Uitspraak 201907627/1/A2


Volledige tekst

201907627/1/A2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], gevestigd te Wijnaldum, gemeente Harlingen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 september 2019 in zaak nr. 19/738 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Harlingen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2018 heeft het college de boerderij aan de [locatie] in Wijnaldum aangewezen als gemeentelijk monument.

Bij besluit van 7 januari 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en de motivering aangevuld.

Bij uitspraak van 5 september 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle, en vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door drs. J. Takkebos en E. de Jong, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    De boerderij aan de [locatie] in Wijnaldum is een ‘kop-hals-rompboerderij’ (hierna: de boerderij), gebouwd in 1876. [appellant] drijft daar een agrarisch bedrijf dat zich toelegt op de teelt van onder meer aardappels, overige wortel- en knolgewassen, granen en de opslag in koelhuizen. [appellant] heeft twee maten, [vader], eigenaar van de boerderij, en [zoon], die daar woont.

3.    In 2014 hebben deskundigen van het Steunpunt Monumentenzorg Fryslân (hierna: het Steunpunt) in de gemeente Harlingen geïnventariseerd welke panden en objecten in aanmerking komen voor de status van gemeentelijk monument, aan de hand van een scoreformulier waarin 24 beoordelingsaspecten zijn betrokken. Het Steunpunt heeft op basis van 16 punten geconcludeerd dat de boerderij de status van gemeentelijk monument verdient. De monumentwaardige aspecten zijn door het Steunpunt uitgewerkt in een redengevende omschrijving.

De Centrale Commissie Ruimtelijke Kwaliteit hûs en hiem (hierna: de monumentencommissie) heeft op 29 juni 2017 een positief advies uitgebracht op het voornemen van het college om 73 panden en objecten buiten de oude stad van de gemeente Harlingen die 14 punten of meer scoorden op grond van het scoreformulier, waaronder de boerderij, aan te wijzen als gemeentelijk monument.

Het college heeft het voornemen om de boerderij als gemeentelijk monument aan te wijzen aan [appellant] kenbaar gemaakt. [appellant] heeft een zienswijze ingediend. In het besluit van 23 april 2018 heeft het college de boerderij aangewezen als gemeentelijk monument, onder verwijzing naar de lijst met panden en objecten waarover de monumentencommissie een positief advies heeft uitgebracht, de 16 punten die op het scoreformulier aan de boerderij zijn toegekend en de redengevende omschrijving. Bij het besluit van 7 januari 2019 is dit besluit, met aanvulling van de motivering, gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de boerderij in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen als gemeentelijk monument. Daarbij heeft het college zich kunnen baseren op het scoreformulier, de redengevende omschrijving en het advies van de monumentencommissie. [appellant] heeft zijn bezwaren tegen de aanwijzing niet, bijvoorbeeld met een deskundigenrapport, geconcretiseerd. Volgens de rechtbank heeft [appellant] de zienswijze over een golfplatendak en de ligging van de boerderij in een zoutwinningsgebied ook onvoldoende onderbouwd.

Hoger beroep

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aanwijzing  onduidelijk is en dat het college deze ten onrechte ter zitting van de rechtbank heeft aangevuld.

5.1.    De Commissie voor de klachten en bezwaarschriften heeft in haar advies en verslag van de hoorzitting in bezwaar ten onrechte vermeld dat het object aan de Haulewei nr. 8 in Wijnaldum als gemeentelijk monument is aangewezen. Ook in het besluit van 7 januari 2019 is dat onjuiste adres, dat ter zitting bij de rechtbank aan de orde is gesteld, vermeld.

Dit geeft echter geen aanleiding tot vernietiging van dat besluit. Gelet op de eerdere stukken lijdt het immers geen twijfel dat de kop-hals-rompboerderij aan de [locatie] in Wijnaldum is aangewezen als gemeentelijk monument. Dit blijkt uit het aanwijzingsbesluit van 23 april 2018, waarin dit adres en het type boerderij zijn vermeld, met vermelding van de kadastrale aanduiding "Gemeente Harlingen, sectie […], nr. […]". Die aanwijzing is, met aanvulling van de motivering, in stand gebleven bij het besluit van 7 januari 2019. Het adres [locatie] in Wijnaldum en het type boerderij is ook in de redengevende omschrijving vermeld. Verder is dit adres ook vermeld in het voornemen tot aanwijzing en in de lijst met monumentwaardige panden.

Het betoog faalt.

6.    [appellant] betoogt ook dat de motivering van het besluit onvoldoende specifiek is.

6.1.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraken van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1358 en 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4062), heeft het college beoordelingsruimte bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. Bij het beantwoorden van de vraag, of een als monumentwaardig beoordeelde onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen, heeft het college beleidsruimte. De bestuursrechter toetst of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.

6.2.    Het besluit tot aanwijzing van de boerderij als gemeentelijk monument is gebaseerd op een scoreformulier en de redengevende omschrijving, die door het Steunpunt zijn opgesteld, en de positieve adviezen van zowel de monumentencommissie als de bezwaarschriftencommissie.

