Uitspraak 202000724/1/R1


Volledige tekst

202000724/1/R1.
Datum uitspraak: 14 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 19 december 2019 in zaak nrs. 19/1149 en 19/1127 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2019 heeft het college geweigerd aan Linus Duurzaam B.V een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van vijf appartementen en drie eengezinswoningen op het perceel De Weer te Zaandam.

Bij uitspraak van 19 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting, samen met zaak nrs. 201904594/1/R1 en 201904616/1/R1, behandeld op 4 juni 2020, waar [appellant A] en [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door mr. F.P Brouwer, F. Oussouma en N. Huisman, zijn verschenen.

De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Ter zitting is met partijen afgesproken dat de Afdeling gelet op het nog lopende overleg geen uitspraak zou doen voor 1 september 2020. De Afdeling heeft op 1 september 2020 vastgesteld dat de overleggen niet tot intrekking van de hoger beroepen hebben geleid.

Overwegingen

Inleiding

1.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de Afdeling begrepen dat [appellant] met het college in overleg is om tot een nieuw stedenbouwkundig aanvaardbaar bouwplan te komen. Bij de beoordeling van het nu voorliggende geschil kan niet worden ingegaan op de nieuwe plannen voor het gebied. De door [appellant] ingediende stukken die gaan over deze nieuwe plannen zullen bij de beoordeling van dit geschil buiten beschouwing worden gelaten.

2.    Linus Duurzaam heeft op 27 april 2018 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van vijf appartementen en drie eengezinswoningen op het perceel. Het bouwplan maakt deel uit van een groter plan op het perceel dat is opgedeeld in vier onderdelen: de blokken A, B, C en D. Dit bouwplan heeft betrekking op de onderdelen C en D. Onderdeel C ziet op de bouw van een derde teruggelegen bouwlaag met daarin drie appartementen op de bestaande eerste bouwlaag en vergunde, maar nog niet gerealiseerde, tweede bouwlaag. Onderdeel D bestaat uit een blokje met drie woningen en twee appartementen.

Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Poelenburg", omdat de eengezinswoningen buiten het bouwvlak zijn gesitueerd en de hoogte van vier van de vijf appartementen de maximaal toegestane bouwhoogte van 6 m zullen overschrijden.

Het college heeft geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), omgevingsvergunning te verlenen. Het college heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat het bouwplan uit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar is. De situering van de toegevoegde volumes, die niet met de voorkanten naar het openbaar gebied zijn gekeerd en daarmee niet bijdragen aan een versterking van de openbare ruimte en lijnen, stuit volgens het college op stedenbouwkundige bezwaren. Verder is de voorziene derde bouwlaag op blok C gericht naar het binnenterrein, wat niet bijdraagt aan het verbeteren van de heldere opbouw en structuur van het gebied. Het college heeft ook meegewogen dat de plannen voor de verschillende plandelen in zijn algemeenheid weinig samenhang met elkaar vertonen en dat de oriëntatie ervan en de volumes verschillen al naar gelang de bestaande indeling van de panden of de eigendomssituatie. Het college heeft verder aan de weigering ten grondslag gelegd dat het bouwplan door de geringe woonoppervlak van de appartementen niet voldoet aan de gemeentelijke Woonvisie 2015.

De aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de door [appellant] ingediende nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van vier eengezinswoningen in blok D, in plaats van de in het bouwplan voorziene drie eengezinswoningen en twee appartementen, geen wijziging van ondergeschikte aard is en deze wijziging van het plan niet in de onderhavige procedure kan worden betrokken. Omdat [appellant] blok D, zoals dat in het voorliggende bouwplan is opgenomen, niet meer wenst uit te voeren, is de rechtbank bij gebreke van procesbelang van [appellant] bij een beoordeling van dit onderdeel van de aanvraag, niet toegekomen aan een beoordeling van het beroep dat ziet op dit deel van het bouwplan. Voor zover het beroep zich richt tegen de weigering om voor onderdeel C van het bouwplan een omgevingsvergunning te verlenen, heeft de rechtbank overwogen dat het college duidelijk uiteen heeft gezet waarom wonen op de tweede verdieping aan het binnenterrein vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is en dat het college de aanvraag dan ook in redelijkheid reeds op die grond heeft kunnen afwijzen. De rechtbank heeft daarom in het midden gelaten of het bouwplan ook in strijd is met de Woonvisie. Het beroep op het vertrouwensbeginsel is door de rechtbank niet gehonoreerd.

