Uitspraak 202004554/2/R1


Volledige tekst

202004554/2/R1.
Datum uitspraak: 7 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

het college,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 juli 2020 in zaak nr. 19/3081 in het geding tussen:

De Elsenburg B.V, gevestigd te Enkhuizen,

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2019 heeft het college de aanvraag van 6 december 2018 van De Elsenburg om een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (hierna: OBM) voor het oprichten van een geitenhouderij aan de Elsenburg 21E te Enkhuizen buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 5 juni 2019 heeft het college het door De Elsenburg daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 juli 2020 heeft de rechtbank het door De Elsenburg daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 juni 2019 vernietigd, het besluit van 7 februari 2019 herroepen en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van de uitspraak met inachtneming daarvan beslist op de aanvraag van de Elsenburg van 6 december 2018.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Daarbij heeft het college de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De Elsenburg heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 29 september 2020, waar zijn verschenen:

- het college, vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem;

- De Elsenburg, vertegenwoordigd door mr. F.H. Damen, advocaat te Drunen, vergezeld door [gemachtigden].

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    In het geschil in hoger beroep staat de vraag centraal of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college er bij de beoordeling van de aanvraag van had moeten uitgaan dat De Elsenburg over een zodanig oppervlak aan gronden zal kunnen beschikken dat sprake zal zijn van een grondgebonden agrarisch bedrijf in de zin van het bestemmingsplan.

3.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de opdracht in de aangevallen uitspraak om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Volgens het college kan niet van het college worden verwacht een nieuw besluit te nemen, omdat dan besloten zal moeten worden dat de aanvraag in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het college zal dan waarschijnlijk positief op de aanvraag om een OBM moeten beslissen. Mocht de Afdeling het college in hoger beroep in het gelijk stellen, dan kan het college niet meer terugkomen op dat genomen besluit.

4.    Uitgangspunt is dat aan een rechterlijke uitspraak uitvoering dient te worden gegeven ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld.

De voorzieningenrechter vermag niet in te zien waarom niet van het college kan worden verlangd om aan de aangevallen uitspraak uitvoering te geven door een nieuw besluit op de aanvraag om een OBM te nemen. Niet aannemelijk is dat dit in de gegeven situatie gevolgen zal hebben die niet of slechts bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor de geitenhouderij een omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit planologisch strijdig gebruik. Dat betekent dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat op de aanvraag voor de OBM slechts kan worden beslist tegelijk en in samenhang met een aanvraag voor afwijkend planologisch gebruik. Het college dient deze overweging in acht te nemen bij de beslissing op de aanvraag van 6 december 2018, zodat alsnog alleen op de aanvraag om een OBM moet worden beslist. Dat het college in hoger beroep betwist dat de door De Elsenburg voorgestane agrarische bedrijfsvoering voldoet aan de omschrijving grondgebonden agrarisch bedrijf in het geldende BP, staat daar niet aan in de weg. Het is De Elsenburg duidelijk dat het college op het standpunt staat dat met het verkrijgen van een OBM de geitenhouderij nog niet kan worden uitgeoefend vanwege strijd met het bestemmingsplan.

Het te nemen besluit wordt, gelet op artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van het geding in hoger beroep. Wordt de aangevallen uitspraak in hoger beroep vernietigd, dan volgt daaruit dat de grondslag aan het door het college te nemen besluit is ontvallen. Daarmee komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking.

5.    Gelet op het voorgaande zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.

6.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    wijst het verzoek af;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Enkhuizen tot vergoeding van bij De Elsenburg B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020

745.