Het Steunpunt heeft op het scoreformulier vermeld dat het een kader biedt voor de waardebepaling van dit object ten opzichte van andere objecten, niet om exact te bepalen wat beschermenswaardig is, maar om op een inzichtelijke en consistente manier te kunnen vaststellen wat de onderlinge waardeverhouding is, waardoor een rangorde ontstaat die als basis kan dienen voor beleidsmatige keuzes. Volgens het formulier heeft de boerderij situatieve ruimtelijke beeldwaarde, architectonische beeldwaarde, cultuurhistorische en monumentale waarde en streekhistorische waarde. Ter verduidelijking van deze waarden is op het scoreformulier gespecificeerd welke 16 punten concreet in beeld zijn bij de boerderij.

Het Steunpunt heeft vervolgens in de redengevende omschrijving de beschermenswaardige aspecten beschreven. In de omschrijving is vermeld dat de boerderij in 1876 is gebouwd en op een beeldbepalende plek staat. Het voorhuis heeft een klassieke detaillering, de deel is in streekeigen materialen en detaillering opgetrokken. Op historische kaarten staat op deze plek het Oldehuis aangegeven. Volgens de redengevende omschrijving is de boerderij aan de [locatie] beschermenswaardig wegens de architectuurhistorische waarde als een goed bewaard voorbeeld van een in de regio veel voorkomende kop-hals-rompboerderij, wegens de typologische ontwikkeling, het voor de bouwtijd kenmerkende materiaalgebruik en ornamentiek. Verder is van belang de stedenbouwkundige waarde door de prominente situering op de hoek van de Haulewei met de Winamerdyk. Daarnaast is de boerderij beschermenswaardig wegens het cultuurhistorische belang als historische boerderij in het buitengebied, voor de geschiedenis van de architectuur en bouwtechniek en vanwege de zowel in hoofdvorm als in detaillering vrij gaaf bewaard gebleven opzet. In de redengevende omschrijving zijn die hoofdvorm en detaillering nader omschreven.

6.3.    In het aanwijzingsbesluit van 23 april 2018 heeft het college de beschermenswaardige aspecten, zoals vermeld in de redengevende omschrijving, opgenomen en verwezen naar het positieve advies van de monumentencommissie van 29 juni 2017. In reactie op de zienswijze van [appellant] dat de boerderij geen monumentale waarde heeft, heeft het college naar voren gebracht dat op basis van het scoreformulier de waardestelling is bepaald, dus de mate waarin de boerderij bijdraagt aan de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving. De waarde van de boerderij is met name gelegen in de historische stedenbouwkundige kwaliteit in relatie tot de omgeving. In de waardering is meegenomen dat niet alles meer origineel is. Daarom is de waardering ook niet uitzonderlijk hoog, maar wel bijzonder genoeg voor een aanwijzing.

In het besluit van 7 januari 2019 heeft het college verder verwezen naar het positieve advies van de bezwaarschriftencommissie en de motivering aangevuld, met de opmerking dat het college het met name vanwege de architectonische beeldwaarde zeer wenselijk acht de boerderij te beschermen.

6.4.    Gelet op de redengevende omschrijving en de besluiten, heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom de boerderij als gemeentelijk monument is aangewezen.

6.5.    Dat in het bouwkundig verslag van BouwConsilium van 20 maart 2020, door [appellant] als nader stuk in hoger beroep overgelegd, 11 in plaats van 16 punten op het scoreformulier aan de beschermenswaardige aspecten van de boerderij zijn toegekend, biedt geen grond voor twijfel aan het standpunt van het college dat de boerderij bijzonder genoeg is voor een aanwijzing als gemeentelijk monument, gelet op de beschermenswaardige aspecten die in de redengevende omschrijving zijn opgenomen. Dit geldt te meer nu niet is gebleken dat BouwConsilium deskundig is op het gebied van monumentenzorg. Dat BouwConsilium bouwwerkzaamheden uitvoert bij dit soort boerderijen, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, is onvoldoende om die deskundigheid aan te nemen, nu het bepalen van de monumentwaardigheid van een andere orde is.

6.6.    Het betoog faalt.

7.    [appellant] betoogt verder dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de slechte staat waarin de boerderij verkeert, met de ligging van de boerderij in een zoutwinningsgebied en de onevenredige gevolgen van de aanwijzing voor hem. [appellant] verwijst naar het bouwkundig verslag van BouwConsilium waarin voren is gebracht dat de boerderij in een zeer slechte staat verkeert. Diverse authentieke details zijn niet meer aanwezig, of ernstig aangetast of verrot. Muren zijn gaan uitbuiken, verzakt of gedeformeerd. De mogelijke oorzaak hiervan is de ligging van de boerderij in een zoutwinningsgebied en de slechte staat van de fundering. Renovatie van de boerderij gaat tonnen kosten, hetgeen economisch en bedrijfsmatig niet haalbaar is. Dit geldt te meer nu de boerderij waarschijnlijk nog meer zal worden ontwricht door de zoutwinning, aldus BouwConsilium.

