Uitspraak 202003368/2/A3


Volledige tekst

202003368/2/A3.
Datum beslissing: 7 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2020 in zaak nr. 19/7914 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2020 in zaak nr. 19/7914.

De minister heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft stukken die afkomstig zijn van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

Overwegingen

1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen. Ter motivering van zijn verzoek heeft hij aangevoerd dat kennisneming van de stukken door [appellant] ertoe zal kunnen leiden dat lopende en toekomstige onderzoeken zullen worden gefrustreerd en dat de nationale veiligheid in gevaar wordt gebracht.

2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.    De Afdeling heeft kennis genomen van de door de minister overgelegde stukken. Zij acht aannemelijk dat, zoals de minister heeft aangevoerd, kennisneming van die stukken door [appellant] ertoe zal kunnen leiden dat lopende en toekomstige onderzoeken worden gefrustreerd en dat de nationale veiligheid daardoor in gevaar zal worden gebracht. Aan het belang om dit te voorkomen komt een zwaar gewicht toe. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van [appellant] om kennis te nemen van de stukken hier niet tegenop.

4.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020