Uitspraak 202004485/2/R3


Volledige tekst

202004485/2/R3.
Datum uitspraak: 8 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Plus Vastgoed B.V. en anderen (hierna: Plus en anderen), gevestigd te Utrecht,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Midden-Delfland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2020 heeft de raad het exploitatieplan "Centrumplan Den Hoorn 2020" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Plus en anderen beroep ingesteld.

Bij deze brief hebben Plus en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 september 2020, waar Plus en anderen, vertegenwoordigd door mr. V.J. Leijh, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Den Haag, en M.P.J. Rens, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding en procedurele voorgeschiedenis

2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de Afdeling in een tussenuitspraak van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3227, heeft overwogen dat de raad in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen deugdelijke motivering aan de gekozen begrenzing van het exploitatiegebied ten grondslag heeft gelegd. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 26 februari 2019 het exploitatieplan "Centrumplan Den Hoorn 2016" gewijzigd vastgesteld. De raad heeft in het herstelbesluit de keuze voor de begrenzing van het exploitatieplangebied ongewijzigd gelaten, maar nader gemotiveerd. Die keuze kwam er op neer dat de begrenzing van het bestemmingplangebied en het exploitatieplangebied niet samenvielen. De grens van het exploitatieplangebied was beperkt tot de gronden waarop de 13 grondgebonden woningen zijn voorzien, de gronden ten behoeve van de 20 benodigde parkeerplaatsen en de openbare ruimte. Het gebied waarin het bestemmingsplan voorziet in de supermarkt met appartementen en het achterliggende woongebied bleven buiten het exploitatieplangebied. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de Afdeling bij uitspraak van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3927, het beroep van Plus en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Midden-Delfland van 17 januari 2017 tot vaststelling van het exploitatieplan "Centrumplan Den Hoorn 2016 gegrond heeft verklaard. De Afdeling heeft ook het beroep tegen het herstelbesluit gegrond verklaard en dat besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb vernietigd. De Afdeling heeft daartoe onder 9.2 van die uitspraak het volgende overwogen:

"De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of de raad in redelijkheid voor deze begrenzing van het exploitatiegebied heeft kunnen kiezen. Zoals in de tussenuitspraak is overwogen dient de raad bij de vaststelling van een exploitatieplan, gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.13 van de Wro, het exploitatiegebied zodanig te begrenzen dat gronden, waartussen planologisch of functioneel een duidelijke samenhang bestaat, in één exploitatieplan of deelexploitatieplan worden begrepen. Indien het in een bestemmingsplangebied gaat om in ruimtelijk of functioneel opzicht van elkaar te onderscheiden deelgebieden, kan de raad besluiten voor elk deelgebied afzonderlijk een exploitatieplan vast te stellen. De Afdeling stelt vast dat het in het bestemmingsplan voorziene te ontwikkelen woongebied en de daarin eveneens voorziene supermarktlocatie met daarboven appartementen aan elkaar grenzen en dat de voorziene parkeerplaatsen ten noordwesten van de supermarktlocatie en de ter plaatse eveneens voorziene ontsluitingsweg ten dienste staan van zowel de woningen in het te ontwikkelen woongebied als de supermarkt met appartementen op de supermarktlocatie. Daar komt bij dat het woongebied en de supermarktlocatie zijn bestemd voor het uitbreiden en versterken van het centrum van Den Hoorn en dat de raad te kennen heeft gegeven dat een stedenbouwkundig geheel wordt nagestreefd. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat het om in ruimtelijk of functioneel opzicht te onderscheiden deelgebieden gaat. Voor zover de begrenzing van het exploitatiegebied is gekozen vanwege het aanmerken van bedoelde parkeerplaatsen en ontsluitingsweg als bovenwijkse voorzieningen, overweegt de Afdeling dat, daargelaten of dit juist is, dit het vorenstaande niet anders maakt. In hetgeen Plus en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling derhalve aanleiding voor het oordeel dat de raad geen deugdelijke motivering aan de gekozen begrenzing van het exploitatiegebied ten grondslag heeft gelegd. […]"

2.1.    De Afdeling heeft verder het beroep van Plus en anderen tegen het besluit van de raad van 17 januari 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrumplan Den Hoorn 2016" ongegrond verklaard. Wel heeft de Afdeling aanleiding gezien tot het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat het besluit van de raad van de gemeente Midden-Delfland van 17 januari 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrumplan Den Hoorn 2016" wordt geschorst. Daartoe heeft de Afdeling onder overweging 14 van de uitspraak het volgende overwogen:

"Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3699) bestaat in de samenhang tussen een bestemmingsplan en een gelijktijdig vastgesteld exploitatieplan op zichzelf geen aanleiding vanwege de vernietiging van het exploitatieplan eveneens het bestemmingsplan te vernietigen. In die uitspraak is overwogen dat de wet daartoe niet verplicht en bovendien ingevolge artikel 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang bezien met artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, van de Wabo, een aanhoudingsverplichting geldt wat betreft het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en aanleggen ten behoeve van een activiteit waarop een exploitatieplan van toepassing is, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en het exploitatieplan, dat voor de in de aanvraag begrepen grond is vastgesteld, nog niet onherroepelijk is. De Afdeling overweegt dat in dit geval vanwege de begrenzing van het exploitatiegebied het exploitatieplan wordt vernietigd. Voor de percelen in het bestemmingsplan waarop de supermarkt met appartementen is voorzien is geen exploitatieplan vastgesteld, zodat de hiervoor genoemde aanhoudingsverplichting niet van toepassing is op deze percelen. Voor deze bouwplannen kunnen derhalve omgevingsvergunningen voor het bouwen worden verleend zodra het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden zonder dat hieraan de betaling van een exploitatiebijdrage als voorschrift is verbonden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om in dit geval vanwege de vernietiging van het exploitatieplan het bestemmingsplan te schorsen".

