeer

8.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen een toename van de verkeersdrukte als gevolg van dit plan en betogen dat de Planetenlaan in de huidige situatie al te druk is voor een veilige verkeersafwikkeling. [appellant sub 2] wijst ter onderbouwing van dit betoog op het door Goudappel Coffeng opgestelde rapport "Verkeers- en parkeeronderzoek kinderdagverblijf Planetenlaan" van 3 oktober 2019 (hierna: Het GC-onderzoek), het Exante-memo, de Exante-reactie en het bij de Visie behorende door Mobycon opgestelde "Mobiliteitsonderzoek ontwikkelzone Orionweg" van 14 augustus 2019. Het door de raad gehanteerde verkeersmodel Noord-Holland-Zuid is volgens [appellant sub 2] voor de Planetenlaan gebaseerd op verouderde gegevens omdat een aantal ontwikkelingen daarin niet is verwerkt. Ten behoeve van het GC-onderzoek zijn wel actuele verkeerstellingen uitgevoerd op de Planetenlaan. Als deze tot uitgangspunt worden genomen, dan leidt dat volgens [appellant sub 2] tot de conclusie dat met de toename van de intensiteit ten behoeve van de sporthal de capaciteit van de Planetenlaan overschreden zal worden. Volgens hem ligt daarom aan het plan geen toereikend verkeersonderzoek ten grondslag. Daarbij wijst hij op het Mobiliteitsonderzoek waarin word beschreven dat de kruisingen Orionweg-Randweg en Planetenlaan-Rijksstraatweg-Jan Gijzenkade momenteel al aan hun maximale capaciteit zitten.

[appellant sub 1] wijst er verder op dat de Sportweg een doodlopende weg is. Hij vreest dat ter hoogte van zijn woning sprake zal zijn van frequente keerbewegingen door bezoekers van de sporthal die verwachten daar te kunnen parkeren. Hieraan heeft de raad te weinig betekenis toegekend in zijn afweging. Vanwege deze keerbewegingen had de raad ook akoestisch onderzoek naar de gevolgen van het wegverkeerslawaai moeten doen.

8.1.    De raad stelt dat het plan leidt tot een verkeersgeneratie van 358 mvt/etmaal. Op grond van het Mobiliteitsonderzoek en het door Mobycon opgestelde memo "Aanvullende notitie Mobiliteitsonderzoek Ontwikkelzone Orionweg/Planetenlaan" van 13 juli 2020, waarin de gevolgen van een sporthal van 3.800 m2 op de uitkomsten van het Mobiliteitsonderzoek zijn uitgewerkt, komt de raad tot de conclusie dat de Planetenlaan voldoende capaciteit heeft voor een veilige verkeersafwikkeling van het extra verkeer. Daarnaast zijn in reactie op het Exante-memo het door Mobycon opgesteld memo’s "Toets verkeersafwikkeling Sporthal Sportweg Haarlem" en "Reactie contra-expertise verkeer en parkeren Sporthal Sportweg Haarlem" beide van 22 september 2020 overgelegd. Hierin wordt nader uiteengezet dat het verkeer ten behoeve van de sporthal met name in de daluren plaatsvindt, zodat de verkeersgeneratie niet leidt tot een knelpunt op de kruising Planetenlaan-Rijksstraatweg-Jan Gijzenkade. De andere genoemde kruising Orionweg-Randweg ligt op grotere afstand, zodat de bijdrage aan de verkeersintensiteit op deze kruising marginaal is.

8.2.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd bij een toename van het verkeer ten behoeve van de sporthal. Ten aanzien van [appellant sub 1] is van belang dat er ter hoogte van zijn woning geen sprake zal zijn van structurele verkeersbewegingen ten behoeve van de sporthal, omdat het verkeer vanaf de Planetenlaan met bewegwijzering zal worden gewezen op de parkeerplaatsen aan het begin van de Sportweg. Gelet hierop heeft de raad ook geen onderzoek naar het door [appellant sub 1] bedoelde wegverkeerslawaai aan het plan ten grondslag hoeven leggen. Ook ten aanzien van [appellant sub 2] zijn er geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het verkeer in de Ambachtstraat structureel zal toenemen na realisatie van de sporthal.

