Uitspraak 201906076/1/A2


Volledige tekst

201906076/1/A2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2017 heeft het CBR [appellant] ongeschikt verklaard voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie B.

Bij besluit van 23 november 2017 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1207, heeft de Afdeling het daartegen door [appellant] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van het CBR van 23 november 2017 vernietigd en het CBR opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen.

Bij besluit van 25 juli 2019 heeft het CBR het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 10 augustus 2017 opnieuw ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.A.J. van Putten, advocaat te Alkmaar, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, zijn verschenen.

De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het CBR opdracht gegeven tot een door een keurend psychiater uit te voeren nader onderzoek naar de rijgeschiktheid van [appellant].

[appellant] heeft de rapportages van de keurend psychiater en de klinisch neuropsycholoog toegezonden.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 20 juli 2020 heeft het CBR het besluit op bezwaar van 25 juli 2019 ingetrokken, het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en [appellant] rijgeschikt verklaard. In het besluit is vermeld dat ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid zal worden geregistreerd voor rijbewijscategorie B voor een termijn van drie jaar.

[appellant] heeft daartegen gronden ingediend.

Het CBR heeft een reactie ingediend.

Nadat partijen toestemming hebben gegeven een nadere zitting achterwege te laten heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Het besluit van 20 juli 2020 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Voorgeschiedenis

2.    Bij besluit van 13 juni 2016 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] vanaf 20 juni 2016 ongeldig verklaard, omdat [appellant] wegens misbruik van drugs ongeschikt is voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen. Dit besluit is door de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:456, in rechte onaantastbaar geworden.

Bij het besluit van 10 augustus 2017 heeft het CBR geweigerd aan [appellant] een verklaring van geschiktheid af te geven. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat de keurend psychiater bij [appellant] de diagnose cannabismisbruik heeft gesteld. [appellant] gebruikt medicinale cannabis, het middel Bedrocan, ter behandeling van de aandoeningen ADHD en PDD-NOS. In de uitspraak van 17 april 2019 heeft de Afdeling geconcludeerd dat het CBR niet zonder meer van de psychiatrische rapporten en de daarin gestelde diagnose cannabismisbruik heeft kunnen uitgaan en heeft de Afdeling het besluit op bezwaar van 23 november 2017 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd.

2.1.    Het CBR heeft de keurend psychiater gevraagd om een reactie te geven op de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2019. De psychiater heeft de diagnose cannabismisbruik gehandhaafd. Het CBR heeft de reactie van de keurend psychiater op de uitspraak van de Afdeling aan het besluit van 25 juli 2019 ten grondslag gelegd.

2.2.    Na de behandeling ter zitting en de heropening van het onderzoek in deze zaak is [appellant] voor een psychiatrisch onderzoek verwezen naar keurend psychiater R.J.P. Hazewinkel en voor een rijtest naar klinisch neuropsycholoog R.B. Huitema. Bij besluit van 20 juli 2020 heeft het CBR op grond van de door hen uitgebrachte rapportages en na heroverweging van alle gegevens in het dossier [appellant] rijgeschikt verklaard, waarbij het CBR een termijnbeperking van drie jaar heeft opgelegd.

Het beroep tegen het besluit van 25 juli 2019

3.    [appellant] heeft in een reactie van 31 juli 2020 laten weten geen reden te zien om zijn beroep tegen het besluit van 25 juli 2019 in te trekken. Hij is het niet eens met de termijnbeperking en wil een geschiktverklaring zonder beperking. Bij brief van 28 augustus 2020 heeft hij gronden tegen het besluit van 20 juli 2020 ingediend.

3.1.    Omdat het besluit van 25 juli 2019 is ingetrokken en gesteld noch gebleken is dat [appellant] nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen dat besluit, zal de Afdeling dat beroep niet-ontvankelijk verklaren. Over het beroep tegen het besluit van 20 juli 2020 overweegt de Afdeling als volgt.