3.    Naar aanleiding van de hiervoor vermelde uitspraak, heeft de raad op 23 juni 2020 het voorliggende exploitatieplan "Centrumplan Den Hoorn 2020" (hierna: het exploitatieplan) vastgesteld. Dit exploitatieplan behoort bij het hiervoor vermelde bestemmingsplan "Centrumplan Den Hoorn 2016". Het bestemmingsplan voorziet, kort weergegeven, in de realisatie van een supermarkt en woningen in het centrum van Den Hoorn. Met het exploitatieplan beoogt de raad te voorzien in het verhaal van kosten van grondexploitatie met betrekking tot de uitvoering van het bestemmingsplan. Plus en anderen zijn eigenaren en verhuurders van winkels in de omgeving van het exploitatieplangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met het exploitatieplan. Zij voeren onder andere aan dat het exploitatieplan in strijd met de regels voor staatssteun is vastgesteld met als gevolg dat hun concurrenten en initiatiefnemers van het plan, Waaijer/Jumbo, economische voordelen genieten.

Spoedeisend belang

4.    Plus en anderen betogen dat zij een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het exploitatieplan. Volgens hen heeft een eventuele inwerkingtreding van het exploitatieplan tot gevolg dat het bestemmingsplan "Centrumplan Den Hoorn 2016" in werking zal treden, gelet op de door de Afdeling bij uitspraak van 20 november 2019 getroffen voorlopige voorziening. Op grond van het bestemmingsplan kunnen voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd alsmede door Waaijer/Jumbo omgevingsvergunningen worden aangevraagd. De in artikel 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) opgenomen aanhoudingsverplichting staat volgens hen niet in de weg aan een verlening van de omgevingsvergunning. Artikel 3.5, derde lid, van de Wabo geeft volgens Plus en anderen het bevoegd gezag de mogelijkheid deze aanhoudingsverplichting te doorbreken wanneer het bestemmingsplan in werking is getreden. Daarnaast betekent inwerkingtreding van het bestemmingsplan dat Plus en anderen geen gebruik meer kunnen maken van de planologische mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan "Centrum Den Hoorn". Plus en anderen stellen in dat kader dat zij op grond van het laatstgenoemde plan een omgevingsvergunning wensen aan te vragen voor een bedrijfsverzamelgebouw. Plus en anderen betwisten in dat kader het standpunt van de raad dat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Volgens Plus en anderen wordt het bestemmingsplan gelet op artikel 6.12, vierde lid, van de Wro, geacht opnieuw te zijn vastgesteld en te zijn bekendgemaakt, omdat dat artikel bepaalt dat een exploitatieplan gelijktijdig wordt bekendgemaakt met de bekendmaking van een bestemmingsplan. Volgens Plus en anderen geldt daarom de wetsfictie dat het beroep tegen beide gelijktijdige bekendgemaakte besluiten gericht is en is het bestemmingsplan daarom nog niet onherroepelijk.

4.1.    De raad stelt dat Plus en anderen geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. In dat kader stelt de raad allereerst dat Plus en anderen met hun verzoek willen voorkomen dat het exploitatieplan en het bestemmingsplan in werking treden. Volgens de raad zijn deze besluiten evenwel al in werking getreden. Ten aanzien van het exploitatieplan wijst de raad daarbij op het bepaalde in artikel 6.14, tweede lid, van de Wro. Uit deze bepaling volgt volgens de raad dat de bekendmaking van het exploitatieplan geschiedt door kennisgeving hiervan in de Staatscourant, wat ook heeft plaatsgevonden. Dat betekent volgens de raad dat gelet op artikel 3:40 van de Awb het exploitatieplan in werking is getreden en dat gelet op de door de Afdeling in haar uitspraak van 20 november 2019 getroffen voorlopige voorziening inzake het bestemmingsplan, ook het bestemmingsplan in werking is getreden. De raad stelt in dat kader bovendien dat het tijdens de beroepstermijn ingediende verzoek om een voorlopige voorziening van Plus en anderen de inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan op grond van artikel 8.3, derde lid, van de Wro in samenhang met artikel 8.4, eerste lid, van de Wro niet opschort, omdat deze bepalingen volgens de raad alleen van toepassing zijn bij gelijktijdig bekendgemaakte besluiten omtrent de vaststelling van een exploitatieplan en de vaststelling van een bestemmingsplan. De raad wijst erop dat de procedure inzake het bestemmingsplan met de uitspraak van 20 november 2019 is geëindigd, omdat alle beroepen tegen het bestemmingsplan ongegrond zijn verklaard. Er is volgens de raad dan ook geen sprake van gelijktijdig bekendgemaakte besluiten. De raad stelt dat er in ieder geval geen spoedeisend belang is bij het verzoek omdat niet op korte termijn zal worden overgegaan tot de uitvoering van werkzaamheden dan wel de indiening van aanvragen om een omgevingsvergunning die verband houden met het bestemmingsplan. Daarbij wijst de raad erop dat de erfdienstbaarheden van Plus en anderen op gronden die in het bestemmingsplan voor centrumdoeleinden zijn bestemd, nog in de weg staan aan de realisatie van de supermarkt. Er is daarnaast een civielrechtelijke procedure aanhangig over deze erfdienstbaarheden die volgens de raad niet op korte termijn zal zijn beslecht. Verder wijst de raad op een verklaring van Waaijer Projectrealisatie, waarin staat dat zij geen aanvraag voor een omgevingsvergunning zal indienen voordat het exploitatieplan onherroepelijk is geworden.