Wat betreft de verkeersdrukte op de Planetenlaan is tussen partijen niet in geschil dat de raad terecht is uitgegaan van een verwachte verkeersgeneratie van 358 mvt/etmaal. In het Exante-memo en het Aanvullend mobiliteitsonderzoek wordt uitgewerkt dat als van het beschikbare verkeersmodel wordt uitgegaan, het verkeer ten behoeve van de sporthal niet leidt tot knelpunten op de Planetenlaan. Gelet op het berekende verschil in intensiteit ten opzichte van de nog beschikbare capaciteit van ten minste 1.000 mvt/etmaal na realisatie van de sporthal, ziet de voorzieningenrechter in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op de beschikbare gegevens heeft mogen baseren en alleen aan de hand van nieuwe tellingen de gevolgen van het plan voor de intensiteit op de Planetenlaan had mogen bezien. De raad heeft voorts voldoende inzichtelijk gemaakt dat een knelpunt op de kruising Planetenlaan-Rijksstraatweg-Jan Gijzenkade zich veelal op een ander moment voordoet dan tijdens het gebruik van de sporthal en dat de kruising Orionweg-Randweg op te grote afstand van de voorziene sporthal ligt om als mogelijk knelpunt te kunnen worden aangemerkt. Gelet hierop heeft de verkeersgeneratie als gevolg van dit plan de raad er niet van hoeven weerhouden om het plan vast te stellen.

De betogen falen.

Locatie entree

9.    [appellant sub 1] betoogt dat de raad in het plan had moeten vastleggen dat de entree van de sporthal aan de Piet Voskuilenstraat moet worden gesitueerd om hinder van bezoekers te voorkomen. Als redenen hiervoor noemt hij dat de ontsluiting van de Piet Voskuilenstraat op de Planetenlaan beter is dan de ontsluiting van de Sportweg op de Planetenlaan en dat de Sportweg een doodlopende weg is. De raad heeft de locatie van de entree ten onrechte laten afhangen van de uitkomst van de gunning van het bouwplan, waarin is gekozen voor een ontwerp met een entree aan de Sportweg. Dit ontwerp is niet tot stand gekomen na een zorgvuldige procedure waarin [appellant sub 1] heeft kunnen inspreken. Volgens [appellant sub 1] wordt de Nota ruimtelijke kwaliteit ten onrechte genoemd om de keuze voor een entree aan de Sportweg te rechtvaardigen. Ook over de Nota heeft namelijk geen inspraak plaatsgevonden.

9.1.    De raad stelt dat er uit ruimtelijk oogpunt geen noodzaak bestaat om in het plan vast te leggen dat de entree aan de Piet Voskuilenstraat moet worden gesitueerd. Daarbij wijst de raad erop dat ook de entrees van de school Het Schoter en het appartementencomplex Parksight aan de Sportweg liggen en de sporthal is voorzien in een gebied dat voor sport en recreatie is ingericht. De parkeerplaatsen voor de sporthal zijn aan de zijde van de Planetenlaan voorzien, zodat er geen bezoekersverkeer langs de woning van [appellant sub 1] zal rijden. Bovendien is de afstand tussen de sporthal en het appartementencomplex zo gekozen dat aan de richtafstanden uit de handleiding "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG wordt voldaan.

9.2.    In het betoog van [appellant sub 1] ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich op het standpunt had moeten stellen dat een entree aan de Sportweg uit ruimtelijk oogpunt onaanvaardbaar is en daarom in het plan de entree aan de Piet Voskuilenstraat had moeten vastleggen. Voor zover [appellant sub 1] wijst op de gevolgen voor het verkeer en het parkeren is daarop hiervoor al ingegaan. De raad heeft in redelijkheid tot uitgangspunt mogen nemen dat verkeer ten behoeve van de sporthal niet langs de woning van [appellant sub 1] rijdt. Over de planologische keuze om de locatie van de entree niet in het plan vast te leggen, heeft [appellant sub 1] een zienswijze naar voren kunnen brengen. Van een gesteld ontbreken van een mogelijkheid van inspraak over de locatie van de entree, is daarmee geen sprake.

Het betoog faalt.

Het Honkbalpad

10.    [appellant sub 2] betoogt dat het plan de mogelijkheid biedt om het Honkbalpad op te heffen. Dit zal leiden tot een verslechterde toegankelijkheid van het Schoterbos. Het Honkbalpad had daarom in dit plan vastgelegd moeten worden.

10.1.    De raad heeft toegelicht dat de gemeente eigenaar van het Honkbalpad is en dat er geen plannen zijn om het Honkbalpad op te heffen. De bestemming "Groen" en "Sport" maken paden of voetpaden mogelijk. Hiermee heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter op toereikende wijze voorzien in een planologische regeling voor het Honkbalpad.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.    De beroepen zijn ongegrond.

12.    De verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening moeten daarom worden afgewezen.

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen ongegrond;

II.    wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2020

745.