Beoordeling van hoger beroep

4.    De Afdeling stelt voorop dat deze procedure uitsluitend gaat over de weigering van het college van 7 maart 2019 om omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwplan, zoals Linus Duurzaam dat op 27 april 2018 heeft aangevraagd. Wat [appellant] in het hogerberoepschrift uiteen heeft gezet over de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, gaat niet concreet over de totstandkoming van dit besluit, maar meer op de gang van zaken die vooraf is gegaan aan het indienen van deze aanvraag op 27 april 2018. Ook de visie van [appellant] op de gestrande pogingen om met mediation tot een oplossing te komen, kan in het kader van deze procedure niet aan de orde komen.

5.    [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank een onjuiste weergave heeft gegeven van de voorgeschiedenis van dit geschil. Nog daargelaten dat de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding ziet om aan te nemen dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak een onjuiste en onvolledige weergave van de voorgeschiedenis heeft gegeven, kan dit betoog niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat die weergave niet van invloed is op de aan de uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen.

6.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat hij geen procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen de weigering om omgevingsvergunning te verlenen voor blok D, heeft miskend dat hij inmiddels een aanvraag heeft ingediend om de twee voorziene appartementen in blok D om te zetten in een vierde eengezinswoning. Omdat de drie voorziene woningen separaat van de twee appartementen kunnen worden uitgevoerd, heeft [appellant] belang bij een oordeel van de rechtbank over het beroep voor zover dat ziet op de drie woningen in blok D.

6.1.    [appellant] heeft hangende de beroepsprocedure een nieuwe aanvraag ingediend die ziet op een andere invulling van blok D. De twee appartementen worden in het nieuwe bouwplan vervangen door één eengezinswoning. Het nieuwe bouwplan ziet dus op de bouw van vier woningen. [appellant] wilde geen oordeel van de rechtbank over blok D zoals dat in het bouwplan is opgenomen, maar alleen over de drie daarin opgenomen eengezinswoningen, omdat deze ook onderdeel zijn van het nieuwe bouwplan dat hij wil realiseren. Het belang van [appellant] bij een oordeel van de rechtbank is er uitsluitend in gelegen dat hij duidelijkheid wenst te verkrijgen over een deel van het bouwplan in verband met het door hem ingediende nieuwe bouwplan. De rechtbank heeft daarin terecht onvoldoende procesbelang aanwezig geacht voor [appellant] bij een inhoudelijk oordeel van de rechter over dat onderdeel van het bouwplan. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat niet kan worden toegekomen aan een beoordeling van blok D. Het betoog faalt.

7.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan de stedenbouwkundige visie zoals die in de Ruimtelijke visie van 7 oktober 2015 en het advies van de vakgroep Stedebouw van 15 december 2017 is neergelegd. Volgens [appellant] stuit het bouwen overeenkomstig deze visie op privaatrechtelijke bezwaren die in de afgelopen jaren zijn ontstaan.

7.1.    De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de door hem opgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de mogelijke invulling van het gebied bij de beoordeling van de aanvraag had moeten loslaten vanwege de privaatrechtelijke problemen die zich volgens [appellant] voordoen. Niet gebleken is dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er binnen deze stedenbouwkundige uitgangspunten voldoende bouwmogelijkheden zijn die zonder privaatrechtelijke belemmeringen kunnen worden gerealiseerd. Het betoog faalt.

Conclusie

8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2020

604.