4.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij het primaire betoog van de raad niet volgt dat in de ontstane situatie al vanwege het niet gelijktijdig bekend maken van de besluiten tot vaststelling van het voorliggende exploitatieplan en van het bestemmingsplan, het exploitatieplan in werking is getreden en aldus spoedeisend belang bij het verzoek ontbreekt. De niet gelijktijdige bekendmaking is immers het gevolg van de vernietiging van eerder vastgestelde exploitatieplannen, waarbij aanvankelijk wel sprake was van gelijktijdig bekend gemaakte besluiten.

4.3.    Wat betreft het door Plus en anderen gestelde spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening inzake het exploitatieplan, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

4.3.1.     Artikel 3.5 van de Wabo luidt:

"1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, en daarop een exploitatieplan van toepassing is, houdt het bevoegd gezag, in afwijking van artikel 3.9, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht, de beslissing aan, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en het exploitatieplan, dat voor de in de aanvraag begrepen grond is vastgesteld, nog niet onherroepelijk is.

2. De aanhouding duurt totdat een exploitatieplan onherroepelijk is.

3. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen indien een ingesteld beroep geen gevolgen kan hebben voor de beoordeling van de aangevraagde activiteit of de aan de omgevingsvergunning voor die activiteit te verbinden voorschriften, dan wel indien deze gevolgen naar het oordeel van het bevoegd gezag niet opwegen tegen het belang dat met verlening van de omgevingsvergunning is gediend."

4.3.2.    De voorzieningenrechter acht in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure van belang dat uit overweging 14 van de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2019 naar voren komt dat de Afdeling aanleiding heeft gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening inzake het bestemmingsplan, omdat de percelen in het bestemmingsplan waarop de supermarkt met appartementen is voorzien, niet tot het plangebied van het exploitatieplan behoorden. Hierdoor was de aanhoudingsverplichting krachtens artikel 3.5 van de Wabo niet van toepassing op deze percelen. In het nu voorliggende exploitatieplan, zoals vastgesteld op 23 juni 2020, behoren de percelen waarop de supermarkt met appartementen is voorzien wel tot het exploitatieplangebied. Gelet hierop is de aanhoudingsverplichting krachtens artikel 3.5 van de Wabo voor deze percelen nu wel van toepassing, wat betekent dat het bevoegd gezag gelet op artikel 3.5, eerste en tweede lid, van de Wabo, een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aanhoudt totdat het exploitatieplan onherroepelijk is.

Voor zover Plus en anderen vrezen dat het bevoegd gezag krachtens artikel 3.5, derde lid, van de Wabo, over zal gaan tot verlening van een aangevraagde omgevingsvergunning, overweegt de voorzieningenrechter dat namens initiatiefnemers door Waaijer Projectrealisatie een schriftelijke verklaring is overgelegd, waarin staat dat initiatiefnemers niet eerder een aanvraag om een omgevingsvergunning zullen indienen voordat het voorliggende exploitatieplan onherroepelijk is geworden. De raad heeft in dit kader ter zitting aangegeven dat hij deze toezegging ook zo heeft begrepen.     Gelet op deze verklaring heeft de voorzieningenrechter niet de verwachting dat het bevoegd gezag over zal gaan tot verlening van een omgevingsvergunning voordat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

4.4.    Voor zover Plus en anderen stellen dat het bestemmingsplan niet onherroepelijk is, volgt de voorzieningenrechter dit betoog niet. De Afdeling heeft bij uitspraak van 20 november 2019 het beroep van Plus en anderen tegen het bestemmingsplan ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak kunnen geen rechtsmiddelen meer worden aangewend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit dat het bestemmingsplan onherroepelijk is en kan dit plan in deze procedure dan ook inhoudelijk niet meer ter discussie staan. Er is dan ook geen spoedeisend belang gelegen in de wens van Plus en anderen om op grond van het bestemmingsplan "Centrum Den Hoorn" een omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfsverzamelgebouw aan te vragen.

Conclusie

5.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2020

817.