7.1.    Een bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat tegen het advies is aangevoerd.

7.2.    De Afdeling heeft eerder overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4681), dat indien in het kader van de bij de aanwijzing dan wel de heroverweging daarvan te verrichten belangenafweging door de eigenaar van het monument concreet wordt gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft en dit genoegzaam wordt gemotiveerd, dit reeds bij de aanwijzing van belang is.

7.3.    In dit geval heeft [appellant] noch bij het indienen van de zienswijze, noch in bezwaar concreet naar voren gebracht welke negatieve gevolgen de monumentenstatus heeft. [appellant] heeft in zijn zienswijze volstaan met de stelling dat de aanwijzing de bedrijfsvoering belemmert en de boerderij toe is aan groot onderhoud en aanpassingen, wat met zeer veel kosten gepaard gaat. Het college heeft in reactie hierop in het aanwijzingsbesluit terecht naar voren gebracht dat de kosten voor het onderhoud en de aanpassingen van de boerderij los staan van de monumentale status, dat deze kosten steeds hoger worden als weinig aan onderhoud wordt gedaan, en dat [appellant] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom er veel meer kosten zijn door de aanwijzing van de boerderij als gemeentelijk monument.

7.4.    In hoger beroep heeft [appellant] alsnog het bouwkundig rapport van BouwConsilium overgelegd om zijn stellingen te staven. Met de stelling van BouwConsilium dat renovatie van de boerderij tonnen gaat kosten, is echter niet concreet gemaakt welke werkzaamheden zullen moeten worden verricht, wat de hieraan verbonden kosten zijn en welke negatieve invloed de monumentenstatus hierop heeft. In het aanwijzingsbesluit heeft het college erop gewezen dat de monumentenstatus juist een positieve invloed hierop kan hebben, in die zin dat deze op provinciaal niveau kan bijdragen aan het verkrijgen van een laagrentende lening of andere financiële regeling voor onderhoud en restauratie, omdat boerderijen provinciaal ook specifieke aandacht hebben. Het college heeft verder in het aanwijzingsbesluit gesteld dat het uitgangspunt is het behoud van de boerderij, met respect voor de monumentale waarden, maar dat het wel realistisch moet zijn en dat het college ook belangen afweegt bij verbouwplannen. Naar het college ter zitting heeft gesteld, denkt het graag met [appellant] mee over de te verrichten werkzaamheden met oog voor de hieraan verbonden kosten.

Voor de kosten van verwijdering en vervanging van het dak van de boerderij, door [appellant] zelf begroot op een bedrag van € 100.000, geldt eveneens, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat deze kosten er ook zijn zonder de aanwijzing van de boerderij als gemeentelijk monument. Niet gebleken is dat de aanwijzing hierop van invloed is, te meer nu in het aanwijzingsbesluit is opgenomen dat [appellant] niet verplicht zal worden de boerderij te voorzien van een historiserend dak.

Voor zover de stellingen van BouwConsilium over de hoge kosten en de verdere ontwrichting van de boerderij door de zoutwinning zo moeten worden begrepen dat de boerderij moet worden gesloopt, heeft het college terecht ter zitting naar voren gebracht dat dit nu niet aan de orde is. Voor zover [appellant] de boerderij in de toekomst deels of geheel zou willen slopen, kan dit nu niet worden meegewogen. Hiervoor moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. In die procedure komt aan de orde of de aanvraag kan worden ingewilligd.

Met betrekking tot de stelling van BouwConsilium dat veel onderdelen van de boerderij rot of verwijderd zijn, is van belang dat, zoals het college terecht naar voren heeft gebracht, de boerderij niet geheel in originele staat hoeft te verkeren om te worden aangewezen als gemeentelijk monument en dat de omstandigheid dat hieraan in de loop van de tijd wijzigingen zijn aangebracht, onverlet laat dat er nog voldoende monumentwaardige aspecten aanwezig zijn die de aanwijzing als monument rechtvaardigen. In het scoreformulier is bij de cultuurhistorische en monumentale waarde vermeld dat de beeldwaarde en intrinsieke waarden in redelijke mate authentiek zijn. Het betoog biedt onvoldoende aanknopingspunten om de redelijke mate van authenticiteit in twijfel te trekken.

7.5.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bieden het bouwkundig verslag van BouwConsilium en het betoog van [appellant] onvoldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de adviezen waarop de besluiten zijn gebaseerd, de begrijpelijkheid van de in de adviezen gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Het college hoefde naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding te zien een reactie te vragen aan het Steunpunt of de monumentencommissie op wat [appellant] heeft aangevoerd.

7.6.    [appellant] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de aanwijzing van de boerderij als gemeentelijk monument onevenredige gevolgen voor hem heeft.

Het betoog faalt.

Slotsom

8.    Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020

615.

Bijlage

ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE HARLINGEN 2014

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a. monument:

1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het college hiervan afwijken.