Uitspraak 202004749/2/R3


Volledige tekst

202004749/2/R3.
Datum uitspraak: 12 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker] en anderen, wonend te Stedum, gemeente Loppersum,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 28 augustus 2020 in zaak nrs. LEE 20/2405 en 20/660 in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Loppersum.

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2019 heeft het college aan Rodin Broadband Groningen B.V. een omgevingsvergunning onder voorschriften verleend voor het plaatsen van een antennemast ten behoeve van het project "Snel Internet Groningen" op een perceel ten zuiden van de ijsbaan te Stedum, ongenummerd, kadastraal bekend gemeente Stedum, sectie E, nummer 1408.

Bij besluit van 25 februari 2020 heeft het college het door [verzoeker] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 22 mei 2019 onder aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd.

Bij uitspraak van 28 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 september 2020, waar [verzoeker] en anderen, [verzoeker] en [verzoeker A] en bijgestaan door [gemachtigde A], zijn verschenen. Voorts is ter zitting Rodin, bijgestaan door [gemachtigde B], als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Rodin wil een antennemast realiseren van 40 m hoog. De antennemast is ten behoeve van het Project Snel Internet Groningen. De antennemast is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan omdat de maximale hoogte voor bouwwerken, zoals volgt uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan, wordt overschreden. De antennemast is verder in strijd met de op de locatie rustende bestemming "Sport". Om het plaatsen van de antennemast mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 5, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht omgevingsvergunning verleend.

3.    Omdat de voorbereidende werkzaamheden zijn gestart en Rodin heeft aangegeven in de tweede helft van oktober de antennemast te willen plaatsten hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht de omgevingsvergunning te schorsen. Zij vinden, gelet op de gevolgen van de antennemast, dat deze niet eerder geplaatst kan worden dan nadat de omgevingsvergunning in rechte onaantastbaar geworden is. Zij stellen dat er onherstelbare en omkeerbare schade aan de natuur zal ontstaan en wijzen voorts op gezondheidsrisico voor omwonenden terwijl de belangen van Rodin niet zodanig zijn dat uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Zij stellen verder dat de verwachting is dat de omgevingsvergunning geen stand zal houden. Volgens hun is onder meer de verkeerde voorbereidingsprocedure gevolgd. De vergunning had via de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten worden verleend omdat tevens een ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming (hierna: de Wnb) is vereist. Verder is omgevingsvergunning verleend voor een andere antennemast dan zal worden geplaatst. Ook heeft er ten onrechte geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden en is onvoldoende aandacht besteed aan de flora en fauna. De vergunde antennemast zou verder volgens [verzoeker] en anderen in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, en er zou niet zijn aangetoond dat de huidige locatie de meest aanvaardbare is.

Ter zitting heeft Rodin toegelicht dat deze antennemast onderdeel uitmaakt van een project waarbij Groningen wordt voorzien van snel internet. Het is van belang dat de antennemast zo snel mogelijk wordt geplaatst zodat degenen die daartoe een overeenkomst hebben afgesloten, op de daartoe afgesproken datum van snel internet worden voorzien. Wordt die datum niet gehaald, dan heeft dat consequenties voor het voortduren van die overeenkomsten, aldus Rodin. Verder is het volgens Rodin van belang het project voor eind mei 2021 af te ronden omdat anders het terzake toegekende subsidie in gevaar komt.

4.    Op grond van wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd en het verhandelde ter zitting verwacht de voorzieningenrechter niet dat de uitkomst van de bodemprocedure uiteindelijk zal zijn dat een omgevingsvergunning voor een antennemast, als thans voorzien, niet verleend had kunnen worden. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er voor de goede orde op dat in deze procedure uiteraard niet betrokken kan worden, hetgeen [verzoeker] en anderen - zoals door hen is aangegeven - nog nader in de bodemprocedure zullen aanvoeren.

Dat er, als gesteld, een andere antennemast is aangevraagd dan zal worden geplaatst, is iets wat in het kader van een daartoe in gang gezette handhavingsprocedure aan de orde kan komen. Bovendien is ter zitting toegelicht dat een omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend voor slechts een antennemast, en derhalve niet voor de daarin op te nemen zendapparatuur c.a. Zoals Rodin ter zitting heeft aangegeven, geldt voor dat laatste een aparte procedure. Voorts gelden voor de op te nemen zendapparatuur bepaalde blootstellingslimieten, bij overschrijding waarvan terzake een handhavingsprocedure in gang kan worden gezet, aldus Rodin.

Ten aanzien van de gekozen locatie overweegt de voorzieningenrechter dat niet van belang is of de locatie de meest aanvaardbare is. Het college dient namelijk te beslissen op grond van de ingediende aanvraag. Indien de locatie, waarop de ingediende aanvraag ziet, op zichzelf beschouwd aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één of meerdere van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Verder is niet gebleken dat het advies van de welstandscommissie van 10 april 2019 dat aan de omgevingsvergunning ten grondslag is gelegd zodanige gebreken vertoont dat het college zich daar niet op mocht baseren.

Hetzelfde geldt voor de quickscan "Lellensterweg Stedum" van 6 februari 2020 op basis waarvan het college heeft geconcludeerd dat geen schade aan de natuur valt te verwacht en daarmee een ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming niet is vereist. Daargelaten of de bescherming van de natuur moet worden beschouwd als een belang van [verzoeker] en anderen dan wel of hen terzake het relativiteitsvereiste, zoals neergelegd in artikel 8:69a van de Awb, moet worden tegengeworpen, overweegt de voorzieningenrechter daarover dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat indien de aanbevelingen uit de quickscan worden opgevolgd zich geen negatieve gevolgen voor zullen doen voor de beschermde dieren en planten.

5.    Gelet op het vorenstaande en op de betrokken belangen, waarbij naast het belang van [verzoeker] en anderen, ook het belang van Rodin bij het plaatsen van de antennemast in acht is genomen, bestaat onvoldoende aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij merkt de voorzieningenrechter wel op dat ingeval de uitkomst van de bodemprocedure is dat de omgevingsvergunning voor een antennemast, als thans voorzien, niet verleend had kunnen worden, de antennemast en fundering zullen moeten worden verwijderd, hetgeen volgens Rodin ook mogelijk is. In dit verband acht de voorzieningenrechter verder van belang dat er al groen op de locatie is verwijderd tijdens voorbereidende werkzaamheden.

6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2020

712.