Het beroep tegen het besluit van 20 juli 2020

4.    Het CBR heeft artikel 103, derde lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: Reglement) toegepast. Deze bepaling luidt:

"Indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in de artikelen 25a, eerste of tweede lid, of 25b voorziene geldigheidsduur, registreert het CBR die termijn in het rijbewijzenregister binnen de in het eerste lid aangegeven termijn."

5.    Het CBR heeft aan het nieuwe besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat de termijnbeperking van drie jaar is gebaseerd op het feit dat bij [appellant] sprake is van cannabismisbruik in het verleden. Het CBR hanteert, ook in navolging van keurend specialisten, een vuistregel ten aanzien van termijnbeperkingen bij personen met een voorgeschiedenis van misbruik van een psychoactief middel, in dit geval cannabis. Deze vuistregel leidt ertoe dat personen, bij wie geen sprake meer is van misbruik na het verstrijken van de vereiste recidiefvrije periode, geschikt worden geacht voor een termijn van één jaar. Daarna zullen deze personen bij het voortdurend uitblijven van (het vermoeden van) misbruik voor een termijn van drie jaar geschikt worden geacht en vervolgens voor onbepaalde tijd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 3 december 2008, (ECLI:NL:RVS:2008:BG5901) geoordeeld dat de vuistregel in het algemeen niet onredelijk is, aldus het CBR.

Het CBR heeft overwogen dat het ingevolge artikel 103, derde lid, van het Reglement een termijnbeperking kan hanteren indien hiervoor een redelijke grond bestaat. Het CBR ziet in dit geval een redelijke grond om een termijnbeperking van drie jaar te hanteren. In rechte staat vast dat in april 2016 bij [appellant] de diagnose cannabismisbruik (niet in remissie) is gesteld. Ingevolge paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: Regeling) dient een recidiefvrije periode van één jaar te zijn gepasseerd voordat men rijgeschikt kan worden geacht. Dit betekent dat in april 2017 de recidiefvrije periode van één jaar verstreken kon zijn. Hoewel na het verstrijken van een recidiefvrije periode van één jaar normaliter eerst een verklaring van geschiktheid wordt geregistreerd voor een termijn van één jaar, ziet het CBR - in dit specifieke geval - aanleiding om direct over te gaan tot geschiktverklaring voor een termijn van drie jaar. Het CBR acht voldoende aannemelijk dat [appellant] gedurende de procedure recidiefvrij is gebleven.

6.    [appellant] heeft aangevoerd dat vastgesteld is dat bij hem sprake is van gebruik van medicatie categorie II. Hij gebruikt deze medicatie sedert geruime tijd. Bij een medicatie categorie II kan (uiteraard) geen sprake zijn van het verstrijken van een vereiste recidiefvrije periode en daarmee kan in dit specifieke geval ook niet de vuistregel worden gehanteerd die door het CBR wordt aangehaald. Over drie jaar is immers nog steeds geen sprake van een recidiefvrije periode. [appellant] gebruikt dan nog steeds zijn medicatie en zal bij het aanvragen van een nieuw rijbewijs, uitgaande van de standaardformulieren van het CBR, weer in dezelfde procedure komen als nu het geval is.

6.1.    Dit betoog slaagt niet. Nu is vastgesteld dat bij [appellant] sprake is van gebruik van medicatie is geen sprake meer  van cannabismisbruik. Het CBR heeft voldoende aannemelijk geacht dat [appellant] gedurende de procedure recidiefvrij is gebleven. Over drie jaar kan dus ook nog steeds sprake zijn van een recidiefvrije periode.

7.    Verder betoogt [appellant] dat zowel de keurend psychiater, Hazewinkel, als ook de klinisch neuropsycholoog, Huitema, hem na uitvoerig onderzoek volledig rijgeschikt hebben verklaard.

7.1.    Het past naar het oordeel van de Afdeling binnen de beoordelings- en beleidsruimte die het CBR op grond van artikel 103, derde lid, van het Reglement en paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling heeft, om met het oog op de verkeersveiligheid terughoudend te zijn bij het verstrekken van een geschiktheidsverklaring zonder termijnbeperking aan personen bij wie is vastgesteld dat het cannabismisbruik aantoonbaar is gestopt en de recidiefvrije periode van een jaar verstreken is. Daarbij dient wel een individuele beoordeling plaats te vinden. Hoewel het oordeel of zich geen cannabismisbruik meer voordoet een medisch oordeel is dat is voorbehouden aan een medisch deskundige, blijft het CBR, als beslissingsbevoegd bestuursorgaan, verantwoordelijk voor het verstrekken van een verklaring van geschiktheid, al dan niet onder termijnbeperking.

7.2.    In zijn rapport van 31 januari 2020 concludeert psychiater Hazewinkel dat [appellant] zeker rijgeschikt kan worden geacht, maar dat er twee problemen rijzen. Ten eerste is het THC-gehalte ruim boven de norm die in het verkeer wordt aangehouden (3 microgram/liter) en ten tweede is een psychiatrisch onderzoek niet geschikt om bijvoorbeeld de reactiesnelheid en het daadwerkelijk functioneren in het verkeer te bepalen. Hiervoor is een rijtest noodzakelijk.

In zijn rapport van 22 juni 2020 concludeert klinisch neuropsycholoog Huitema dat in het huidige testonderzoek geen cognitieve functiestoornissen worden gevonden die interfereren met de rijgeschiktheid. Zijn advies is dan ook om [appellant] wat betreft cognitief functioneren geschikt te verklaren voor het besturen van motorvoertuigen, waarbij een uiteindelijke beslissing over de rijgeschiktheid bij het CBR ligt.

7.3.    In de rapporten wordt geadviseerd [appellant] rijgeschikt te verklaren. Dit heeft het CBR ook gedaan. In deze rapporten wordt niet expliciet geadviseerd aan [appellant] een verklaring van geschiktheid zonder termijnbeperking te verlenen. De rapporten laten de mogelijkheid open om [appellant] al dan niet met termijnbeperking rijgeschikt te verklaren. De Afdeling deelt dan ook niet het standpunt van [appellant] dat het CBR ingaat tegen de rapporten van de psychiater en klinisch neuropsycholoog door een termijnbeperking van drie jaar op te leggen.

7.4.    Het CBR heeft terecht overwogen dat in rechte vaststaat dat in april 2016 bij [appellant] de diagnose cannabismisbruik is gesteld. Dit betekent dat het CBR ervan mocht uitgaan dat [appellant] een verleden van cannabismisbruik heeft. Zoals het CBR heeft overwogen, kon in april 2017 de recidiefvrije periode van één jaar verstreken zijn en wordt na het verstrijken van een recidiefvrije periode van één jaar normaliter eerst een verklaring van geschiktheid voor een termijn van één jaar geregistreerd. In dit specifieke geval heeft het CBR echter aanleiding gezien om direct over te gaan tot geschiktverklaring voor een termijn van drie jaar. Het CBR heeft in voldoende mate rekening gehouden met de persoonlijke situatie van [appellant] door in aanmerking te nemen dat hij gedurende de procedure recidiefvrij is gebleven. Het CBR heeft daarin aanleiding gezien in zijn voordeel af te wijken van de vuistregel. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat [appellant] vanaf april 2017 aanspraak kon maken op een geschiktverklaring met termijnbeperking, zou hij op grond van de vuistregel ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 20 juli 2020 nog niet in aanmerking zijn gekomen voor een geschiktverklaring zonder termijnbeperking. Het CBR heeft daarom in redelijkheid tot een termijnbeperking van drie jaar kunnen besluiten.

Het betoog slaagt niet.

8.    Het beroep tegen het besluit van 20 juli 2020 is ongegrond.

9.    Omdat het CBR het besluit van 25 juli 2019 heeft ingetrokken en vervangen door het besluit van 20 juli 2020 dient het CBR op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van 25 juli 2019 niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep tegen het besluit van 20 juli 2020 ongegrond;

III.    veroordeelt directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.    gelast dat directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020

97.